ECLI:NL:RBLIM:2015:3351

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
03/866071-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vrijspraak voor aanmerkelijke schuld en veroordeling voor gevaarlijk rijgedrag

Op 21 april 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 13 september 2013. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto, heeft een aanrijding veroorzaakt met een bromfiets, waarbij de bestuurster, [slachtoffer], om het leven kwam. De officier van justitie eiste vrijspraak voor het primair tenlastegelegde feit, namelijk overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en een bewezenverklaring van het subsidiaire feit, dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt door onoplettendheid. De verdediging pleitte voor vrijspraak, wijzend op de onduidelijkheid over de toedracht van het ongeval en de tegenstrijdige verklaringen van de verdachte en getuigen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar een verkeersfout heeft gemaakt door onvoldoende op te letten bij het oversteken van het brom/fietspad, maar dat deze fout niet leidde tot aanmerkelijke schuld zoals vereist voor een veroordeling op basis van artikel 6 WVW. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte het subsidiaire feit bewezen, namelijk dat de verdachte door zijn onoplettendheid gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank legde een geldboete van € 500,- op en een voorwaardelijke rijontzegging van vier maanden met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/866071-14
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsvrouw is mr. E. Frins, advocaat te Sittard, waarnemend voor mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat te Sittard, raadsman van verdachte.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 3 februari 2015 en 7 april 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] is overleden, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde vrijspraak gevorderd en komt tot een bewezenverklaring van het subsidiaire. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij uitgaat van de verklaring van verdachte, nu deze ondersteund wordt door de aangetroffen sporen van het ongeval en de Verkeersongevalanalyse. De verklaring van de getuige [getuige], die een andere toedracht van het ongeval schetst dan de verdachte, schuift de officier daarom ter zijde. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte niet goed naar het fietspad gekeken heeft en dat hij niet voor dat fietspad is gestopt. Het enkele niet goed kijken levert in de ogen van de officier van justitie geen aanmerkelijke verkeersfout op, zodat geen sprake is van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Wel valt verdachte te verwijten dat hij onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden en daardoor gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde, gelet op de onduidelijkheid die bestaat over de toedracht van het ongeval. De verklaringen van verdachte enerzijds en de getuige [getuige] anderzijds staan immers lijnrecht tegenover elkaar, waardoor er twijfel is ontstaan die in het voordeel van verdachte dient te worden uitgelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde, nu er geen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De enkele omstandigheid dat verdachte de bromfietser niet heeft gezien, is onvoldoende om te spreken van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. De ernst van de gevolgen maakt dat niet anders.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 13 september 2013 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op een kruising op [straatnaam] te Maastricht. Hierbij heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een auto, die bestuurd werd door verdachte, en een bromfiets, die bestuurd werd door [slachtoffer]. [slachtoffer] is bij dit ongeval om het leven gekomen. [2]
Door deskundigen is een VerkeersOngevalAnalyse opgesteld. Volgens deze Analyse heeft het ongeval als volgt plaatsgevonden. Verdachte reed, als bestuurder van een bedrijfsauto, vanuit [straatnaam 2] de kruising met [straatnaam] op, in de richting van [straatnaam 3]. Hij kruiste hierbij het brom/fietspad, behorende bij [straatnaam]. Op hetzelfde moment reed de bestuurster van een bromfiets over dit brom/fietspad. Doordat verdachte geen voorrang verleende aan de bestuurster van de bromfiets, kwamen zij met elkaar in botsing. De bestuurster van de bromfiets moet gedurende enkele seconden zichtbaar zijn geweest voor verdachte, waardoor hij - als hij had gekeken - nog de mogelijkheid zou hebben gehad om zich in de uitmonding van [straatnaam 3] vóór het brom/fietspad op te stellen. De bestuurster van de bromfiets reed over een voorrangsweg en mocht verwachten dat aan haar voorrang zou worden verleend door verdachte. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voor het oversteken van de kruising naar links en naar rechts heeft gekeken en dat er geen verkeer aankwam. Hij wist dat er op de betreffende plek een fietspad was, maar heeft onvoldoende op dat fietspad gelet en derhalve de bromfietsster niet gezien.
Uit de bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte voordat hij de kruising overstak weliswaar heeft gekeken of er geen verkeer aan kwam, maar dat hij bij het oversteken van het fietspad onvoldoende heeft opgelet. Verdachte heeft derhalve een verkeersfout gemaakt. Hierdoor heeft hij de bromfietsster over het hoofd gezien, terwijl hij haar wel had moeten (en ook kunnen) zien als hij vóór het oversteken van het brom/fietspad nog even had gestopt en/of beter had gekeken.
Voor een bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde misdrijf (te weten overtreding van artikel 6 WVW) kan één enkele verkeersfout op zich zelf voldoende zijn. Hiervoor is dan wel vereist dat deze ene fout leidt tot aanmerkelijke schuld (in de vorm van onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid) bij de verdachte. Als algemeen uitgangspunt geldt daarbij dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het ongeval kan worden afgeleid dat deze schuld ook aanmerkelijk is (zie Hoge Raad van 1 juni 2004, gepubliceerd onder LJN-nummer AO5822). Dit betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van de ernst van de verkeersfout van verdachte niet mag toetsen aan de (in dit geval) zeer ernstige gevolgen, maar los daarvan moet bezien of er factoren zijn die maken dat deze fout zo ernstig is dat dit aanmerkelijke onoplettendheid of onvoorzichtigheid oplevert.
De rechtbank acht het feit dat verdachte bij het kruisen van het brom/fietspad niet goed heeft opgelet op zich zelf (ondanks de zeer ernstige gevolgen) geen dusdanig ernstige verkeersfout dat dit overtreding van artikel 6 WVW met zich brengt.
Met betrekking tot het rijgedrag van verdachte heeft de getuige [getuige] een verklaring afgelegd die een ander licht zou kunnen werpen op de ernst van de verkeersfout. Zij heeft immers verklaard dat verdachte niet vanuit [straatnaam 2] de kruising opreed maar vanaf [straatnaam] (komende uit de richting van Eijsden) afsloeg naar [straatnaam 3] en daarbij met (te) hoge snelheid reed. Dit zou de fout van verdachte mogelijk ernstiger maken.
Verbalisant [verbalisant], werkzaam als ongevalanalist bij de VerkeersOngevalAnalyse, is ter terechtzitting als deskundige gehoord en geconfronteerd met de verklaring van deze getuige. Hij heeft verklaard dat de lezing van de getuige, gelet op de aangetroffen situatie en de aangetroffen sporen, als zeer onwaarschijnlijk te beschouwen is. Met name de eindstand waarin de auto van verdachte is aangetroffen is zeer moeilijk te verenigen met dit scenario. De rechtbank zal de verklaring van de getuige daarom niet meewegen bij haar beoordeling.
Dit betekent dat er geen bewijs is dat verdachte roekeloos dan wel zeer althans aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het primaire verwijt.
Wél acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen, namelijk dat verdachte door niet goed te kijken en een aanrijding met de bestuurster van de bromfiets te veroorzaken, gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 13 september 2013, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam 2] en gekomen bij het kruispunt van [straatnaam], zijnde een voorrangsweg, [straatnaam 3] en genoemde [straatnaam 2], genoemd kruispunt op is gereden en over is gestoken en vervolgens het bij [straatnaam] behorende en middels blokmarkering aangegeven vrijliggende brom/fietspad op is gereden, teneinde [straatnaam 3] in/op te rijden, op het moment dat een voor hem, verdachte, over genoemd fiets/bromfietspad van rechts komende bestuurster van een bromfiets reeds zo dicht was genaderd dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en (die bestuurster van) die bromfiets, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 500,- en een rijontzegging voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft, hij graag contact had willen opnemen met de nabestaanden van het slachtoffer, maar dit slechts op aanraden van de politie niet heeft gedaan en dat het ongeluk ook op hem een grote impact heeft gehad. Zij heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf en een voorwaardelijke rijontzegging op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder overweegt zij het volgende.
Verdachte reed op 13 september 2013 in een bedrijfsauto en heeft, na het oversteken van een kruising, onvoldoende op het daarachter gelegen brom/fietspad gelet. Hij zag een bromfietsster over het hoofd en heeft haar zodoende geen voorrang verleend, waardoor een noodlottige aanrijding is ontstaan, als gevolg waarvan [slachtoffer] het leven heeft verloren.
Wanneer de rechtbank kijkt naar het gevolg van dit ongeval realiseert zij zich dat de door de officier geëiste strafrechtelijke reactie voor de nabestaanden als onbegrijpelijk kan overkomen en wellicht niet beantwoord aan hun idee over een passende reactie. In zaken als de onderhavige dient de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf echter niet te letten op de ernst van de gevolgen maar op de ernst van de gemaakte verkeersfout. In deze zaak bestond die verkeersfout er zoals gezegd in dat verdachte bij het oversteken van het brom/fietspad niet goed heeft opgelet. Sec bezien is dit een relatief kleine verkeersfout. Daarbij betrekt de rechtbank ook nog dat de verdachte een blanco strafblad heeft waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte doorgaans op een verantwoorde en oppassende manier aan het verkeer deelneemt. Gelet hierop acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en zal zij deze overnemen.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte
  • bepaalt dat de opgelegde geldboete in 5 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 100,- mag worden voldaan;
Rijontzegging
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
vier maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van twee jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 april 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 september 2013 in de gemeente Maastricht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam 2] en gekomen bij het kruispunt van [straatnaam], zijnde een voorrangsweg, [straatnaam 3] en genoemde [straatnaam 2], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam genoemd kruispunt op te rijden en/of over te steken en/of (vervolgens) het bij [straatnaam] behorende en middels blokmarkering aangegeven vrijliggende brom/fietspad op te rijden, teneinde [straatnaam 3] in/op te rijden, op het moment dat een voor hem, verdachte, over genoemd fiets/bromfietspad van rechts komende bestuurster van een bromfiets reeds zo dicht was genaderd dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en (die bestuurster van) die bromfiets, waardoor [slachtoffer], zijnde de bestuurster van die bromfiets zodanig letsel had opgelopen mede waardoor zij is komen te overlijden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 september 2013, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam 2] en gekomen bij het kruispunt van [straatnaam], zijnde een voorrangsweg, [straatnaam 3] en genoemde [straatnaam 2] genoemd kruispunt op is gereden en/of over is gestoken en/of (vervolgens) het bij [straatnaam] behorende en middels blokmarkering aangegeven vrijliggende brom/fietspad op is gereden, teneinde [straatnaam 3] in/op te rijden, op het moment dat een voor hem, verdachte, over genoemd fiets/bromfietspad van rechts komende bestuurster van een bromfiets reeds zo dicht was genaderd dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en (die bestuurster van) die bromfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het proces-verbaal misdrijf van de politie regio Limburg Zuid, leiding district Maastricht, leiding basiseenheid Maastricht centrum/zuid, met proces-verbaalnummer PL2411-2013100224-1, dat niet is doorgenummerd en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het geschrift, inhoudende een akte van overlijden d.d. 17 september 2013.
3.Het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, blad 4, 13-15.