ECLI:NL:RBLIM:2015:354

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
C/03/200098 / HA RK 14-273
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking niet ontvankelijk wegens te late indiening van het verzoek

Op 19 januari 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.-P. van Dyck, diende op 15 december 2014 een verzoek tot wraking in tegen mr. P.H. Brandts, de rechter in een andere zaak tussen verzoeker en ING BANK NV. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een comparitie die op 18 september 2014 had plaatsgevonden. De rechter had op 18 december 2014 laten weten niet in het verzoek tot wraking te berusten en was bereid om ter zitting te verschijnen.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld. Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoek tot wraking te worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid zouden kunnen aantasten, aan verzoeker bekend zijn. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker op 18 september 2014 al op de hoogte was van de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, maar pas op 15 december 2014 het verzoek indiende. Dit betekende dat het verzoek niet tijdig was ingediend.

De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking niet ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen door de voorzitter mr. P.H.M. Kuster en de leden mr. J.F.W. Huinen en mr. F.L.G. Geisel, in aanwezigheid van griffier M.J.W.D. Janssen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/200098/ HA RK 14-273
Datum uitspraak: 19 januari 2015

Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken

in de zaak van

[verzoeker], (hierna: verzoeker),

wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J.-P. van Dyck
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. P.H. Brandts, rechter in deze rechtbank, (hierna: de rechter).

Het verloop van de procedure

Bij een op 15 december 2014 ter griffie van de rechtbank binnengekomen faxbericht heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in de zaak met nummer C/03/188564 / HA ZA 14-115 tussen ING BANK NV en verzoeker. De aanleiding voor dit verzoek is gelegen in de comparitie die op 18 september 2014 is gehouden.
De rechter heeft de wrakingskamer op 18 december 2014 bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. Hij heeft een schriftelijke reactie bijgevoegd en hij heeft tevens meegedeeld bereid te zijn ter zitting te verschijnen.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 januari 2015, waar verzoeker, zijn gemachtigde en de rechter zijn verschenen.

De beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) in relatie tot artikel 37 Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aan verzoeker bekend zijn geworden.
Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
Tussen ING BANK NV als eisende partij en verzoeker als gedaagde partij is op 18 september 2014 een comparitie gehouden. De zakelijke weergave van hetgeen tijdens de comparitie is voorgevallen, heeft de rechter naderhand buiten aanwezigheid van partijen vastgelegd in een proces-verbaal.
Aan het einde van het proces verbaal van de betreffende comparitie is verwoord:
“Partijen gaan ermee akkoord dat het proces-verbaal buiten hun aanwezigheid
wordt opgemaakt.
De rechter verwijst de zaak naar de rol van woensdag 5 november 2014
voor het wijzen van vonnis. De rechter wijst partijen erop dat het vonnis
mogelijk op een latere datum zal worden gewezen, zulks in verband met
een achterstand in de afdoening van zaken.”
Op 10 december 2014 is aan verzoeker een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.
De wrakingskamer overweegt dat de aanduiding in het proces-verbaal dat de zaak naar de rol is verwezen voor het wijzen van vonnis meebrengt dat er geen ruimte meer is voor een wisseling van stukken. Dit laat onverlet dat de voorzitter de mogelijkheid heeft het debat op verzoek van partijen te heropenen, dan wel dat het debat wordt voortgezet na een tussenvonnis.
De op de comparitie volgende briefwisseling van partijen, zoals weergeven in overweging 1.3. van het vonnis van 10 december 2014, betreft reacties op het proces-verbaal. De eerste brieven gaan niet over processuele zaken. Meer specifiek: de daarin voorgestelde aanpassingen van het proces-verbaal gaan niet over het ‘voor vonnis staan van de zaak’ noch bevatten zij een voorstel tot heropening van het debat.
Verzoeker, hierna te noemen [verzoeker], stelt – zakelijk samengevat – dat zijn recht op hoor en wederhoor is geschonden, omdat hij geen gelegenheid heeft gekregen schriftelijk dan wel mondeling zijn standpunt naar aanleiding van de “spreekaantekeningen” waarvan de wederpartij zich tijdens de comparitie heeft bediend, nader in de procedure in te brengen.
[verzoeker] heeft in zijn eerste brieven naar aanleiding van voormeld proces-verbaal niet aangegeven dat dit proces-verbaal op het punt van processuele kwesties onjuist of onvolledig is. Door dit in deze brieven niet aan te voeren, moet het ervoor worden gehouden dat dit proces-verbaal op gemelde processuele punten juist is.
Het niet honoreren van de verzoeken schriftelijk of mondeling nader te mogen reageren op de “spreekaantekeningen” is blijkens dit proces-verbaal al ter comparitiezitting gebeurd.
Deze feiten en omstandigheden waren [verzoeker] derhalve al op 18 september 2014 bekend.
Door eerst op 15 december 2014 op grond van deze feiten en omstandigheden een wrakingsrekest in te dienen, heeft [verzoeker] dit niet gedaan zodra deze feiten en omstandigheden hem bekend waren.
Gelet op het vorenstaande is het verzoek tot wraking niet ontvankelijk.

De beslissing

De wrakingskamer verklaart verzoeker in het verzoek tot wraking van 15 december 2014 niet ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.F.W. Huinen en
mr. F.L.G. Geisel, leden, in aanwezigheid van M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2015.
Tegen de beslissing van de wrakingskamer staat geen rechtsmiddel open.