ECLI:NL:RBLIM:2015:3276

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
03/700539-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met bedreiging in Heerlen

Op 6 september 2014 heeft de verdachte, samen met een medeverdachte, geprobeerd een persoon in Heerlen af te persen. De verdachte heeft de aangever bedreigd met geweld om hem te dwingen schoenen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte de aangever in de winkel hebben benaderd en hem onder druk hebben gezet door te dreigen met negatieve publiciteit op sociale media. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de impact op de aangever. De rechtbank heeft ook de voorwaardelijke invrijheidstelling van een eerdere veroordeling herroepen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700539-14, 99-000051-49 (VI)
vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
hierna te noemen: de verdachte c.q. de veroordeelde.
Raadsman is mr B.J. Visser, advocaat kantoorhoudende te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 april 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:op 6 september 2014 in de winkel genaamd [naam] te Heerlen heeft gepoogd een persoon, genaamd [slachtoffer] af te persen;
Feit 2:op 6 september 2014 in een nachtgelegenheid genaamd [naam] een persoon genaamd [slachtoffer]heeft bedreigd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de beide feiten bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor de beide feiten bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 6 september 2014 doet [slachtoffer] aangifte van het volgende. In de nacht van 6 september 2014 was aangever in de club ‘[naam]’ in Heerlen. Op een bepaald moment kwamen drie personen op hem af. Het waren drie personen van Antilliaanse afkomst, waarvan een zijn haren in een haarnetje droeg. Een van deze mannen had twee traantjes onder zijn linkeroog getatoeëerd. Aangever herkende een van de personen van een eerdere bedreiging die zich op 14 april 2014 had afgespeeld bij de winkel waar hij werkt. De persoon met de getatoeëerde traantjes deed het woord. [2] Hij vertelde dat de man met het haarnetje, de persoon van de eerdere bedreiging, door toedoen van aangever drie maanden heeft vastgezeten. De man met de traantjes stelde de vraag: “Hoe gaan we dit regelen?” Aangever begreep direct dat het over het eerdere incident ging en voelde zich bedreigd omdat hij zich alleen in het café bevond tegenover een groepje van drie mannen. Een beveiliger van het café kwam erbij staan, maar aangever heeft op dat moment niets tegen de beveiliger genaamd [naam] gezegd. Op verzoek van aangever is hij samen met de man met het getatoeëerde traantje en de man met het haarnetje naar achteren in het café gelopen zonder de derde persoon erbij. Aangever hoorde dat de man met het getatoeëerde traantje vervolgens verschillende keren vroeg hoe aangever ‘
het goed’ dacht te gaan maken voor het feit dat de man met het haarnetje drie maanden gedetineerd heeft gezeten. Die man vertelde ook dat aangever te veel had verklaard en dat aangever hem te veel had beschreven. Op dat moment herkende aangever de man met de traantjes van een eerder incident, waarbij de man het magazijn van de winkel waar aangever werkt in was gelopen. De man vertelde dat de politie hem nog steeds aan het zoeken was wegens die verklaring en stelde dat hij recht had op een paar schoenen. De man met de getatoeëerde traantjes zei tegen aangever: “
de mensen op straat zijn hongerig naar jou.” Aangever verklaart dat hij daarbij het gevoel kreeg dat hij in de problemen zou komen wanneer hij niet zou meewerken. De man met de getatoeëerde traantjes zei dat zowel hij, als ook de man met het haarnetje een paar schoenen wilde krijgen. Aangever zei dat hij daar niet aan kon meewerken. De man met de getatoeëerde traantjes gaf aan dat hij morgen met de man met het haarnetje naar de winkel zou komen. Aangever sprak met beiden af dat ze om 11:00 uur naar de winkel zouden komen. De man met de getatoeëerde traantjes voegde zich daarop bij een grotere groep getinte mannen.
Later heeft aangever aan de persoon met het haarnetje gevraagd: “Als het geregeld is, is het dan oké?”. De persoon met zijn haren in het haarnetje zei daarop: “Dan is het oké”. Aangever verklaart vervolgens dat hij heeft overwogen om op de vordering van de Antilliaanse mannen in te gaan, maar dit uiteindelijk toch niet heeft gedaan. [3] Aangever heeft diezelfde nacht nog gesproken over het voorval met de beveiliger [naam] en heeft vervolgens melding van het voorval gedaan bij de politie.
Op 6 september 2014 om 9:15 was aangever aanwezig in de winkel ‘[naam]’ te Heerlen. Hij verklaart dat hij erg onrustig was. In de winkel waren ook twee medewerkers aanwezig alsmede de moeder van aangever op verzoek van aangever aanwezig welke personen tevoren door aangever op de hoogte waren gesteld van de gebeurtenissen van diezelfde nacht.
Om 11:30 uur kwamen de man met de getatoeëerde traantjes onder zijn oog en de man met het haarnetje de winkel binnengelopen. De man met de getatoeëerde traantjes ging in de winkel op een bankje zitten. Aangever zei tegen hem dat hij geen gratis schoenen kon geven. De man met de getatoeëerde traantjes vroeg toen wederom: “
Hoe gaan we dat dan oplossen?”. De man sprak zeer zacht, waardoor hij voor omstanders niet te verstaan was. Vervolgens toonde de man twee beschreven velletjes papier, formaat A4 en wees naar de personalia die daarop vermeld stonden. Aangever herkende die A4tjes als de aangifte die hij bij de politie had gedaan van een bedreiging op 14 april 2014. De man met de getatoeëerde traantjes wees op een specifiek deel in de aangifte en aangever heeft dat specifieke gedeelte gelezen. In dat deel werd de man met de getatoeëerde traantjes beschreven. De man met de getatoeëerde traantjes zei daarop dat de aangever dingen had verteld die hij niet had moeten vertellen en dat hij een ‘
snitch’ was. Omdat de aangever bleef weigeren om schoenen af te geven, zei de man met de getatoeëerde traantjes: “
Dus je houdt je mannenwoord niet?”. Ook zei de man dat hij aangever met foto en ‘
alles erop en eraan’ op Instagram en Facebook zal zetten en hem zal neerzetten als ‘
rat’. Daarbij vertelde de man dat aangever nergens meer veilig zou zijn en dat ‘
zijn groep’ groot genoeg is. De man vertelde dat aangever nergens meer in een club zou kunnen komen en dat iedereen krijgt wat hij verdient. Ten slotte zei de man bij het verlaten van de winkel tegen aangever: “
God zij met je, broer“ en gaf aangever daarbij een hand en een schouderklopje. [4]
Ter terechtzitting is aangever aanvullend gehoord en heeft daarbij de feiten in zijn aangifte bevestigd. Tevens heeft hij ter terechtzitting [medeverdachte], geboren te[geboorteplaats] op[geboortedatum] (hierna te noemen: [medeverdachte]) geïdentificeerd als de door hem beschreven man met het haarnetje en de verdachte heeft hij geïdentificeerd als de door hem beschreven man met de getatoeëerde traantjes. [5]
[getuige 1] wordt op 17 september 2014 gehoord. Hij verklaart dat hij op 6 september 2014 aan het werk was in de club “[naam]” te Heerlen. Hij zag dat in de club de hem bekende[slachtoffer] aan het praten was met 3 à 4 donkere mannen. Later die avond vertelde deze [slachtoffer] dat er een conflict tussen [slachtoffer] en die mannen was geweest, waarover [slachtoffer] toentertijd bij de politie een verklaring had afgelegd. Daar hadden de donkere jongens hem nu op aangesproken. [6]
De getuige [getuige 2] verklaart op 20 september 2014 het volgende. Op 6 september 2014 was hij aan het werk in de winkel genaamd ‘[naam]’ gelegen te Heerlen. Door[slachtoffer] was ’s morgens een bericht gestuurd om te waarschuwen dat hij door twee Antilliaanse mannen werd gedwongen schoenen af te geven. Die personen zouden die dag terugkomen. Omstreeks 11 uur kwamen twee Antilliaanse jongens de winkel binnen lopen. [7]
Hij zag dat de lange Antilliaanse man op het bankje ging zitten en met [slachtoffer] in gesprek raakte. De kleine Antilliaanse man bleef door de winkel lopen en keek veelvuldig rond, alsof hij de medewerkers in het oog bleef houden. Doordat de Antilliaan en [slachtoffer] erg zacht spraken, heeft hij niet gehoord wat besproken werd. Nadat de personen de winkel verlaten hadden, leek [slachtoffer] erg geschrokken. Hij leek volgens de getuige erg onder de indruk. [slachtoffer] vertelde dat de Antilliaanse man hem op internet zou zetten en hem als ‘
rat’ zou bestempelen. [slachtoffer] verzocht aan [getuige 2] en de andere medewerker genaamd [getuige 3] nooit aan iemand te vertellen waar hij op een bepaald moment was. [8]
De getuige [getuige 3] verklaart op 20 september 2014 het volgende. Hij is ook een collega van[slachtoffer] en was op 6 september werkzaam in de winkel genaamd ‘[naam]’ te Heerlen. [getuige 3] heeft de twee incidenten met de Antilliaanse mannen meegemaakt. De eerste keer ging het om de Antilliaanse mannen die op zoek waren naar een stagiaire genaamd [naam]. Toen heeft [slachtoffer] de kleinere Antilliaanse man tegengehouden in de winkel en daarvan destijds aangifte gedaan. Daarom moesten ze hem hebben. Op 6 september 2014 heeft [slachtoffer] verteld dat hij die nacht dezelfde Antilliaanse mannen was tegengekomen, waarbij hij gedwongen werd schoenen af te geven. Zij zouden de volgende ochtend terug komen in de winkel. De volgende dag kwamen de Antilliaanse mannen inderdaad de winkel in. De een was een stuk groter dan de ander. Deze man had een tattoo in de nek en droeg een blauw trainingspak, hij was kaal maar had een klein strookje haar achter op zijn hoofd. De tweede, kleinere man had dreadlocks, welke hij droeg in een haarnetje; hij had ook een tattoo in de hals.
De lange Antilliaanse man ging achter in de zaak op een bankje zitten en de kleinere bleef in de zaak rondlopen. De getuige heeft van het gesprek niets meegekregen omdat de Antilliaanse man erg zacht sprak. [9] Nadat de Antilliaanse mannen de winkel hadden verlaten was [slachtoffer] erg aangeslagen. [slachtoffer] vertelde dat hij bedreigd was. [10]
De camerabeelden, die op 6 september 2015 in de winkel ‘[naam]’ te Heerlen zijn gemaakt, zijn door ambtenaren van de politie bekeken. De verbalisant beschrijft dat hij een man in beeld ziet komen. Het betreft een negroïde man met een blauw trainingspak van het merk [merk]. Deze man ging in gesprek met een andere man zijnde eenblanke man met donker shirt. Na 18 seconden komt er een derde persoon in beeld: een negroïde man met groen T-shirt en een haarnetje. De negroïde man en de blanke man zijn in gesprek. Tijdens dit gesprek heeft de tweede negroïde man witte blaadjes papier in zijn handen en wijst met zijn vinger naar de blaadjes. Daarna verlaten beide negroïde mannen de winkel en lopen uit het bereik van de camera. [11]
Ook de moeder van aangever [slachtoffer], mevrouw [naam], heeft een verklaring afgelegd. Zij deelde mede dat [slachtoffer] haar had gevraagd om op 6 september 2014 in de winkel aanwezig te zijn en zich voor te doen als klant. Zij zag de twee Antilliaanse mannen binnen komen. De grotere Antilliaanse man met blauw trainingspak ging achter in de zaak zitten en [slachtoffer] bleef bij hem staan. Zij heeft niets van het gesprek kunnen horen omdat de Antilliaanse man heel zacht praatte. De kleinere Antilliaanse man is in de zaak blijven rondlopen. [12] Er was nog een meisje bij dat een tasje bij zich had waaruit zij op een gegeven moment een gevouwen papier haalde. Zij gaf dit aan de grotere Antilliaanse man die dit aan [slachtoffer] toonde en met zijn vinger naar het papier wees. [slachtoffer] pakte het papier aan en keek er aandachtig naar. Daarna liepen zij de winkel uit. [13]
Voormelde camerabeelden zijn ter terechtzitting vertoond. De verdachte[verdachte] erkent de persoon te zijn waarvan op deze beelden is te zien dat hij op het bankje plaatsneemt en in gesprek gaat met [slachtoffer]. [14]
De rechtbank stelt vast dat in de nacht van 6 september 2014 de verdachte [verdachte], de medeverdachte [medeverdachte] en aangever [slachtoffer] aanwezig zijn geweest in de club ‘[naam]’ te Heerlen en op enig moment met elkaar in gesprek zijn geraakt.
Verder stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer] de volgende dag aan het werk was in de winkel genaamd ‘[naam]’ te Heerlen en dat omstreeks 11:00 uur de verdachte [verdachte], samen met de medeverdachte [medeverdachte], in die winkel is binnen gekomen, waarbij [verdachte] plaatsnam op een bankje in de winkel en in gesprek ging met[slachtoffer].
Gelet op de tenlastelegging dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] bedreigingen zijn geuit jegens [slachtoffer], met het doel [slachtoffer] zonder betaling tot afgifte van schoenen te bewegen.
Die vraag beantwoordt de rechtbank positief. Daaromtrent is op de eerste plaats verklaard door [slachtoffer]. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de waarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaring. Daarbij is van belang om op te merken dat [slachtoffer] ter terechtzitting van 1 april 2015 zijn verklaring vrijwel volledig heeft bevestigd. Voorts is van belang dat de verklaring van [slachtoffer] bevestiging vindt in andere verklaringen van getuigen alsmede in de getoonde videobeelden en tot slot dat door de verdachte in het vooronderzoek helemaal geen verklaring werd afgelegd en de rechtbank de verklaring door de verdachte ter terechtzitting van 1 april 2015 afgelegd niet geloofwaardig acht.
De verdachte heeft bij gelegenheid van deze terechtzitting namelijk verklaard dat hij naar de winkel waar [slachtoffer] werkzaam is was gegaan om daar bepaalde schoenen te kopen, dat hij een lijstje had opgesteld van schoenen die daarvoor in aanmerking kwamen en dat hij dat lijstje aan [slachtoffer] heeft getoond. De rechtbank hecht aan die verklaring geen geloof omdat de verdachte in dat geval niet, zoals hij deed, behoefde te fluisteren tegen [slachtoffer] en in dat geval bovendien [slachtoffer] geen geschrokken of aangeslagen indruk zou achterlaten bij de andere medewerkers van [naam], genaamd [getuige 3] en [getuige 2].
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft geprobeerd zich wederrechtelijk te bevoordelen door [slachtoffer] te bedreigen met geweld, [slachtoffer] te bewegen schoenen af te geven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van feit 2 behoort te worden vrijgesproken. Door de aangever is verklaard dat op 6 september 2014 in de nachtgelegenheid [naam] te Heerlen op zeker moment door de verdachte tegen hem werd gezegd: “
De mensen op straat zijn hongerig naar jou”. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele mededeling geen bedreiging als voorzien en strafbaar gesteld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
hij op of omstreeks 6 september 2014 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van schoenen toebehorende aan "[naam]", samen met zijn mededader met voornoemde oogmerk de winkel waarin voornoemde [slachtoffer] werkzaam was is binnengegaan en -nadat voornoemde [slachtoffer] hem en zijn mededader had meegedeeld dat zij geen gratis schoenen kregen- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd -zakelijk weergegeven- dat hij, [slachtoffer], zijn mannenwoord niet hield en dat zij [slachtoffer] met foto en "alles er op en er aan" op Instagram en Facebook zullen zetten en hem zullen neerzetten als "rat" en dat hij niet meer veilig zal zijn en dat de mensen op straat “hongerig naar hem zijn” en “dat iedereen krijgt wat hij verdient” en "God zij met je broer" en daarbij aan [slachtoffer] een papier te tonen van een aangifte door [slachtoffer] en daarbij te zeggen: "Dit ben jij, toch?".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

4.1
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
4.2
Strafuitsluiting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft samen met een ander gepoogd [slachtoffer] af te persen. De verdachte heeft door zijn handelen aangetoond geen respect te hebben voor het slachtoffer en de eigendommen van anderen. De slachtoffers van dergelijke misdrijven kunnen nog lange tijd nadien gevoelens van angst en onveiligheid ervaren. Ook zorgen dit soort feiten voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij. Weliswaar is er door de verdachte geen geweld jegens het slachtoffer gebruikt, maar dat doet aan niet af aan het feit dat dergelijke feiten een gevoel van onvrijheid bij het slachtoffer oplevert. De verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers.
Daar komt nog bij dat door het soort gedrag dat door de verdachte is ten toon gespreid , burgers geen aangifte meer durven te doen van strafbare feiten ofwel als getuige geen verklaring meer durven af te leggen. Een langdurige onvoorwaardelijke detentie is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval op zijn plaats en in dit geval ook de enige gepaste straf.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en zal daarom een hogere straf opleggen. Bij het bepalen van de modaliteit en de duur van deze straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals deze door het LOVS zijn opgesteld bij ‘Straatroof met licht geweld of verbale bedreiging’. Tevens heeft de rechtbank daarbij acht geslagen op het uittreksel van de justitiële documentatie van 5 maart 2015 ten name van de verdachte.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde dat het bewezenverklaarde feit werd begaan.

7.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept op grond van het feit dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd de algemene voorwaarde, inhoudende dat hij zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar onderhavige zaak met parketnummer 03/700539-14. Bij requisitoir heeft de officier van justitie gepersisteerd in deze vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gewezen op het feit dat in geval van vrijspraak de grond aan de vordering ontvalt. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen en daardoor te beperken tot een in goede justitie te bepalen periode.
7.3
De overwegingen van de rechtbank
Hoewel daaromtrent een uitdrukkelijke verklaring van de griffier van de Rechtbank Oost‑Brabant ontbreekt, neemt de rechtbank toch aan dat het vonnis van de rechtbank te ‘s‑Hertogenbosch van 10 februari 2010 (parketnummer: 01-825584-09) onherroepelijk is geworden en daardoor voor tenuitvoerlegging vatbaar. Bij dat vonnis is de veroordeelde onder meer veroordeeld tot het ondergaan van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Gebleken is dat tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf heeft plaats gevonden in de periode van 14 oktober 2009 tot 11 oktober 2013. Op laatst genoemde datum is de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De aan deze voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden proeftijd eindigt op 11 oktober 2015.
Het besluit van de advocaat-generaal, verbonden aan de Centrale Voorziening v.i. te Arnhem, gedateerd op 28 augustus 2013, houdende onder meer de voorwaarden die aan deze voorwaardelijke invrijheidstelling zijn verbonden, is op 30 augustus 2013 aan de veroordeelde in persoon betekend
De vordering is schriftelijk gedaan en bevat de grond waarop deze rust. Naar het oordeel van de rechtbank is deze ook onverwijld ingediend, zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is.
Door het hierna bewezen te verklaren strafbare feit, gepleegd gedurende de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden proeftijd, heeft de veroordeelde een aan de voorwaardelijke invrijheidstelling door de wet verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. Op grond daarvan zal de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden toegewezen. Gelet op de ernst van het gepleegde strafbare feit maakt de rechtbank geen gebruik van de door de wet geboden mogelijkheid de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk, dat wil zeggen voor een bepaalde periode te herroepen.

8.De beslissingen

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2. tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1. ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert, zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
Straffen
- veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf;
Voorwaardelijke invrijheidstelling
- herroept geheel de door de wet aan de tenuitvoerlegging van de door de rechtbank te ’s‑Hertogenbosch bij vonnis van 10 februari 2010 onder parketnummer 01/825584-09 aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf verbonden voorwaardelijke invrijheidstelling;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. P. van Blaricum en mr. N.H.W. Montulet-Van der Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2015.
Buiten staat
Mr. N.H.W. Montulet-Van der Meer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2014 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van schoenen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en/of aan "[naam]", in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), met voornoemde oogmerk de winkel waarin voornoemde [slachtoffer] werkzaam was is/zijn binnengegaan en nadat voornoemde [slachtoffer] hem, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) had meegedeeld dat hij/zij geen (gratis) schoenen kregen, tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd (zakelijk weergegeven) dat hij, [slachtoffer], zijn mannenwoord niet hield en/of dat hij/zij [slachtoffer] met foto en "alles er op en er aan" op Instagram en Facebook zou zetten en hem zou(den) neerzetten als "rat" en/of dat hij, [slachtoffer], niet meer veilig zou zijn en/of dat de mensen op straat hongerig naar hem, [slachtoffer], zijn en/of dat iedereen zou krijgen wat hij verdient en/of door tegen [slachtoffer] te zeggen: "God zij met je broer" en/of hem, [slachtoffer], een papier te tonen van een eerdere door [slachtoffer] gedane aangifte en daarbij te zeggen: "Dit ben jij, toch?", althans (telkens) woorden van soortgelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 6 september 2014 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) opzettelijk dreigend tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd (zakelijk weergegeven) dat de mensen op straat hongerig naar hem, [slachtoffer], waren en/of dat hij, [slachtoffer], dingen had verteld die hij niet moest vertellen en dat hij, [slachtoffer], een "snitch" was en/of dat [slachtoffer] met foto en "alles er op en er aan" op Facebook en Instagram zou worden gezet en dat [slachtoffer] daar zou worden neergezet als "rat" en/of dat hij, [slachtoffer], niet meer veilig zou zijn en dat hij, [slachtoffer], nergens meer in ee club zou kunnen komen en dat iederen zou krijgen wat hij verdient en/of tegen [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "God zij met je, broer".

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door de politie eenheid Limburg, opgemaakte proces-verbaal, genummerd: [nummer], d.d. 30 september 2014 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 53 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 6 september 2014, dossierpagina 31.
3.Idem, dossierpagina 32.
4.Idem, dossierpagina 33.
5.De verklaring van getuige[slachtoffer], afgelegd ter terechtzitting van 1 april 2015.
6.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1], d.d. 17 september 2014, dossierpagina 35.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], d.d. 20 september 2014, dossierpagina 48.
8.Idem, dossierpagina 49.
9.Het proces-verbaal van verhoor van[getuige 3], d.d. 20 september 2014, dossierpagina 50.
10.Idem, dossierpagina 51.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 18 september 2014, dossierpagina 20
12.Het proces-verbaal van verhoor van [naam], d.d. 25 september 2014, dossierpagina 51.
13.Idem, dossierpagina 52.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 april 2015.