ECLI:NL:RBLIM:2015:3600

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
03/203323 / HA RK 15-46
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. drs. C.M.J. van den Acker
  • mr. P.H.J. Frénay
  • mr. M.B.T.G. Steeghs
  • mr. R.M.M. Kleijkers
  • mr. J.W. Rijksen
  • mr. A.M. Schutte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters van de rechtbank Limburg in jeugdstrafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de rechtbank Limburg op 21 april 2015 een verzoek tot wraking van de rechters in een jeugdstrafzaak afgewezen. Het verzoek was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. P.M.J. Graus, die stelde dat de rechters partijdig waren en dat zijn cliënt geen eerlijk proces zou krijgen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie een processuele beslissing is en in beginsel geen grond voor wraking vormt. De advocaat had niet concreet gemaakt welke feiten of omstandigheden zouden moeten leiden tot een objectieve vrees voor vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel is bewezen. De wrakingskamer concludeerde dat de gevoelens van de advocaat over belemmering en censuur niet konden worden teruggevoerd op gedragingen van de gewraakte rechters. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Datum uitspraak : 21 april 2015
Zaaknummer : 03/203323 / HA RK 15-46
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker,
advocaat mr. P.M.J. Graus, advocaat te Heerlen,
indiener van een verzoek dat strekt tot de wraking van de meervoudige kamer voor de behandeling van jeugdstrafzaken van deze rechtbank, bestaande uit:
- mr. drs. C.M.J. van den Acker, voorzitter
- mr. P.H.J. Frénay
- mr. M.B.T.G. Steeghs, leden, rechters bij de rechtbank Limburg.

1.Het verloop van de procedure

Op 10 maart 2015 heeft mr. Graus tijdens de achter gesloten deuren gehouden terechtzitting de meervoudige kamer voor de behandeling van jeugdstrafzaken, mrs. C.M.J. van den Acker, P.H.J. Frénay en M.B.T.G. Steeghs, rechters bij deze rechtbank, gewraakt.
De rechters hebben niet in het verzoek berust. Zij hebben een gezamenlijke schriftelijke reactie ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer op 30 maart 2015, waar mr. Graus en mr. Van den Acker zijn verschenen. De behandeling is aangehouden ten einde verzoeker in de gelegenheid te stellen de zitting bij te wonen.
De behandeling van het verzoek is voortgezet ter zitting van de wrakingskamer op 7 april 2015, waar mr. Graus is verschenen, vergezeld van [X], verzoekers grootvader. De rechters, mrs. Van den Acker, Frénay en Steeghs zijn eveneens verschenen. Voorts is verschenen mr. D.J.M.M. Weymar, officier van justitie.

2.De beoordeling

Wraking is het middel dat de verdachte in het strafproces ten dienste staat om het hem
– onder meer ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) – toekomende recht op behandeling van zijn strafzaak door een onpartijdige rechter af te dwingen. Gelet op het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is wraking mogelijk van elk van de rechters die een zaak behandelen, op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit criterium dient uitgelegd te worden tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 6 van het EVRM en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM).
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de te wraken rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Voor dat geval heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband is de overtuiging van de verzoeker ten aanzien van veronderstelde partijdigheid van de rechter weliswaar relevant, maar is doorslaggevend of de twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is (vergelijk het arrest van het EHRM van 15 februari 2007, NJ 2007, 536).
De wrakingskamer merkt op dat, waar verzoekers advocaat heeft beoogd de rechtbank Limburg als instituut te wraken, dit – gelet op het bepaalde in artikel 512 Sv – niet mogelijk is. Een verzoek tot wraking moet gericht zijn tegen de individuele rechter die de zaak (mede) behandelt. De wrakingskamer ziet zich dan ook geplaatst voor beantwoording van de vraag of er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechtelijke onpartijdigheid van de thans gewraakte rechters van de meervoudige kamer voor de behandeling van jeugdstrafzaken, zoals die was samengesteld voor de zitting van 10 maart 2015, schade zou kunnen leiden.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2015 blijkt dat verzoekers advocaat de rechtbank heeft verzocht om op grond van artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (hierna: Wet RO) te beslissen dat de behandeling van de strafzaak wordt verwezen naar een andere rechtbank vanwege een gebrek aan vertrouwen in een eerlijk proces.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan artikel 46b van de Wet RO een processuele beslissing is die aan de rechtbank toekomt. Een dergelijke, voor verzoeker onwelgevallige beslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking. Dit is slechts anders als de beslissing zo twijfelachtig is dat deze een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat de rechtbank een vooringenomenheid koestert, althans dat de bestaande vrees bij verzoeker naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer heeft niet de functie van appel- of cassatierechter en kan en zal ook niet treden in de vraag of de gewraakte beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering juist is. Ter beoordeling staat slechts of de rechters door hun beslissing blijk hebben gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker, althans of de bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Gelet op het uitvoerig betoog van de advocaat van verzoeker ter zitting op 7 april 2015 begrijpt de wrakingskamer dat zowel het verzoek om verwijzing als het wrakingsverzoek in wezen zijn ingegeven door incidenten in het verleden, (ook) in andere zaken, de gebrouilleerde verhoudingen tussen de advocaat en een aantal rechters van de rechtbank Limburg, en uit het gehele feitencomplex voortkomend wantrouwen aan de zijde van de advocaat. Met dat betoog is echter niet concreet gemaakt welke feiten en/of omstandigheden zouden moeten leiden tot een objectiveerbare vrees voor vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige zaak betreffende verzoeker door de gewraakte rechters. Te meer daar uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de jeugdstrafkamer in beginsel bereid was, daar waar de advocaat van verzoeker zich benadeeld heeft gezien in het niet kunnen bijwonen van getuigenverhoren door de rechter-commissaris, daartoe een herstelmogelijkheid te bieden.
Met betrekking tot mr. Van den Acker heeft verzoekers advocaat ter zitting op 7 april 2015 en naar aanleiding van een ontmoeting in het kader van de behandeling door de wrakingskamer op 30 maart 2015 ook een extra wrakingsgrond aangevoerd, te weten dat mr. Van den Acker uit boosheid hem niet of niet fatsoenlijk heeft begroet en dat boosheid een rechter diskwalificeert. Mr. Van den Acker heeft zulks ter zitting op 7 april 2015 stellig ontkend en ook overigens ziet de wrakingskamer niet in op welke wijze hieruit zou blijken dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt.
Met betrekking tot mr. Frénay heeft verzoekers advocaat verwezen naar andere en eerdere zaken, de advocaat persoonlijk betreffend, waarin hij in zijn beleving als rechtszoekende onrechtvaardig is behandeld. De in dat kader verstoorde verhoudingen hebben ertoe geleid dat zaken deze advocaat persoonlijk betreffende door de rechtbank Arnhem worden behandeld. Verzoekers advocaat betoogt dat hij er met deze voorgeschiedenis niet op kan vertrouwen dat hij en zijn cliënt rechtvaardig worden behandeld. Op grond van het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2015 stelt de wrakingskamer vast dat verzoekers advocaat de gelegenheid om mr. Frénay op deze grond te wraken voorbij heeft laten gaan en, in samenhang met andere feiten en omstandigheden, heeft omgezet in een verzoek de behandeling van de zaak van verzoeker te verwijzen naar een andere rechtbank. Het thans aan de orde zijnde verzoek tot wraking is eerst gedaan naar aanleiding van de beslissing van de meervoudige kamer dat verzoek af te wijzen. Desalniettemin heeft verzoekers advocaat ter zitting van de wrakingskamer de betrokkenheid van mr. Frénay bij zijn privé-zaken opnieuw opgevoerd als grond voor wraking. In het algemeen valt niet in te zien dat een rechter op grond van betrokkenheid bij eerdere en andere zaken jegens een justitiabele en/of zijn advocaat enig vooroordeel zou koesteren.
Voor zover verzoekers advocaat heeft verwezen naar de vrije advocaatkeuze en de weigering van een andere rechter dan de thans gewraakte rechters om hem aan verzoeker toe te voegen, wat daar ook van zij, concludeert de wrakingskamer dat verzoeker zich laat bijstaan en kan laten bijstaan door de door hem gekozen advocaat en dat eerdere procedurebeslissingen in dezen de gewraakte rechters niet raken.
De wrakingskamer is van oordeel dat het gevoelen van verzoekers advocaat als procesvertegenwoordiger te worden belemmerd en gecensureerd, met als gevolg dat zijn cliënt geen eerlijk proces krijgt, niet is terug te voeren op gedragingen, uitlatingen dan wel andere feiten en omstandigheden die moeten worden toegerekend aan de gewraakte rechters, individueel of in gezamenlijkheid.
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking van de rechters dient te worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. J.W. Rijksen en mr. A.M. Schutte, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.