ECLI:NL:RBLIM:2015:3421

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
03/661206-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door een vader met zijn minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige, verstandelijk beperkte zoons. De verdachte heeft toegegeven dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd, maar ontkent dat dit gebeurde terwijl zijn kinderen minderjarig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat de handelingen plaatsvonden tijdens de minderjarigheid van de kinderen, vooral omdat een van de zoons geen reëel tijdsbesef heeft en de andere zoon geen belastende verklaring heeft afgelegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meest ernstige beschuldigingen, maar veroordeelde hem wel voor ontuchtige handelingen met zijn jongste zoon, die niet in staat was om zijn wil te bepalen. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de verstandelijke beperkingen van de verdachte, zijn blanco strafblad en het feit dat hij zelf hulp heeft gezocht en een behandeling ondergaat. De rechtbank overwoog dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing was, omdat de verdachte was veroordeeld voor een feit waarvoor een gevangenisstraf van maximaal zes jaar kan worden opgelegd, maar er geen ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit was vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/661206-14
Datum uitspraak : 22 april 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsvrouw is mr. A.J.D.D. Burhenne, advocaat te Weert.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2015.
De rechtbank heeft op 8 april 2015 gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2001 tot en met 20 mei 2004 in de gemeente Weert meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte telkens opzettelijk de penis van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of over de billen van die [slachtoffer 1] heeft gewreven en/of zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht;
2 primair.
hij in of omstreeks de periode van 6 maart 1999 tot en met 5 maart 2002 in de gemeente Weert meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte, telkens opzettelijk de penis van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of over de billen van die [slachtoffer 2] heeft gewreven;
2 subsidiair.
hij op of omstreeks 5 maart 2002 tot en met januari 2014 in de gemeente Weert ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2], terwijl hij wist dat die [slachtoffer 2] een zodanig gebrekkige ontwikkeling had dat die [slachtoffer 2] daartegen geen weerstand kon bieden, bestaande de ontucht hierin dat hij die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en over de billen van die [slachtoffer 2] heeft gewreven.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan; de officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde stoelt zij haar oordeel op de verklaring die is afgelegd door [slachtoffer 1], inhoudende dat zijn vader ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd vanaf de tijd dat hij 12, 13 of 14 jaar oud was en op de verklaring van verdachte, luidende dat hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] heeft gepleegd. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij deze handelingen niet heeft gepleegd in de tijd dat [slachtoffer 1] minderjarig was, maar zij acht de stellige verklaringen van [slachtoffer 1] omtrent de tijd waarin het tenlastegelegde zou hebben plaatsgevonden meer geloofwaardig dan de verklaring van verdachte hieromtrent, temeer nu verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn zoons al gedurende lange tijd in één bed slaapt wanneer zijn zoons in het weekend bij hem verblijven.
Met betrekking tot het onder 2 primair tenlastegelegde baseert de officier van justitie haar oordeel eveneens op de verklaring van [slachtoffer 1], inhoudende dat verdachte ook met [slachtoffer 2] sinds lange tijd ontuchtige handelingen pleegt.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie wijziging van de tenlastelegging gevorderd. Zij heeft deze vordering om pragmatische redenen beperkt tot feit 2, door toevoeging van feit 2 subsidiair zoals hiervoren is weergegeven. Reden voor deze wijziging van de tenlastelegging is dat de officier van justitie, mede gezien de persoonlijke situatie van verdachte, niet alleen een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting voor nader onderzoek naar de feiten wil voorkomen, maar tevens wil voorkomen dat verdachte ten gevolge van een eventuele vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde niet onder toezicht van de reclassering zou kunnen worden gesteld in het kader van een voorwaardelijk op te leggen straf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat zij namens verdachte bezwaar heeft tegen de voorgestelde wijziging van de tenlastelegging, nu deze een ander feit betreft en bovendien de wijziging in een eerder stadium van het geding had kunnen worden aangebracht.
Nadat de rechtbank zich heeft beraden omtrent de wijziging van de tenlastelegging en deze heeft toegestaan, heeft de raadsvrouw na overleg met verdachte aangevoerd dat het onderzoek ter terechtzitting kan worden voortgezet.
Voorts heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de politie voorafgaand aan het eerste verhoor van verdachte niet aan hem heeft medegedeeld dat hij recht had op rechtsbijstand. De verklaring die verdachte op het politiebureau heeft afgelegd, dient daarom te worden uitgesloten voor het bewijs. De raadsvrouw is van mening dat de politie een extra zorgplicht had, nu de agenten wisten dat verdachte beperkt verstandelijk begaafd was.
Betreffende de tenlastegelegde feiten heeft de raadsvrouw van verdachte gepleit voor vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft zij aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn zoon [slachtoffer 1]. Dat dergelijke handelingen zouden hebben plaatsgevonden gedurende deze periode kan niet worden opgemaakt uit de aangifte van de pleegvader van [slachtoffer 1], [naam pleegvader], nu deze in 2014 heeft verklaard dat hij tot één à twee jaar geleden nooit weerstand heeft gevoeld bij [slachtoffer 1] om zijn vader eenmaal per maand in het weekend te bezoeken. Daarnaast heeft [naam pleegvader] verklaard dat uit het gesprek dat de begeleidster van [slachtoffer 1], [persoon 1], met [slachtoffer 1] heeft gevoerd naar voren is gekomen dat het seksueel misbruik meerdere jaren aan de gang is geweest, maar dat [slachtoffer 1] getallen lastig vindt. [persoon 1] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 1] wel tijdsbesef heeft, maar dat zij niet gelooft dat hij exact kan benoemen welke gebeurtenissen op een bepaalde leeftijd hebben plaatsgevonden. Getuige [persoon 2], orthopedagoog/GZ-psycholoog bij Dichterbij, de instelling waar [slachtoffer 1] verblijft, heeft een taxatiegesprek met [slachtoffer 1] gevoerd, waaruit is gebleken dat [slachtoffer 1] niet wist wanneer de eerste keer was dat zijn vader ontuchtige handelingen bij hem heeft gepleegd. [slachtoffer 1] kan volgens [persoon 2] absoluut geen tijdsindicatie of ijkpunten geven. Ook tijdens het verhoor in de verhoorstudio heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij zich eerdere keren dat zijn vader ontuchtige handelingen bij hem uitvoerde dan die van het laatste weekend dat hij bij zijn vader is geweest, zijnde het weekend van 18 en 19 januari 2014, niet goed kan herinneren. Hij heeft verklaard dat “lang geleden” dingen zijn gebeurd, waarbij hij na navragen “lang geleden” heeft aangeduid als twee tot drie maanden voorafgaand aan het verhoor.
Daarnaast blijkt uit het psychodiagnostisch onderzoek d.d. 9 juli 2003 dat het geheugen van [slachtoffer 1] zwak is.
De raadsvrouw concludeert dat [slachtoffer 1] de tijd niet kan duiden en dat daarom niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan in de tenlastegelegde periode.
Met betrekking tot het onder 2 primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verklaringen die zijn afgelegd betreffende het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] allemaal uit de tweede hand afkomstig zijn, terwijl [slachtoffer 2] zelf geen belastende verklaring over zijn vader heeft afgelegd en verdachte ontkent in de tenlastegelegde periode ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met [slachtoffer 2]. De raadsvrouw is van mening dat het onder dit feit tenlastegelegde daarom niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat vrijspraak dient te volgen.
Met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd gedurende de gehele tenlastegelegde periode. Zij heeft verzocht de periode in te korten tot de periode waarin [slachtoffer 2] meerderjarig was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 8 april 2015 heeft de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde wijziging van de tenlastelegging toegestaan.
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw omtrent het ontbreken van de mededeling aan verdachte dat hij recht heeft op rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier betreffende de onderhavige zaak is niet gebleken dat voorafgaand aan het eerste verhoor van verdachte aan hem is medegedeeld dat hij recht had op rechtsbijstand. Nu bij verdachte sprake is van beperkte geestelijke vermogens, had de politie een extra zorgplicht jegens hem. De politie had verdachte voorafgaand aan het verhoor uitdrukkelijk moeten wijzen op zijn recht op rechtsbijstand. Nu deze informatie achterwege is gebleven, zal de rechtbank de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring niet bezigen voor het bewijs.
Met betrekking tot de tenlastegelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij zijn zoons [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], maar dat dit pas is gebeurd toen zijn zonen meerderjarig waren.
Door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd dat de pleegvader van [slachtoffer 1], [naam pleegvader], op 30 januari 2014 heeft verklaard dat uit het gesprek dat [persoon 1], de begeleidster van [slachtoffer 1], op 20 januari 2014 met [slachtoffer 1] heeft gevoerd naar voren is gekomen dat [slachtoffer 1] seksueel is misbruikt en dat dit misbruik langere tijd aan de gang is geweest. [naam pleegvader] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] getallen lastig vindt [2] .
[naam pleegvader] heeft tot ongeveer één à twee jaar geleden nooit weerstand opgemerkt bij [slachtoffer 1] als deze eenmaal per maand een weekend naar zijn vader ging.
In het psychodiagnostisch onderzoek d.d. 9 juli 2003 wordt beschreven dat het geheugen van [slachtoffer 1] zwak is [3] .
[persoon 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] wel tijdsbesef heeft, maar dat zij niet gelooft dat hij exact kan benoemen welke gebeurtenissen op een bepaalde leeftijd hebben plaatsgevonden. Zij weet niet of [slachtoffer 1] over hetgeen is gebeurd precies de tijd/zijn leeftijd kan benoemen [4] .
Uit het taxatiegesprek dat getuige [persoon 2], orthopedagoog/GZ-psycholoog bij Dichterbij op 23 januari 2014 met [slachtoffer 1] heeft gevoerd is gebleken dat [slachtoffer 1] niet wist wanneer de eerste keer was dat zijn vader ontuchtige handelingen bij hem heeft gepleegd. [slachtoffer 1] kan “absoluut” geen tijdsindicatie of ijkpunten geven [5] .
Tijdens het verhoor in de verhoorstudio heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij zich eerdere keren dat zijn vader ontuchtige handelingen bij hem uitvoerde dan die van het weekend van 18 en 19 januari 2014 niet goed kan herinneren. Hij heeft verklaard dat “lang geleden” dingen zijn gebeurd, waarbij hij “lang geleden” heeft aangeduid als twee tot drie maanden geleden [6] .
Tijdens de tenlastegelegde periode was [slachtoffer 1] 13 tot 16 jaar oud. [slachtoffer 1] kan echter niet aangeven of de seksuele handelingen toen reeds hebben plaatsgevonden. Nu is gebleken dat [slachtoffer 1] geen reëel tijdsbesef heeft en hij geen ijkpunten kan aangeven op basis waarvan hij bepaalde handelingen in de juiste tijd kan plaatsen én verdachte daarnaast ontkent dat hij het tenlastegelegde heeft gepleegd ten tijde dat [slachtoffer 1] minderjarig was, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard, zodat zij verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen grensoverschrijdende seksuele handelingen bij [slachtoffer 2] heeft verricht toen [slachtoffer 2] nog minderjarig was. [slachtoffer 2] heeft geen belastende verklaring over verdachte afgelegd. [slachtoffer 1] heeft wel een voor verdachte belastende verklaring afgelegd, maar om de hiervoren vermelde reden kan de verklaring van [slachtoffer 1] niet worden gelinkt aan de onder 2 primair tenlastegelegde periode. Daarom kan ook dit feit niet wettig en overtuigend worden bewezen verklaard en zal de rechtbank verdachte ook van het onder 2 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Betreffende het onder 2 subsidiair tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden tijdens de hierna te noemen periode, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van
8 april 2015, inhoudende dat hij de laatste vier à vijf jaar ontuchtige handelingen heeft verricht bij [slachtoffer 2] [7] ;
- de getuigeverklaring van [slachtoffer 1], afgelegd tijdens het studioverhoor d.d.
14 februari 2014 [8] .
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2 subsidiair
in de periode van januari 2009 tot en met januari 2014 in de gemeente Weert ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2], terwijl hij wist dat die [slachtoffer 2] een zodanig gebrekkige ontwikkeling had dat die [slachtoffer 2] daartegen geen weerstand kon bieden, bestaande de ontucht hierin dat hij die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en vastgehouden en over de billen van die [slachtoffer 2] heeft gewreven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
2 subsidiair
met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens lijdt dat hij onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen ontuchtige handelingen plegen.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft medegedeeld dat artikel 22b, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht in casu van toepassing is en dat om die reden vrijheidsbeneming aan de orde is in de onderhavige zaak.
Zij heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij bij het formuleren van deze vordering rekening heeft gehouden met de verstandelijke vermogens van verdachte. Zij is van mening dat niet uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zou moeten worden verklaard.
Ten slotte heeft de officier van justitie vermeld dat zij een eventueel verzoek om gratie ter zake van de gevangenisstraf zal ondersteunen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte minimaal als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, nu het evident is dat verdachte verstandelijk beperkt is. Hij is een onzekere man, die niet wist dat hetgeen hij deed, verkeerd was. Voorts verzoekt de raadsvrouw bij de strafoplegging er rekening mee te houden dat verdachte:
  • volledige openheid van zaken heeft verschaft vanaf de aanvang van het onderzoek, ook bij de politie;
  • zelf actie heeft ondernomen om herhaling te voorkomen, door hulp te vragen van zijn huisarts. Zijn huisarts heeft hem verwezen naar De Horst, waar verdachte een behandeling ondergaat. Hij voert éénmaal per week een gesprek met een medewerker van De Horst. Door deze instelling is een WMO-voorziening aangevraagd om verdachte praktische hulp te bieden. Zo wordt er gezocht naar een dagactiviteit die hij vanaf het moment van zijn aanstaande ontslag nodig zal hebben. Ook helpt deze instelling hem met het schrijven van een excuusbrief naar zijn kinderen;
  • zich ten tijde van het plegen van de onder 2 subsidiair tenlastegelegde handelingen niet heeft gerealiseerd dat hij de grenzen van het toelaatbare niet in acht heeft genomen;
  • een blanco strafblad heeft;
  • trouw is in het nakomen van zijn afspraken en er volgens de reclassering sprake is van een laag recidivegevaar;
  • lang in onzekerheid heeft gezeten nu de zaak pas op 8 mei 2015 ter terechtzitting is aangebracht;
  • het zwaar heeft met de situatie zoals die momenteel tussen hem en zijn kinderen bestaat.
Ten slotte heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte het eens is met het reclasseringsadvies.
Betreffende de strafmaat heeft de raadsvrouw aangevoerd dat artikel 22b, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht mogelijk van toepassing is. Indien dit daadwerkelijk het geval zou zijn en het opleggen van een taakstraf niet mogelijk is, benadrukt de raadsvrouw dat een gevangenisstraf in deze zaak niet op zijn plaats is. Zij deelt mede dat zij in soortgelijke zaken heeft gezien dat bijvoorbeeld één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf werd opgelegd met daarnaast een voorwaardelijk deel met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Indien de rechtbank genoemd wetsartikel niet van toepassing zal achten en aan verdachte een taakstraf zal opleggen, heeft de raadsvrouw verzocht het aantal uren taakstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, te beperken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op het persoonlijk leed dat aan het slachtoffer is toegebracht en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft gedurende een aantal jaren zijn zowel verstandelijk als lichamelijk beperkte zoon [slachtoffer 2] op ontuchtige wijze bejegend. Hij heeft zijn zoon op een ontuchtige wijze vastgepakt, vastgehouden en over de billen gewreven. Deze handelingen vonden plaats in de woning van verdachte, tijdens de maandelijkse weekendbezoeken van [slachtoffer 2] aan zijn vader. [slachtoffer 2] heeft voor zover dit vanwege zijn beperkingen voor hem mogelijk was, aangegeven dat hij niet wilde dat zijn vader die handelingen bij hem verrichtte. Desondanks is verdachte niet gestopt met het uitvoeren daarvan. Verdachte heeft met zijn gedrag, door niet te stoppen toen [slachtoffer 2] duidelijk maakte dat hij wilde dat verdachte stopte, misbruik gemaakt van [slachtoffer 2], terwijl deze in de maandelijkse weekendbezoeken aan zijn zorg was toevertrouwd. [slachtoffer 2] had moeten kunnen rekenen op bescherming door zijn vader. Verdachte heeft met zijn handelingen de grenzen van het betamelijke overschreden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. Wel zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de beperkte verstandelijke vermogens van verdachte.
Het in 2012 bij de Wet beperking oplegging taakstraf gewijzigde art. 22b van het Wetboek van Strafrecht ontneemt de rechter de mogelijkheid om in bepaalde gevallen te volstaan met de oplegging van een taakstraf. Zo kan een taakstraf zonder de combinatie met een vrijheidsbenemende straf of vrijheidsbenemende maatregel niet worden opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Het bewezenverklaarde feit betreft artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Overtreding van deze bepaling kan worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Bewezen is verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en vastgehouden en over de billen van die [slachtoffer 2] heeft gewreven. Van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer is geen sprake. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tot zijn handelen is gekomen omdat hij een grote behoefte had aan aandacht in de vorm van knuffelen. Daarbij heeft hij op een bepaald moment de grenzen van het betamelijke overschreden. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig, mede vanwege de geestelijke beperkingen van verdachte. Aan verdachte kan en zal aldus een taakstraf worden opgelegd.
Ten voordele van verdachte zal de rechter bij de strafoplegging rekening houden met het blanco strafblad van verdachte en met het feit dat verdachte hulp heeft gezocht en een behandeling bij De Horst ondergaat om recidive te voorkomen. Ook zal de rechtbank er rekening mee houden dat verdachte inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelen en ter terechtzitting spijt heeft betuigd en dat hij met hulp van De Horst bezig is met het schrijven van een excuusbrief aan zijn zoon.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht passend en geboden. Deze straf zal de rechtbank aan verdachte opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte heet onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
een proeftijd van drie jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarde heeft overtreden;
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte
- zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook indien dat inhoudt dat
  • hij zich binnen vijf dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis dient te melden bij de Toezichtunit van Reclassering Nederland te Roermond en hij zich daarna moet blijven melden zo frequent en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
  • hij wordt verplicht zich te laten behandelen bij de Forensisch psychiatrische Polikliniek in Tegelen of soortgelijke ambulante forensische zorg;
- draagt de reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. J. Wöretshofer en
mr. P. van Blaricum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2015.
Mr. P. van Blaricum is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2300-2014008580 d.d. 25 juli 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 23 tot en met 28 van de doornummering, pagina 26.
3.De rapportage Psychodiagnostisch Onderzoek, pagina 29 tot en met 33 van de doornummering, pagina 29.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 1], pagina 46 tot en met 50 van de doornummering, pagina 49.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 2], pagina 51 tot en met 53 van de doornummering, pagina 52.
6.Het verslag verbatim studioverhoor, pagina 60 tot en met 93 van de doornummering, pagina 74.
7.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 april 2015.
8.Het verslag verbatim studioverhoor d.d. 14 februari 2014, pagina 60 tot en met 93 van de doornummering, pagina’s 66 en 73 van de doornummering.