Overwegingen
1. Op 17 oktober 2013 is namens eiser een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat hij op 28 mei 2012 het slachtoffer is geworden van een zedendelict. Hij bevond zich op deze dag met zijn oudere broer op de kermis te Simpelveld. Op de weg naar huis liep hij een paadje in en merkte dat hij achtervolgd werd door een man. Deze man zei tegen eiser dat hij moest plassen, waarop eiser antwoordde dat hij dat in de cafetaria zou moeten doen. Volgens de man was dit echter te ver lopen. Hierna haalde de man zijn plasser uit zijn broek zei dat eiser bij hem moest komen. Hij gaf eiser drie muntjes voor de kermis. De plasser hing nog uit zijn broek. Hierna bleef de man aandringen dat eiser dichterbij zou komen en zei hij dat de plasser niet enkel diende om mee te plassen, maar dat je er ook lekkere dingen mee kon doen. Dat had hij al vaker met jongens en mannen gedaan. Eiser is vervolgens naar huis gerend. Eiser stelt dat door dit voorval bij hem psychische klachten zijn ontstaan die uiteindelijk tot de diagnose PTSS hebben geleid.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerster de aanvraag van eiser afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat hetgeen eiser is overkomen niet gelijk valt te stellen met een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Er werd immers geen geweld gebruikt tegen eiser en hiermee werd ook niet gedreigd. Daarnaast hebben er feitelijk geen seksuele handelingen tussen de man en eiser plaatsgevonden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt daartoe
– samengevat weergegeven – dat hij wel recht heeft op een uitkering, gelet op de dreigende situatie, de ernst van het letsel en hetgeen blijkt uit de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Letsellijst).
Eiser is allereerst van mening dat er wel degelijk sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf nu er opzet in het spel is, eiser afgezonderd met de man in het paadje stond en geen kant uit kon, de man bleef aandringen op lichamelijk contact, het een dreigende situatie was voor eiser, eiser minderjarig is en een kwetsbare leeftijd heeft en hij als het ware werd gelokt of omgekocht met de kermismuntjes om de handelingen van de man te dulden. Eiser verwijst in dit verband voorts naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 9 oktober 2013 waarbij de man in kwestie is veroordeeld voor:
- schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbare verkeer bestemd; en,
- poging tot door giften en beloften van geld een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen.
Eiser verwijst in dit verband naar de formulering van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (WvS).
Ten slotte verwijst eiser naar de door verweerster gehanteerde Letsellijst, waarin onder categorie 1 van het psychisch letsel wordt geschaard: “een zedenmisdrijf zonder seksueel binnendringen. Bijvoorbeeld onzedelijk betasten”. Eiser valt, zonder beoordeling van de medische omstandigheden, reeds onder deze categorie. Nu bij hem PTSS is geconstateerd valt hij in een zwaardere categorie.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
7. Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert verweerster beleid dat is neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (Beleidsbundel) en de Letsellijst. In de Beleidsbundel is, voor zover relevant, over geweldsmisdrijven het volgende opgenomen:
“Met een geweldsmisdrijf wordt hier bedoeld een in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld misdrijf, waarbij tegen een persoon geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Als een voorval niet als misdrijf strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht, dan levert dit dus geen geweldsmisdrijf op in de zin van artikel 3 van de Wet.
Geweld kan bestaan uit lichamelijk en/of psychisch geweld. Ook als een slachtoffer onder grote psychische druk wordt gezet kan sprake zijn van een geweldsmisdrijf. Het geweldsaspect kan hierbij dan bijvoorbeeld bestaan uit het creëren van een bepaalde situatie of het misbruik maken van omstandigheden. Een aanzienlijk leeftijdsverschil, een gezagsverhouding of een afhankelijke positie ten opzichte van de dader zijn voorbeelden van omstandigheden die gelijk gesteld kunnen worden met geweld.
Voorbeelden van geweldsmisdrijven zijn: mishandeling, bedreiging met geweld, incest, verkrachting, mensenhandel, stalking/belaging, diefstal met geweld, openlijke geweldpleging, moord of doodslag”.
8. De rechtbank stelt voorop dat uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst, aangezien een beslissing over een uitkering uit het schadefonds berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerster. Naar het oordeel van de rechtbank is dit anders voor wat betreft de beoordeling van de vraag of hetgeen eiser is overkomen gekwalificeerd kan worden als een geweldsmisdrijf, nu dit een toets is van een meer feitelijke en juridische aard. De rechtbank zal het standpunt van verweerster in dezen dan ook ‘vol’ toetsen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat de man die eiser heeft lastig gevallen ter zake is veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid, hetgeen een misdrijf is dat strafbaar is gesteld in artikel 239 van het WvS. Het betoog van eiser dat de man in verband met de jegens hem gepleegde feiten tevens is veroordeeld op grond van artikel 247 van het WvS en voor een poging tot door giften of beloften van geld een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden (strafbaar gesteld in artikel 248a van het WvS), volgt de rechtbank niet. Deze laatste feiten hebben immers betrekking op een voorval met een ander slachtoffer, dat zich heeft afgespeeld op 15 maart 2013.
10. De rechtbank stelt voorts vast dat geweld of dreigen met geweld geen onderdeel uitmaakt van de strafbaarstelling in artikel 239 van het WvS. Ook in de beschrijving van het gebeurde door eiser zelf en in de stukken, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is geweest van fysiek geweld of van dreigen met geweld. Gelet hierop kan er enkel nog sprake zijn van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg, indien de psychische druk die eiser gedurende het voorval heeft ervaren zodanig groot is geweest dat dit valt te kwalificeren als psychisch geweld en op grond daarvan een geweldsmisdrijf moet worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de beoordeling van deze vraag (in enige mate) geobjectiveerd plaats te vinden, in die zin dat wordt geabstraheerd van de (overigens vooralsnog niet onderbouwde) consequenties van het gebeurde. Beoordeeld dient aldus te worden of de psychische druk die een jongen van eisers leeftijd bij een voorval zoals beschreven onder overweging 1 ervaart dusdanig groot moet worden geacht dat dit valt aan te merken als psychisch geweld.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerster terecht geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een geweldsmisdrijf, gelet op het volgende.
12. Hoewel de jonge leeftijd van eiser maakt dat eerder een grote psychische druk moet worden aangenomen, heeft verweerster zich terecht op het standpunt gesteld dat dit, gelet op de onderhavige omstandigheden op zichzelf nog niet voldoende is voor het aannemen van geweld. Verweerster heeft in dit verband terecht van belang geacht dat eiser zich, ondanks het leeftijdsverschil, niet gedwongen heeft gevoeld te luisteren naar de man en (nog) dichterbij te komen. Het betoog van eiser ter zitting dat in de Beleidsbundel staat opgenomen dat zedenmisdrijven met kinderen jonger dan 12 jaar vrijwel altijd worden aangemerkt als geweldsmisdrijf, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank constateert dat de passage waarnaar eiser heeft verwezen niet in de ten tijde van de bestreden beschikking geldende Beleidsbundel staat opgenomen. Ambtshalve is bekend dat deze passage afkomstig is uit een eerder geldende Beleidsbundel. Daargelaten de omstandigheid dat verweerster niet gebonden is aan beleid dat niet meer gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, vermeldt dit beleid ook dat, behoudens de leeftijd van het slachtoffer, enkele andere factoren een rol kunnen spelen bij de vraag of sprake is geweest van een gewelddadige situatie en dat exhibitionisme zelden wordt aangemerkt als een geweldsmisdrijf. Verweerster heeft zich, gelet hierop, nog immer terecht op het standpunt gesteld dat de leeftijd van eiser, in combinatie met de omstandigheid dat het gaat om een zedenmisdrijf, onvoldoende is om een geweldsmisdrijf aan te nemen.
13. Voorts heeft verweerster terecht in de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder dit in casu is begaan, geen reden gezien om een geweldssituatie aanwezig te achten. Hierbij heeft verweerster terecht van belang geacht dat er geen sprake is geweest van fysiek contact tussen eiser en de dader en dat eiser geen enkele belemmering heeft ervaren toen hij ervoor koos om weg te gaan. Anders dan eiser stelt is er geen sprake geweest van de situatie dat hij geen kant uit kon, en is niet aannemelijk gemaakt dat de man bleef aandringen op lichamelijk contact of dat hij poogde eiser te lokken of om te kopen om bepaalde handelingen te dulden. Het is (gelukkig) gebleven bij het maken van onbetamelijk opmerkingen. Ten slotte kan de rechtbank zich voorstellen dat de omstandigheid dat het voorval zich op een paadje heeft afgespeeld, heeft geleidt tot een hogere psychische druk bij eiser. Toch heeft verweerster terecht ook hier geen aanleiding in gezien om een geweldsmisdrijf aan te nemen, nu het paadje, zoals overwogen, op geen enkele wijze een belemmering heeft gevormd bij eisers vertrek. Het voorval valt, gelet op het hierboven overwogene, te kenschetsen als exhibitionisme of ‘potloodventerij’ en hierin ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het aannemen van een geweldsmisdrijf.
14. Ten slotte brengt de verwijzing van eiser naar de Letsellijst de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerster heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de beoordeling van het aanwezige letsel pas aan de orde is indien vaststaat dat het voorval aangemerkt kan worden als een geweldsmisdrijf en dat thans niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de aard en de ernst van het letsel. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat weliswaar in de Letsellijst ook letseloorzaken worden genoemd, waaronder een zedenmisdrijf zonder seksueel binnendringen zoals onzedelijk betasten, maar dat ook hier telkens sprake is van fysieke handelingen. In het voorval waar eiser het slachtoffer van is geworden, was daar geen sprake van.
15. Gelet op het bovenstaande heeft verweerster op goede gronden de aanvraag van eiser afgewezen omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.