ECLI:NL:RBLIM:2015:3308

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
C/03/203072 / KG ZA 15-100
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vrijstelling inschrijfplicht op basis van de Leerplichtwet 1969

In deze zaak, die op 20 april 2015 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde [eiseres] een verbod voor de Gemeente Sittard-Geleen en de leerplichtambtenaar [gedaagde sub 2] om haar dochter [minderjarige] in te schrijven op een erkende school of onderwijs te laten volgen. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om vrijstelling van de inschrijfplicht op basis van artikel 5 van de Leerplichtwet 1969. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige], geboren op [geboortedatum], ten tijde van de procedure leerplichtig was en dat zij onderwijs volgde aan een particuliere school, het IBBO, en een GZ-instelling, het CCL. De leerplichtambtenaar heeft op basis van een onderzoek door de GGD geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor vrijstelling van de inschrijfplicht. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de GGD arts [naam arts GGD Zuid Limburg] voldoende was en dat de Gemeente zich op dit oordeel mocht baseren. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een vrijstelling van de inschrijfplicht. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, die tot dat moment zijn begroot op € 1.429,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/203072 / KG ZA 15-100
Vonnis in kort geding van 20 april 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres,
advocaat mr. W. Brussee,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SITTARD-GELEEN,
zetelend te Sittard,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats 2], werkzaam als leerplichtambtenaar,
gedaagden,
advocaat mr. N.J.A.P.B. Niessen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente (en waar nodig de leerplichtambtenaar dan wel [gedaagde sub 2]) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding 13 maart 2015,
  • de brief van 30 maart 2015 van de Gemeente met producties,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 maart 2015, waarbij het onderzoek ter zitting is aangehouden voor de termijn van twee maal veertien dagen voor nader overleg tussen partijen over het doen van een (nader) onderzoek naar de geschiktheid van de leerplichtige minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]) onderwijs te volgen aan een school,
  • de pleitnota van de Gemeente,
  • de brief van 13 april 2015 van de Gemeente, met het verzoek vonnis te wijzen,
  • de brief van 13 april 2015 van [eiseres], met het verzoek vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren op [geboortedatum] en derhalve ten tijde van dit kort geding minderjarig en leerplichtig. [eiseres] is haar moeder en wettelijk vertegenwoordiger.
[minderjarige] is leerplichtig tot 31 juli 2015 en voor haar geldt dat haar kwalificatieplicht eindigt op 13 september 2016.
2.2.
[minderjarige] is in het schooljaar 2012-2013 naar een reguliere school voor voortgezet onderwijs gegaan in haar woonplaats. Zij is evenwel gedurende het schooljaar uitgevallen wegens psychische en lichamelijk klachten. In april 2013 is [minderjarige] ingeschreven bij het IBBO (Ik Ben Bewust Onderwijs) te Kerkrade. Het IBBO is een particuliere school, die een erkende school is in de zin van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet). In mei 2013 is [minderjarige] aangenomen door het Centrum voor Creatief Leren (CCL) te Sterksel, gemeente Heeze-Leende. Het CCL is een GZ-instelling die zich bezighoudt met diagnostiek en begeleiding van hoogbegaafde jongeren die zijn vastgelopen in het onderwijs. Het CCL is geen erkende school in de zin van de Leerplichtwet.
2.3.
In het schooljaar 2013-2014 volgt [minderjarige] onderwijs aan het IBBO en bezoekt zij het CCL. In december 2013 is [minderjarige] door [eiseres] ziek gemeld bij het IBBO. Tot dat moment volgde [minderjarige] twee dagen per week onderwijs aan het IBBO. Zij is twee dagen per week bij het CCL.
2.4.
Op 25 juli 2014 doet [eiseres] een aanvraag Vrijstelling van de inschrijvingsplicht, als bedoeld in artikel 5 aanhef en onder a van de Leerplichtwet. De aanvraag is vergezeld van een verklaring van 30 juni 2014 van drs. [naam GZ-psycholoog], GZ-psycholoog verbonden aan het CCL (hierna: [naam GZ-psycholoog]).
2.5.
[minderjarige] staat bij begin van het schooljaar 2014-2015 nog ingeschreven bij het IBBO, maar zij bezoekt de school niet. Ook bezoekt zij het CCL, dat voortaan Feniks heet, niet meer. Hieraan liggen financiële redenen ten grondslag. Inschrijving bij het IBBO is, ondanks achterstand in betaling van schoolgeld, in het belang van [minderjarige] door het IBBO gehandhaafd, al ontbreekt een inschrijving bij het IBBO in het registratiesysteem van het bureau leerplicht.
2.6.
[minderjarige] volgt ten tijde van het kort geding enkel thuis nog lessen (waaronder in ieder geval Nederlandse taal) via instellingen die zich bezighouden met leren op afstand.
2.7.
Op 27 augustus 2014 heeft leerplichtambtenaar [gedaagde sub 2] naar aanleiding van het verzoek van 25 juli 2014 gesproken met [eiseres], [minderjarige] en haar mentor bij het CCL, mevrouw [naam mentor] (hierna: [naam mentor]). De leerplichtambtenaar neemt het verzoek in behandeling en verstrekt de GGD Westelijke Mijnstreek op 1 september 2014 de opdracht tot het verrichten van een onderzoek naar de vraag of [minderjarige] wel of niet in staat moet worden geacht om aan het reguliere of speciale onderwijs deel te nemen.
2.8.
[naam arts GGD Zuid Limburg], arts, sociaal medisch adviseur bij de GGD Zuid Limburg (hierna: [naam arts GGD Zuid Limburg]), rapporteert op 14 oktober 2014 en concludeert:
“Bij de huidige stand van zaken, waarin geen goede actuele diagnostiek en geen daarop gebaseerd behandelplan voorhanden is, kan er echter geen medische noodzaak voor ontheffing van de leerplicht worden vastgesteld.”
2.9.
[naam arts GGD Zuid Limburg] rapporteert op 15 december 2014 aanvullend, nadat hij toestemming heeft ontvangen van [eiseres] om informatie op te vragen bij de huisarts en psycholoog. [naam arts GGD Zuid Limburg] heeft na zijn eerste rapportage ook aanvullende informatie ontvangen van [naam GZ-psycholoog] en [naam mentor]. [naam arts GGD Zuid Limburg] concludeert op basis van de opgevraagde en ontvangen informatie dat deze geen nieuwe gezichtspunten oplevert. Hij handhaaft zijn beoordeling dat [minderjarige] op grond van het daartoe ingesteld/verricht onderzoek geschikt is om tot een school of instelling te worden toegelaten gedurende de verdere duur van de leerplicht en de kwalificatieplicht. Volgens [naam arts GGD Zuid Limburg] is er
“geen duidelijke diagnose”en is er geen actuele
“ernstige psych(iatr)ische problematiek waardoor [minderjarige] nu niet naar school kan gaan”.
2.10.
Bij brief van 16 december 2014 informeert de leerplichtambtenaar [eiseres] dat haar beroep op vrijstelling van de inschrijvingsplicht (definitief) niet wordt gehonoreerd, omdat op basis van onderzoek van de GGD daartoe geen medische noodzaak is.
2.11.
Bij brief van 16 december 2014 is door leerplichtambtenaar [gedaagde sub 2] aan [eiseres] medegedeeld dat een zorgmelding is gedaan bij het Centrum voor Jeugd en Gezin.
2.12.
Op 27 januari 2015 is door de leerplichtambtenaar een proces-verbaal “relatief schoolverzuim” doorgezonden aan de officier van justitie belast met leerplichtzaken. [eiseres] zal voor de strafrechter moeten verschijnen in mei 2015.
2.13.
Ter zitting in kort geding van 30 maart 2015 heeft leerplichtambtenaar [gedaagde sub 2] tegenover de rechter de toezegging gedaan dat de zorgmelding van 16 december 2014 “geparkeerd” staat op aanraden van Bureau Jeugdzorg en dat dit zo blijft als [eiseres] medewerking verleent aan gesprekken en onderzoeken over onderwijs en zorg voor [minderjarige].

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert
- gedaagden te verbieden om [eiseres] direct of indirect op te dragen haar dochter [minderjarige] de rest van het lopende schooljaar (2014-2015):
a. in te laten schrijven of ingeschreven te laten op een erkende school of instelling, en/of
b. onderwijs te laten volgen op een dergelijke school of instelling,
- gedaagde sub 2 op te dragen de zorgmelding bij Bureau jeugdzorg binnen een week na het vonnis in te trekken en daarvan een bewijsstuk te sturen aan eiseres,
dit alles op straffe van een dwangsom van EUR 1.000 voor iedere dag of dagdeel dat gedaagden nalaten overeenkomstig het vonnis te handelen,
- met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat het onderzoek van de GGD arts onvoldoende is en de conclusie dat [minderjarige] geschikt is onderwijs te volgen niet toereikend is gemotiveerd, omdat de verklaring van [naam GZ-psycholoog] onjuist wordt gewaardeerd. De zorgmelding is voorts onterecht.
3.3.
Gemeente en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 5 van de Leerplichtwet.

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of de GGD arts [naam arts GGD Zuid Limburg] een arts is als bedoeld in artikel 7 van de leerplichtwet juncto artikel 10 lid 2 van de Ambtsinstructie voor de leerplichtambtenaar (hierna: de Ambtsinstructie) en voorts, voor zover het antwoord op deze vraag bevestigend is, de vraag of de Gemeente het onderzoek van deze arts aan haar beslissing ten grondslag heeft mogen leggen.
4.2.
De volgende artikelen van de Leerplichtwet en de Ambtsinstructie zijn relevant.
Artikel 2. Leerplichtwet
1. Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. […].
3. De jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, is verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet de school waaraan hij als leerling staat ingeschreven, geregeld te bezoeken, onverminderd het bepaalde in het eerste lid.
[…]
Artikel 3 Leerplichtwet
1. De verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school staat ingeschreven, begint op de eerste schooldag van de maand volgende op die waarin de jongere de leeftijd van vijf jaar bereikt, en eindigt:
a. aan het einde van het schooljaar na afloop waarvan de jongere ten minste twaalf volledige schooljaren een of meer scholen heeft bezocht;
b. aan het einde van het schooljaar waarin de jongere de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.
[…].
Artikel 5 Leerplichtwet.
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling staat ingeschreven, zolang
a. de jongere op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten;
b. […]
c. […].
Artikel 7 Leerplichtwet
Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder a kan slechts worden gedaan, indien bij de kennisgeving een verklaring van een door burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jongere als ingezetene met een adres in de basisregistratie personen is ingeschreven, aangewezen arts - niet zijnde de behandelende arts - of van een door hen aangewezen academisch gevormde of daarmede bij ministeriële regeling gelijkgestelde pedagoog of psycholoog is overgelegd, waaruit blijkt, dat deze de jongere niet geschikt achten om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten. Deze verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden.
Artikel 10 Ambtsinstructie
[…]
2. Indien het vermoeden bestaat dat ouder een beroep willen doen op de grond bedoeld in artikel 5 onder a, draagt de ambtenaar er zorg voor dat de door de burgemeester en wethouders te benoemen onafhankelijke arts, psycholoog of andere academisch gevormde op zo kort mogelijk termijn de jongere onderzoekt en een schriftelijke verklaring omtrent de geschiktheid van de jongere geeft.
[…]
4.3.
[eiseres] stelt dat het in artikel 10 lid 2 van de Ambtsinstructie bedoelde onderzoek feitelijk is verricht door GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] en niet ook door GGD-arts [naam arts GGD Zuid Limburg], omdat deze slechts de verklaring van [naam GZ-psycholoog] heeft getoetst. Gesteld wordt dat [naam arts GGD Zuid Limburg] in het geval van [minderjarige] geen eigen onderzoek heeft gedaan. Gesteld wordt dat op grond van het onderzoek van [naam arts GGD Zuid Limburg] de (on)geschiktheid van [minderjarige] niet is komen vast te staan, omdat [naam arts GGD Zuid Limburg] onvoldoende gegevens voorhanden heeft om het verzoek te kunnen beoordelen.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek van 25 juli 2014 niet vergezeld is van een verklaring van een door de Burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijk arts of GZ-psycholoog. [naam GZ-psycholoog] is (was) als GZ-psycholoog verbonden aan het CCL, de GZ-instelling waar [minderjarige] haar lessen volgde. Dat [minderjarige] (kennelijk) met toestemming van de leerplichtambtenaar naar het CCL ging, maakt niet dat [naam GZ-psycholoog] zou zijn benoemd als onafhankelijke GZ-psycholoog, als bedoeld in artikel 10 van de Ambtsinstructie. [naam GZ-psycholoog] is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door de leerplichtambtenaar terecht beschouwd als (hoofd)behandelaar van [minderjarige], en is in die zin door het ontbreken van een andere behandelend psycholoog (of psychiater), naast de schoolarts van het IBBO en eventueel de huisarts en andere personen die zich met de begeleiding van [minderjarige] bezighouden, een informant van de te benoemen onafhankelijke arts of GZ-psycholoog.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de opdrachtverlening aan de GGD en gelet op de vraagstelling, [naam arts GGD Zuid Limburg] de onafhankelijke arts is, als bedoeld in artikel 10 van de Ambtsinstructie. Deze arts die gespecialiseerd is in medische advisering is bij uitstek de deskundige om verklaringen van de behandelende sector te interpreteren en te beoordelen.
4.6.
Anders dan [eiseres] van mening is, heeft [naam arts GGD Zuid Limburg] bovendien wel degelijk eigen onderzoek verricht. Hij heeft op basis van een anamnese en een oriënterend onderzoek van [minderjarige] en de bestudering van ter beschikking gestelde (medische) informatie, waaronder de verklaring van 30 juni 2014 van [naam GZ-psycholoog], alsmede later door haar nog verstrekte gegevens, en de evaluatie leerondersteuning van mentor [naam mentor], en tevens op basis van een overleg met jeugdarts [naam jeugdarts], met wie [minderjarige] op instigatie van [naam arts GGD Zuid Limburg] ná zijn onderzoek van haar op 23 september 2014 nog heeft gesproken, zich een medisch oordeel gevormd van haar geschiktheid. Dit medisch oordeel heeft hij bovendien collegiaal getoetst. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseres] geen medische documenten of verklaringen in geding heeft gebracht, die [naam arts GGD Zuid Limburg] niet in zijn beoordeling heeft betrokken en op basis waarvan moet worden geoordeeld dat de Gemeente zich niet heeft mogen richten naar het oordeel van deze door haar aangewezen onafhankelijke arts, omdat het onzorgvuldig, onjuist of anderszins onvoldoende gemotiveerd zou zijn. Aan de interpretatie door [eiseres] of haar raadsman van de verklaring van [naam GZ-psycholoog] van 30 juni 2014 hecht de voorzieningenrechter in dit verband geen doorslaggevend gewicht.
4.7.
In het kader van deze kort gedingprocedure is, als daar nu al behoefte aan zou zijn aan de zijde van de voorzieningenrechter, geen ruimte voor nader onderzoek door een door de rechtbank benoemde deskundige of voor nadere bewijsvoering, zodat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat door [eiseres] niet aannemelijk is gemaakt dat de vordering in een eventuele bodemprocedure zou worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening dan ook afwijzen.
Ten aanzien van de zorgmelding.
4.8.
Kern van het geschil is de vraag of de zorgmelding, waarvan op 16 december 2014 door leerplichtambtenaar [gedaagde sub 2], mededeling is gedaan, op onjuiste gronden is gedaan.
4.9.
Relevant is artikel 13 van de Ambtsinstructie:
Indien de ambtenaar bij een onderzoek komt tot het vermoeden van verwaarlozing van de belangen van een kind, kan hij een rapport van zijn bevindingen naar het Bureau Jeugdzorg (AMK) sturen met het verzoek onderzoek te doen. [...]
4.10.
[eiseres] stelt dat de zorgmelding onrechtmatig is, omdat deze onvoldoende is gemotiveerd, althans niet voldoet aan het vereiste van artikel 13 van de Ambtsinstructie.
4.11.
De voorzieningenrechter stelt vast op basis van het logboek van leerplichtambtenaar [gedaagde sub 2] dat overleg is geweest met Bureau Jeugdzorg over deze zorgmelding en dat Bureau Jeugdzorg de leerplichtambtenaar heeft geadviseerd [eiseres] nog een kans te geven mee te werken aan het tot stand komen van actuele diagnostiek en een behandelplan voor [minderjarige]. Bureau Jeugdzorg is pas genegen de zorgmelding voor onderzoek op te nemen als [eiseres] niet akkoord gaat met deze handelwijze. Ter zitting in kort geding op 30 maart 2015 heeft [eiseres] ten overstaan van de voorzieningenrechter desgevraagd bevestigd dat zij bereid is mee te werken aan onderzoek door een GZ-psycholoog en het opstellen van een behandelplan. Voorts heeft op de kort gedingzitting de leerplichtambtenaar [gedaagde sub 2] desgevraagd aan de voorzieningenrechter bevestigd dat de zorgmelding nog altijd “on hold” staat en dat Bureau Jeugdzorg pas weer door haar zal worden benaderd, als blijkt dat [eiseres] niet voldoende meewerkt.
4.12.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van zijn afwijzing inzake de vrijstelling van de inschrijfplicht en op grond van de verplichtingen die derhalve op [eiseres] rusten op grond van de Leerplichtwet, [eiseres] in het belang van [minderjarige] zal moeten meewerken aan het vervolgtraject, zolang [minderjarige] leerplichtig is, dan wel voor haar de kwalificatieplicht geldt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] nu geen belang heeft bij de gevraagde voorziening gelet op de toezegging van de leerplichtambtenaar [gedaagde sub 2] dat de zorgmelding geparkeerd staat zolang [eiseres] adequaat meewerkt én gehoord dat [eiseres] het belang van onderzoek en opstellen van een behandelplan door een GZ-psycholoog inziet.
De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening dan ook afwijzen.
De proceskosten
4.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden aan de zijde van de Gemeente en [gedaagde sub 2] tezamen tot op heden begroot op € 1.429,00 (griffierecht € 613,00 en salaris advocaat € 816,00), vermeerderd met de nakosten, zoals in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.429,00, vermeerderd met de nakosten tot een bedrag van € 131,00, indien zij aangeschreven dient te worden tot betaling van hetgeen waartoe zij in dit vonnis wordt veroordeeld maar geen betekening van de uitspraak plaatsvindt, dan wel een bedrag van € 199,00, indien er wel betekening van de uitspraak plaatsvindt.
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de kostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB