ECLI:NL:RBLIM:2015:3485

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
2857119 CV EXPL 14-2845 (hoofdzaak) 3389754 CV EXPL 14-9727 (vrijwaring)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens overtreding van verbod op verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Woningstichting Vaals en een huurder. De Woningstichting vorderde de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de huurder in strijd met de huurovereenkomst verdovende middelen in het gehuurde had aangetroffen. De huurder had bij een politie-inval op 25 mei 2012 een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs in zijn woning, wat leidde tot een strafrechtelijke veroordeling. De huurder voerde als verweer aan dat hij niet had gekweekt of gehandeld in verdovende middelen en dat de aantoonbare hoeveelheden niet duiden op handel. De rechtbank oordeelde dat de Woningstichting niet had aangetoond dat de huurder de huurovereenkomst had geschonden op een manier die ontbinding rechtvaardigde. De rechtbank wees de vordering tot ontbinding en ontruiming af, maar kende de Woningstichting wel een schadevergoeding toe van € 2.642,21 voor de schade aan de woning. In de vrijwaringszaak die de huurder had aangespannen tegen de Staat, werd geoordeeld dat de politie rechtmatig had gehandeld bij de inval, en werd de vordering van de huurder afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummers: 2857119 CV EXPL 14-2845 (hoofdzaak)
3389754 CV EXPL 14-9727 (vrijwaring)
Vonnis van de kantonrechter van 22 april 2015
in de
hoofdzaakvan
de stichting
WONINGSTICHTING VAALS
gevestigd te Vaals
eisende partij
verder te noemen de woningstichting
gemachtigde mr. P.L.T. Roks
tegen
[gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring]
wonende [adres] [woonplaats]
gedaagde partij
verder te noemen [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring]
gemachtigde mr. R.C.M.M. Nadaud
en in de
vrijwaringszaakvan
[gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring]voornoemd
eiser tot vrijwaring
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
gevestigd te ’s-Gravenhage
gedaagde in vrijwaring
verder te noemen de Staat
gemachtigde mr. P.C.E. Bosland.

1.De procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit
in de hoofdzaak:
- de dagvaarding van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] door de woningstichting van 4 maart 2014 met 10 producties
- het vonnis van 6 augustus 2014, waarbij de oproeping in vrijwaring van de Staat door [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] is toegestaan
- de conclusie van antwoord van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] met vier producties
- de brief van de woningstichting van 15 december 2014 met productie 11,
in de vrijwaringzaak:
- voornoemd vonnis van 6 augustus 2014 in het incident
- de dagvaarding van 27 augustus 2014 met drie producties
- de conclusie van antwoord met twee producties,
in beide zaken:
- de beschikking waarbij een comparitie van partijen is bepaald
- het proces-verbaal van de comparitie op 25 maart 2015.
1.2
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.Het geschil

In de hoofdzaak
2.1
De woningstichting vordert de ontbinding van de huurovereenkomst - waarop haar algemene voorwaarden van toepassing zijn - die zij met ingang van 17 juli 2005 voor
onbepaalde tijd heeft gesloten met [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] m.b.t. de woning [adres] te [woonplaats], en de veroordeling van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] tot ontruiming van de woning en tot betaling van € 2.642,21 aan schadevergoeding. Aan de vordering tot ontbinding legt de woningstichting, kort gezegd, ten grondslag dat [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] in strijd met het verbod daarvan in de algemene voorwaarden, en met de norm dat hij zich als goed huurder dient te gedragen, in het gehuurde verdovende middelen voorhanden heeft gehad in een hoeveelheid die het vermoeden oplevert van handel. Aan de vordering tot betaling legt de woningstichting ten grondslag dat de woning bij een politie-inval op 25 mei 2012, waarbij deze verdovende middelen en ook verboden wapens zijn aangetroffen, is beschadigd. De kosten van herstel hebben € 2.642,21 inclusief btw bedragen en krachtens de huurovereenkomst is [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] hiervoor aansprakelijk.
2.2
[gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] voert als verweer tegen de ontbindingsvordering dat hij niet, zoals verboden in de - inderdaad toepasselijke - algemene voorwaarden, in het gehuurde hennep heeft gekweekt of vanuit het gehuurde heeft gehandeld in verdovende middelen. De hoeveelheid en kwaliteit van hetgeen is aangetroffen, duiden daar ook niet op, en er zijn geen klachten van omwonenden. [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] erkent de door de woningstichting gevorderde schadevergoeding verschuldigd te zijn en verwijst wat dit betreft naar de procedure in vrijwaring.
In de vrijwaringzaak
2.3
[gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] vordert de veroordeling van de Staat tot betaling aan hem van hetgeen tot betaling waarvan hij jegens de woningstichting mocht worden veroordeeld. Aan de vordering legt [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring], kort gezegd, ten grondslag dat het bij de inval in de woning door de politie gebruikte geweld onrechtmatig was, in absolute zin omdat er geen gegronde verdenking was dat [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] vuurwapengevaarlijk zou zijn en in relatieve zin omdat het geweld - onder andere het afschieten van een projectiel door het raam van de kamer waar de minderjarige dochter van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] lag te slapen - disproportioneel was.
2.4
De Staat voert als verweer dat [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] op grond van een serieus te nemen bericht van I-pol uit Duitsland is aangemerkt als verdachte van overtreding van artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (“WWM”). Er bestond dus een redelijk vermoeden van schuld en daarom was de aanhouding op zich niet onrechtmatig. Het gehanteerde geweld was ook niet disproportioneel. Het arrestatieteam is overeenkomstig de regels in de Circulaire aanhoudings- en ondersteuningseenheden (“de Circulaire”, Staatscourant 8 december 2009,
nr. 18660) ingezet nu redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat zich bij de aanhouding levensbedreigende omstandigheden zouden kunnen voordoen.

3.De beoordeling

In de hoofdzaak
3.1
Vast staat dat bij de politie-inval in het gehuurde verboden wapens zijn aangetroffen - onder andere twee stiletto’s, een imitatievuurwapen en 26 patronen - alsmede vier wikkels met zgn. harddrugs (cocaïne) samen bevattende circa 2,5 gram, twee pillen, en twee potten met zgn. softdrugs (hash) samen bevattende circa 700 gram. Blijkens de dagvaarding onder 16 legt de woningstichting aan haar vordering tot ontbinding (slechts) ten grondslag het feit dat [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] in het gehuurde verdovende middelen voorhanden heeft gehad, niet (ook) het feit dat hij daar verboden wapens voorhanden heeft gehad. In de dagvaarding onder 24 koppelt de woningstichting dit laatste feit immers slechts aan de politie-inval waardoor de schade is veroorzaakt, derhalve aan haar vordering tot schadevergoeding.
3.2
De huurovereenkomst - evenals de norm dat [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] zich moet onthouden van gedragingen die een goed huurder niet betamen - verbiedt kweek van, en handel in, hennep en andere verdovende middelen in of vanuit het gehuurde. Dit verbod kan niet zijn rechtvaardiging vinden in een wens van de woningstichting om zich in het algemeen met het gedrag van haar huurders te bemoeien. Het verbod kan evenmin zijn rechtvaardiging vinden in een wens van de woningstichting om in het algemeen mee te werken aan de bestrijding van de - terecht of niet, daarover verschillen de opvattingen - als een groot maatschappelijk kwaad beschouwde kweek van en handel in hennep. Het verbod kan zijn rechtvaardiging slechts vinden in te beschermen belangen van de woningstichting of belangen van omwonenden die de woningstichting zich dient aan te trekken. Het verbod kan - en lijkt volgens de stellingen van de woningstichting te - zijn ingegeven door de ervaring dat van zulke kweek of handel overlast voor omwonenden of schade aan het gehuurde het gevolg kan zijn. Aldus vindt het verbod zijn rechtvaardiging in het voorkomen daarvan.
3.3
Het verbod is dan niet reeds overtreden door het in de woning aanwezig hebben van hoeveelheden die te boven gaan hetgeen naar (strafrechtelijke) normen als bestemd voor eigen gebruik wordt beschouwd: 5 gram voor softdrugs, 0,5 gram voor harddrugs. [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] is wegens (onder andere) opzettelijke overtreding van díe normen, neergelegd in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, door de politierechter veroordeeld. Het is niet aan de civiele rechter om deze zogenoemde leedtoevoeging op vordering van de verhuurder te vergroten, door ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] tot ontruiming van de woning. Met andere woorden, de strafrechtelijke veroordeling van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] en de in de woning aangetroffen hoeveelheden cocaïne en hash impliceren
an sichniet de door de woningstichting aan haar vordering ten grondslag gelegde overtreding door [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] van de civielrechtelijke norm hierboven (3.2, eerste zin) genoemd. Deze laatste norm geldt immers in
[gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] contractuele relatie tot de woningstichting en in zijn rechtsrelatie tot omwonenden wier belangen de woningstichting zich dient aan te trekken. De woningstichting stelt in dit verband dat het Hof in hoger beroep en deze rechtbank in andere zaken hebben geoordeeld dat een hoeveelheid in een woning aangetroffen hennep die de bovengenoemde (3.3, eerste zin) gedoogde hoeveelheid voor eigen gebruik ruimschoots overtreft, het
vermoedenvan het bedrijfsmatig aanwezig hebben rechtvaardigt, of dit zelfs
impliceert.Dit oordeel is - nog afgezien van de omstandigheden die in die gevallen tot het oordeel hebben geleid dat de
tekortkoming van de huurder de ontbinding rechtvaardigde, welke verschillen van de omstandigheden in dit geval - echter (slechts) een beredeneerde gevolgtrekking uit een “feitelijk” feit, de aanwezigheid van een zekere hoeveelheid drugs, van een “juridisch” feit, een tekortkoming in de nakoming van verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het vormt niet het bewijs van dat feit resp. een uit een vaststaand feit noodzakelijkerwijs voortvloeiend oordeel. Het vermoeden of de implicatie die de woningstichting aan haar vordering ten grondslag legt, behoeft met andere woorden, om tot toewijzing van de vordering te kunnen leiden, ondersteuning. Deze zou gelegen kunnen zijn in de gemotiveerde en bij betwisting
- die [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] heeft gedaan - te bewijzen aangeboden stelling dat belangen als hiervoor (3.2, beide laatste zinnen) genoemd, zijn of concreet dreigen te worden geschonden. Althans leent het
vermoedendat de aangetroffen hoeveelheid drugs bedoeld is om mee te handelen zich voor weerlegging, en die heeft [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] geleverd en de woningstichting niet voldoende gemotiveerd betwist. De vorderingen tot ontbinding en ontruiming worden afgewezen.
3.4
De niet betwiste vordering tot betaling wordt toegewezen.
3.5
Hiermee zijn in conventie beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, reden waarom de proceskosten worden gecompenseerd aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
In de vrijwaringzaak
3.6
De vordering wordt afgewezen. Het binnentreden door de politie van de woning van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] was rechtmatig. Er was immers een verdenking, dus een redelijk vermoeden van schuld, van overtreding van de WWM, gebaseerd op een melding van I-pol. In hoeverre een dergelijke melding serieus moet worden genomen, is niet aan de kantonrechter ter beoordeling maar aan de politie die de melding ontvangt. Niet is gebleken dat de politie daarbij onjuiste keuzen heeft gemaakt. Dat het vermoeden gegrond was, blijkt overigens uit de veroordeling van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] door de politierechter wegens (onder andere) overtreding van artikelen 13 lid 1 en 26 lid 1 WWM.
3.7
De wijze waarop de politie van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, leidt evenmin tot het oordeel dat onrechtmatig is gehandeld. Bij een verdenking van verboden wapenbezit is de aanname vooraf dat zich bij aanhouding van de verdachte levensbedreigende omstandigheden kunnen voordoen gerechtvaardigd, en volgens de Circulaire mag dan het arrestatieteam worden ingezet. Welke middelen dat team inzet en of de ingezette middelen in het specifieke geval van [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] volledig pasten bij het te verwachten gevaar, is niet aan de kantonrechter om achteraf te beoordelen.
3.8
De vordering wordt afgewezen. [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van de Staat, welke worden begroot op € 350 aan salaris
gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter,
in de hoofdzaak:
4.1
veroordeelt [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] om tegen bewijs van kwijting aan de woningstichting te betalen
€ 2.642,21 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2014 tot de dag van voldoening,
4.2
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.3
compenseert proceskosten
in de vrijwaringzaak:
4.4
wijst de vordering af,
4.5
veroordeelt [gedaagde in hoodzaak, eiser in vrijwaring] in de proceskosten van de Staat, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 350,
4.6
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.