ECLI:NL:RBLIM:2015:3353

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
03/866257-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen politieauto en snorfietsster; beoordeling van schuld en verkeersveiligheid

Op 2 oktober 2013 vond een verkeersongeval plaats in Heerlen tussen een politieauto, bestuurd door verdachte, en een snorfietsster. De verdachte reed met een snelheid van 88 tot 89 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 50 km/u was. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het veroorzaken van het ongeval door aanmerkelijke schuld, omdat hij te hard reed en niet voldoende had geanticipeerd op de oversteekplaats. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte op weg was naar een incident en dat er een noodzaak was om harder te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar te hard reed, maar dat dit niet leidde tot aanmerkelijke schuld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, wel bewezen. De rechtbank legde een geldboete van € 500,- op en een voorwaardelijke rijontzegging van twee maanden. De benadeelde partij, de snorfietsster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat haar eigen aandeel in het ongeval niet kon worden uitgesloten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/866257-14
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2015
in de strafzaak tegen
[Verdachte gegevens],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
wonende te [Adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 3 februari 2015 en 7 april 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [Slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte met minimaal 88 km/u heeft gereden op een drukke weg waar een maximumsnelheid geldt van 50 km/u. Door een inhaalmanoeuvre, waarvoor de betreffende weg niet is ingericht, werd hij bovendien tijdelijk verblind door tegemoetkomend verkeer. Vlak na die inhaalmanoeuvre heeft hij ter hoogte van een oversteekplaats bromfietsster [Slachtoffer] aangereden toen die daar de weg overstak. Als politieagent in dienst mag verdachte weliswaar harder rijden dan de overige verkeersdeelnemers indien dat noodzakelijk is, maar de verkeersveiligheid mag daarbij niet in het geding te komen. Dat is hier wel gebeurd. Nu verdachte zelf in eerste instantie heeft verklaard dat er sprake was van een melding die gekwalificeerd kon worden als “prio 3”, ontbrak bovendien de noodzaak om zo hard te rijden. Ondanks dat [Slachtoffer] verdachte voorrang had moeten verlenen, had verdachte erop moeten anticiperen dat bij de oversteekplaats mensen zouden kunnen oversteken. [Slachtoffer] heeft door de aanrijding zodanig letsel opgelopen dat zij gehinderd werd in haar normale bezigheden. De officier van justitie vindt dat verdachte een aanmerkelijke verkeersfout heeft gemaakt. Indien verdachte 50 km/u had gereden, had hij nog op tijd tot stilstand kunnen komen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor zowel het primair, als het subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op weg was naar een incident en dat er wel degelijk een noodzaak was om harder te rijden dan was toegestaan. De ter zitting gehoorde getuige [Getuige] heeft dat ook bevestigd. Daarbij komt dat verdachte al 12½ jaar ervaring heeft als politieagent, dat hij de situatie ter plaatse goed kent, dat hij niet overdreven te hard reed, dat hij vóór de oversteekplaats de vaart eruit heeft gehaald en dat de bromfietsster “uit het niets” is overgestoken terwijl zij aan verdachte voorrang diende te verlenen. De verzekeraar heeft bepaald dat de bromfietsster schuld heeft aan het ongeluk en niet verdachte. Het enige dat verdachte heeft gedaan is te hard rijden. Dat is, gelet op de geldende jurisprudentie, onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Daar komt bij dat indien verdachte met een snelheid van 50 km/u had gereden, hij nog steeds had moeten remmen om een aanrijding met de bromfietsster te voorkomen. De enkele omstandigheid dat verdachte harder dan toegestaan heeft gereden, is bovendien onvoldoende om van gevaarzetting in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 te spreken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 2 oktober 2013 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de [Plaats ongeval]. Hierbij heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een politieauto, die bestuurd werd door verdachte, en een bromfiets, die bestuurd werd door mevrouw [Slachtoffer].
Door deskundigen is een VerkeersOngevalAnalyse opgesteld. Volgens deze Analyse heeft het ongeval als volgt plaatsgevonden.
Verdachte reed, als bestuurder van een politieauto, over de [Plaats ongeval]. De bestuurster van een snorfiets stak de rijbaan van de [Plaats ongeval] over via een daarvoor bestemde oversteekplaats. Daar kwamen zij, ondanks een noodremming door verdachte, met elkaar in botsing doordat enerzijds de bestuurster van de snorfiets geen voorrang verleende aan verdachte en anderzijds verdachte reed met een snelheid die beduidend hoger was dan de toegestane maximumsnelheid. Die snelheid van verdachte was minimaal gelegen tussen 88 en 89 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u bedroeg.
De bestuurster van de snorfiets had het ongeval kunnen vermijden door haar snorfiets, voordat zij de rechter rijstrook opreed, in de doorsteek in de middengeleider tot stilstand te brengen en verdachte voorrang te verlenen. Indien verdachte had gereden met een snelheid van ten hoogste de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u had hij (ook) handelingen ter voorkoming van een botsing moeten uitvoeren, omdat de bestuurster van de bromfiets ook bij die snelheid onvoldoende tijd had gehad om de rechter rijstrook vrij te maken. Bij een snelheid van 50 km/u en eenzelfde noodremming had verdachte zijn auto nog wel voor de botsplaats tot stilstand kunnen brengen. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad harder reed dan 50 km/u, maar dat hij na een inhaalmanoeuvre snelheid heeft geminderd, omdat hij wist dat hij de oversteekplaats naderde. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij op deze oversteekplaats uit het niets een snorfietser zijn rijstrook zag oprijden en dat ondanks uitwijken naar rechts en krachtig remmen een aanrijding is ontstaan. [3] Het slachtoffer kan zich van de aanrijding niets herinneren.
Uit de tenlastelegging volgt dat aan verdachte wordt verweten dat hij verantwoordelijk is voor het ontstane ongeval, omdat hij heeft gereden met een veel hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u, zonder de snelheid van zijn voertuig voldoende te verminderen en/of zonder behoorlijk uit te wijken voor de bromfietsster die zich op dat moment op de oversteekplaats bevond.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende getracht uit te wijken en tevens een noodremming ingezet op het moment dat hij de snorfietsster op zijn rijstrook zag rijden. Deze onderdelen van de tenlastelegging acht de rechtbank dus niet bewezen. Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt echter wel dat verdachte inderdaad harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/u (zoals in de tenlastelegging staat) en wel met een snelheid van 88/89 km/u. Door te hard te rijden heeft verdachte één verkeersfout gemaakt. Hierdoor kon hij niet meer tijdig tot stilstand komen en kon hij de overstekende snorfietsster niet meer ontwijken. In die zin heeft verdachte dus schuld gehad aan het ongeval.
Voor een bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde misdrijf (te weten overtreding van artikel 6 WVW) is echter niet alleen vereist dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. Hiervoor is ook vereist dat er sprake is van “aanmerkelijke schuld” aan het ongeval. Van “aanmerkelijke schuld” is sprake indien het ongeval is ontstaan door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag. Met andere woorden, een eenvoudige verkeersfout zal doorgaans niet voldoende zijn om de “drempel” van artikel 6 WVW te halen. Uit de geldende jurisprudentie volgt dat één enkele verkeersfout – zoals hier dus aan de orde – op zich zelf voldoende
kanzijn voor het aannemen van de vereiste “aanmerkelijke schuld” bij de verdachte maar dan moet het gaan om een fout die van een dusdanig kaliber is dat enkel hierdoor al van “aanmerkelijke schuld” sprake is.
Alle omstandigheden afwegende is de rechtbank van oordeel dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is. Daarbij heeft de rechtbank gelet op het navolgende.
Verdachte was in zijn functie als politieagent onderweg naar een incident. Daarom was de snelheidsgrens van 50 km/u voor hem niet het absolute maximum, zij het met de restrictie dat hij de verkeersveiligheid niet in gevaar mocht brengen. Op het moment van het ongeval reed hij op een voorrangsweg. De weg liep rechtuit en was niet onoverzichtelijk. Het waarnemen van ander verkeer door verdachte was dus niet bijzonder gecompliceerd en hij mocht verwachten dat het omgekeerde ook van toepassing was. Zoals verdachte wist lag er een oversteekplaats met vluchtheuvel midden in de weg. Die vluchtheuvel bood de gebruikers daarvan extra veiligheid bij het oversteken van de weg.
Onder die omstandigheden is het enkele te hard rijden (met genoemde snelheid) naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van “aanmerkelijke schuld” in de zin van art. 6 WVW.
Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte roekeloos dan wel zeer althans aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het primaire verwijt.
Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij nog het volgende op. De officier van justitie en de raadsman hebben er op gewezen dat er bij het slachtoffer geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank deelt die opvatting.
Om te hebben kunnen komen tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW zou er bij het slachtoffer dan op z’n minst sprake hebben moeten zijn van tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden. Gelet op de wetsgeschiedenis wordt hiermee gedoeld op het niet kunnen uitoefenen van activiteiten die vergelijkbaar zijn met ambts- of beroepsbezigheden. Een enkele verstoring van de dagelijkse beslommeringen is daarvoor dus niet voldoende. Het slachtoffer is gepensioneerd en van beroepsmatige activiteiten, of activiteiten die daar min of meer mee gelijk gesteld zouden kunnen worden, is de rechtbank niets gebleken.
Het is dan ook nog maar de vraag of aan dit vereiste voldaan zou zijn.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen.
Van belang is vast te stellen dat een veel geringere verkeersfout voldoende is om tot bewezenverklaring van dit wetsartikel te kunnen komen dan het geval is bij artikel 6 WVW. Verdachte heeft harder gereden dan ter plekke was toegestaan. Mede daardoor heeft hij de bestuurster van de snorfiets aangereden. Het feit dat verdachte op grond van zijn functie in dit geval harder mocht rijden dan de maximumsnelheid neemt de strafbaarheid – als het fout gaat – niet weg, nu politieagenten die gebruik maken van de hen verleende vrijstelling strafrechtelijk verantwoordelijk blijven voor hun eigen beslissingen en rijgedrag. Indien hij zich aan de maximumsnelheid van 50 km/u had gehouden, had hij – ondanks het feit dat de snorfietsster hem voorrang had moeten verlenen – bij het maken van een noodremming in ieder geval nog op tijd kunnen stoppen en een aanrijding kunnen voorkomen.
Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank dus wel sprake van een zekere mate van verwijtbaarheid bij verdachte, voldoende voor het kunnen bewijzen van een overtreding van artikel 5 WVW (maar niet van artikel 6 WVW).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 02 oktober 2013, in de gemeente Heerlen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [Plaats ongeval], een op genoemde weg gelegen oversteekplaats voor (snor)fietsers, aangegeven middels de borden J24, voorzien van het onderbord 0403 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990, is genaderd met een snelheid van tussen de 88 en 89 km/u op het moment dat een zich op die oversteekplaats bevindende snorfietser doende was, via de aldaar gelegen middengeleider de rechterrijbaan van de [Plaats ongeval] over te steken, waardoor hij, verdachte, in aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die snorfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de door haar gevorderde bewezenverklaring van artikel 6 WVW gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 750,- en een rijontzegging voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat er bij het bepalen van een eventuele straf rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat verdachte op het moment van het ongeluk zijn werk deed. De onderhavige zaak is volgens de raadsman ook geen goede zaak om als voorbeeld voor collega’s van verdachte te dienen. Tevens dient te worden meegewogen dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer. De raadsman heeft verzocht een geldboete van € 500,- op te leggen en af te zien van het opleggen van een rijontzegging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte was, in de uitoefening van zijn functie als politieagent en rijdende in een als zodanig herkenbare politieauto, op weg naar een melding. Hierbij reed hij harder dan toegestaan. Tijdens deze rit is hij in botsing gekomen met een snorfietsster. Deze snorfietsster, mevrouw [Slachtoffer], is hierbij gewond geraakt. Zij is geschrokken en heeft lichamelijk ongemak ondervonden. Het ongeluk is enerzijds te wijten aan mevrouw [Slachtoffer], omdat zij verdachte voorrang had moeten verlenen en dit niet heeft gedaan, maar ook aan verdachte. Als hij niet zo hard had gereden, had hij tijdig kunnen afremmen en was het ongeluk niet gebeurd. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte dus niet alleen gevaar op de weg veroorzaakt, maar is er ook daadwerkelijk iemand gewond geraakt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij een blanco strafblad heeft. Voorts twijfelt de rechtbank er niet aan dat verdachte in alle oprechtheid meende dat het gerechtvaardigd was met verhoogde snelheid op de melding af te gaan en heeft zij de indruk gekregen dat verdachte de uitoefening van zijn taak als politieagent zeer serieus neemt. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting heeft laten blijken oprecht mee te leven met het slachtoffer.
Alles overwegende acht de rechtbank een geldboete van € 500,-, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, een passende straf. Daarnaast zal zij, als waarschuwing, aan verdachte een rijontzegging voor de duur van twee maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van een jaar.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.202,07, bestaande uit € 1.202,07 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft hij verzocht met name het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen, nu het slachtoffer geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Uit het dossier komt immers genoegzaam naar voren dat de benadeelde partij ook een eigen aandeel in het geheel heeft gehad. Hoe dit eigen aandeel van de benadeelde partijen bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding tot uitdrukking dient te komen, acht de rechtbank iets dat in een civiele procedure ter beoordeling van de burgerlijke rechter moet staan. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte
tot een geldboete van € 500,-bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen;
Rijontzegging
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturenvan
twee maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van één jaar;
Benadeelde partij
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer], [Adesgegevens slachtoffer], niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 april 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 oktober 2013, in de gemeente Heerlen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [Plaats ongeval], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
een op genoemde weg gelegen, oversteekplaats voor (snor)fietsers, aangegeven middels de borden J24, voorzien van het onderbord 0403 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990, te naderen met een snelheid van tussen de 88 en 89 km/u, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en/of zonder de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig voldoende te verminderen en/of zonder met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig behoorlijk uit te wijken, op het moment dat een zich op die oversteekplaats bevindende snorfietser doende was, via de aldaar gelegen middengeleider de rechterrijbaan van de [Plaats ongeval] over te steken, waardoor hij, verdachte, in botsing of aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die snorfiets, waardoor een ander, te weten [Slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 02 oktober 2013, in de gemeente Heerlen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [Plaats ongeval],
een op genoemde weg gelegen, oversteekplaats voor (snor)fietsers, aangegeven middels de borden J24, voorzien van het onderbord 0403 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990, is genaderd met een snelheid van tussen de 88 en 89 km/u, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en/of zonder de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig voldoende te verminderen en/of zonder met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig behoorlijk uit te wijken, op het moment dat een zich op die oversteekplaats bevindende snorfietser doende was, via de aldaar gelegen middengeleider de rechterrijbaan van de [Plaats ongeval] over te steken, waardoor hij, verdachte, in botsing of aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die snorfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het proces-verbaal aanrijding misdrijf van de politie regio Limburg Zuid, Leiding basiseenheid Maastricht centrum/zuid, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 146 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, pagina 45-46 en 62-63.
3.Het proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 8.