Op 24 april 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak was ontstaan naar aanleiding van een incident op 26 januari 2014 in een café in Maastricht, waar de aangever, [slachtoffer], zwaar letsel had opgelopen. De rechtbank heeft op 10 april 2015 het onderzoek ter terechtzitting gehouden, waarbij zowel de officier van justitie als de raadsman van de verdachte aanwezig waren. De officier van justitie meende dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, omdat er volgens hen onvoldoende bewijs was om de verdachte te koppelen aan de mishandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van de aangever, die zich de mishandeling niet kon herinneren, niet voldoende bewijs bood. De naam van de verdachte, [bijnaam], was enkel via getuigenverklaringen en niet via direct bewijs aan de mishandeling gekoppeld. De rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheid bestond over de identiteit van de dader en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van zware mishandeling.
Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.