ECLI:NL:RBLIM:2015:3720

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
C-03-203154 - KG ZA 15-107
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over inzagerecht en waardebepaling na overlijden maat

In deze zaak, die op 30 april 2015 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.R.P.M. Scheepers, toegang tot de boekhouding van de voormalige maatschap van gedaagde en de overleden maat [naam 1]. Eiser, als erfgenaam van [naam 1], stelde dat gedaagde zonder goede reden talmt met de uitvoering van het maatschapscontract na het overlijden van [naam 1]. Gedaagde, die in persoon procedeerde, voerde verweer en stelde dat hij door drukte met klantvragen niet in staat was om de jaarrekening 2014 te overleggen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2015 werd overeengekomen dat eiser inzage zou krijgen in de administratie van de maatschap, bijgestaan door een deskundige, de heer [naam 2] (RA). De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde verplicht was om binnen twee dagen na betekening van het vonnis toegang te verlenen tot de volledige boekhouding, inclusief de jaarrekeningen van 2013 en 2014. Tevens werd de heer [naam 2] benoemd tot deskundige voor de waardebepaling van de maatschap, conform de maatschapsovereenkomst.

De voorzieningenrechter oordeelde verder dat gedaagde een dwangsom van € 500,00 per dag moest betalen indien hij niet aan de veroordeling voldeed, met een maximum van € 10.000,00. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser op € 1.204,93 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/203154 / KG ZA 15-107
Vonnis in kort geding van 30 april 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. J.R.P.M. Scheepers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 maart 2015,
  • de akte houdende wijziging van eis,
  • de brieven van 31 maart 2015 en 1 april met producties van [eiser],
  • de mondelinge behandeling van 2 april 2015 met de pleitnota van [eiser],
  • de brief van 16 april 2015 van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot medewerking aan (1) het verlenen van toegang tot inzage in de boekhouding/administratie van de voormalige maatschap van [gedaagde] en [naam 1] en aan (2) het benoemen van een deskundige die over dient te gaan tot waardebepaling als bedoeld in artikel 14 van de maatschapsovereenkomst van 4 juni 2014, en aan (3) de teruggave van privé-administratie van [naam 1] en [eiser]. Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het kort geding.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] zonder goede reden talmt met het geven van uitvoering aan het maatschapscontract met betrekking tot de afrekening na voortzetting van het administratiekantoor, na het overlijden van [naam 1], de partner van [eiser], in wier rechten hij als enig erfgenaam is getreden.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Ten aanzien van de inzage

3.1.
[eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels de jaarrekening 2013 van [gedaagde] ontvangen, die overigens nog niet door een accountant is beoordeeld en waar geen onderliggende bescheiden zijn bijgevoegd. [gedaagde] heeft verklaard dat hij door omstandigheden – hij was erg druk met de afwikkeling van klantvragen en de communicatie tussen hem en [eiser] werd beïnvloed door gespannen familieverhoudingen – nog geen jaarrekening 2014 kan overleggen. [gedaagde] heeft voorts verklaard eind mei 2015 alles af te kunnen hebben en ook overigens niets te verbergen te hebben en in alles mee te willen werken.
3.2.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat [eiser] inzage zal krijgen in de administratie/boekhouding van de maatschap en dat hij zich daarbij zal kunnen laten bijstaan door een derde, die deskundig is terzake.
3.3.
Bij brief van 16 april 2014 heeft [eiser] de voorzieningenrechter laten weten dat de heer [naam 2] (RA), werkzaam bij [naam 3] accountancy & advies, gevestigd aan de [adres], hem zal bijstaan bij de inzage.
3.4.
De voorzieningenrechter zal beslissen met inachtneming van hetgeen in wezen als een wijziging (aanpassing zonder vermeerdering) van eis heeft te gelden.
Ten aanzien van de privé-administratie
3.5.
Ter zitting is door [gedaagde] gesteld dat de eigen administratie van [naam 1] en [eiser] zich niet op het kantoor van de maatschap (thans van [gedaagde]) bevindt, en dat het door hem voortgezette administratiekantoor daar overigens geen bemoeienis mee heeft.
3.6.
Of er nu wel of geen privé-administratie aanwezig is op het administratiekantoor is de voorzieningenrechter, op grond van wat enerzijds is gesteld en anderzijds niet is betwist, niet duidelijk geworden. Een bevel tot afgifte van iets waarvan niet vaststaat dat [gedaagde] het onder zich heeft, kan niet worden gegeven, zodat de vordering op dit onderdeel moet worden afgewezen. Praktisch gesproken ligt het voor de hand dat [eiser] bij de inzage, in gezamenlijk overleg met de door hem mee te nemen derde ([naam 2]) en met [gedaagde], zal kunnen beslissen wat wel en niet tot de privé-administratie van [naam 1] en [eiser] behoort, zodat deze documenten definitief kunnen worden overgedragen. Het ligt voorts in de rede dat [eiser] dan aan [gedaagde] afgeeft wat hij aan bedrijfsmiddelen van de maatschap mogelijk nog onder zich heeft.
Ten aanzien van de waardebepaling
3.7.
Omdat [gedaagde] de activiteiten van de maatschap voortzet als eenmanszaak en daarover overigens ook geen discussie is, zijn partijen het erover eens dat een slotbalans van de maatschap zal moeten worden opgemaakt, conform artikel 13 en 14 van de maatschapsovereenkomst, ter bepaling van het creditsaldso van de kapitaalrekening, het aandeel van de gewezen maat [naam 1] (en daarmee van haar erfgenaam [eiser]) in de winst dan wel het verlies, en in de waarde van de maatschap, waaronder ook begrepen de goodwill, rekening houdend met de door [gedaagde] overgenomen verplichtingen en aftrek van dubieuze debiteuren.
3.8.
Ter zitting zijn [eiser] en [gedaagde] ook overeengekomen dat zij gezamenlijk op zoek zullen gaan naar een deskundig accountant, als bedoeld in artikel 14 lid 4 van de Maatschapsovereenkomst.
3.9.
Partijen hebben, althans [eiser] heeft, de voorzieningenrechter bij brief van 16 april 2015 bericht “[…] dat partijen het erover eens zijn geworden dat ook de waardebepaling van de voormalige maatschap door de heer [naam 2] […] uitgevoerd kan worden” maar dat partijen over de kosten (en verdeling daarvan) van de accountant ten aanzien van de waardebepaling geen overeenstemming hebben bereikt. [eiser] heeft in de brief opgemerkt dat hij zich ter zake van die kosten alle rechten voorbehoudt.
3.10.
De voorzieningenrechter zal beslissen met inachtnemening van hetgeen in wezen als een wijziging (aanpassing zonder vermeerdering) van eis heeft te gelden.
3.11.
De voorzieningenrechter merkt ten aanzien van de kosten van de te benoemen deskundige op dat hij daarover geen beslissing kan nemen, nu dat niet is gevorderd door [eiser]. Hij geeft evenwel aan partijen het volgende in overweging.
De waardebepaling door een deskundige om tot afrekening te komen, is een verplichting die voortvloeit uit het maatschapscontract. Hoewel hierin geen afspraken zijn opgenomen wie de kosten van de te benoemen deskundige(n) draagt, ligt het in de rede dat deze kosten voor rekening van de maatschap zijn. Omdat [eiser] als erfgenaam van [naam 1], en [gedaagde], als de maat die het administratiekantoor voorzet, beiden gelijkelijk belang hebben bij de waardebepaling en afrekening, ligt het vervolgens in de rede dat de kosten van de deskundige 50-50 worden verdeeld en niet volgens de daarvan afwijkende verdeling die geldt voor winst en verlies, als bedoeld in artikel 9 lid 3 van de maatschapsovereenkomst.
De dwangsom
3.12.
[gedaagde] heeft zich niet met zoveel woorden verweerd tegen het opleggen van een dwangsom, maar de voorzieningenrechter acht op aan de redelijkheid ontleende gronden matiging en maximering van het bedrag op zijn plaats.
De proceskosten
3.13.
[gedaagde] zal als, bezien naar het moment van dagvaarding, grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De voorzieningenrechter laat daarbij meewegen dat [gedaagde] uitsluitend om redenen van bedrijfsvoering van zijn eenmanszaak - die in zijn risicosfeer liggen althans aan de aanspraken van [eiser] en de opeisbaarheid daarvan niet afdoen - heeft stilgezeten en geen medewerking verleende aan de afwikkeling van de maatschap, waardoor [eiser] gedwongen werd deze procedure te starten.
De kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
  • exploot van dagvaarding € 103,93
  • griffierecht € 285,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.204,93

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] en/of de heer [naam 2] (RA) werkzaam bij [naam 3] accountancy & advies, gevestigd aan de [adres], toegang tot en inzage in de volledige boekhouding/administratie van de voormalige maatschap te verlenen en daarvan afschrift te verstrekken, in het bijzonder maar niet beperkt tot de volledige boekhouding over de jaren 2013 en 2014, alsmede een afschrift van de (voorlopige) jaarrekeningen van 2013 en 2014,
4.2.
benoemt overeenkomstig de overeenstemming tussen [eiser] en [gedaagde] de heer [naam 2] (RA) werkzaam bij [naam 3] accountancy & advies, gevestigd aan de [adres] tot deskundige, als bedoeld in artikel 14 lid 4 van de maatschapsovereenkomst van 4 juni 2014,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft aan de veroordeling onder 5.1 te voldoen, met een maximum van € 10.000,00,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser], begroot op € 1.204,93,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB