ECLI:NL:RBLIM:2015:3256

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
C/03/202761 / KG ZA 15-89
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en kort geding over afwikkeling van de verdeling van een gemeenschappelijk pand

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het huwelijksvermogensrecht, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser, [eiser], heeft de gedaagde, [gedaagde], gedagvaard in verband met de afwikkeling van de verdeling van een gemeenschappelijk pand, waarover reeds eerder juridische procedures hebben plaatsgevonden. De eiseres in tussenkomst, [eiseres in tussenkomst], die huurster is van een deel van het pand, heeft verzocht om tussenkomst in het geding. De voorzieningenrechter heeft deze tussenkomst toegestaan, omdat de eiseres haar belang voldoende heeft gemotiveerd.

De zaak is inhoudelijk behandeld op 1 april 2015, waarbij de partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, gezien de dreigende executieverkoop van het pand door de hypotheekhouder, Nationale Nederlanden. De eiser heeft gevorderd dat de gedaagde haar medewerking verleent aan de verkoop van het pand en dat zij de sleutel van het pand aan de eiser verstrekt. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet verplicht kan worden om de koopovereenkomst te ondertekenen, omdat er onduidelijkheid bestaat over de inhoud van de overeenkomst. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, met uitzondering van de vordering om de gedaagde te verplichten de sleutel van het pand te verstrekken. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de gedaagde een dwangsom verbeurt indien zij niet aan de opgelegde verplichtingen voldoet. De eiseres in tussenkomst is veroordeeld in de proceskosten van de eiser in het incident.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 16 april 2015
Zaaknummer: C/03/202761 / KG ZA 15-89
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[eiser],wonende te [woonplaats 1],
eiser, hierna te noemen: [eiser],
advocaat mr. H.M.M. van den Elzen, kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
[gedaagde],wonende te [woonplaats 2],
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat mr. G.A.M.F. Spera, kantoorhoudende te Heerlen,
en:
[eiseres in tussenkomst],
wonende te [woonplaats 3],
eiseres in tussenkomst, hierna te noemen: [eiseres in tussenkomst],
advocaten mr. L.C. van Kasteren en mr.drs. S.C. Blommendaal, beiden kantoorhoudende te Maastricht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard in kort geding. Bij incidentele conclusie tot tussenkomst heeft [eiseres in tussenkomst] gevorderd te mogen tussenkomen in het aanhangige geding. Op de dienende dag, 25 maart 2015, hebben zowel [eiser], [gedaagde] als [eiseres in tussenkomst] hun visie ten aanzien die tussenkomst naar voren gebracht, waarna de voorzieningenrechter de tussenkomst heeft toegestaan. Daartoe heeft de voorzieningenrechter kort gezegd overwogen dat [eiseres in tussenkomst] haar belang om te mogen tussenkomen voldoende heeft gemotiveerd en besloten ligt in de door haar gestelde koopoptie, maar dat daarbij in het midden kan worden gelaten of de door haar gestelde feiten en omstandigheden juist zijn.
1.2.
De zaak is vervolgens (verder) inhoudelijk behandeld in de middag van 1 april 2015. Daarbij heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in de ochtend van 1 april 2015 ingediende vermeerdering van eis, waarna [eiser] zijn vorderingen aan de hand van een pleitnota en met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft toegelicht.
[gedaagde] heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij ook verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. [eiseres in tussenkomst] heeft eveneens verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser] en heeft haar vordering nader toegelicht, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
1.3.
Vervolgens is het geding voor enige tijd geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil alsnog in der minne te regelen. Na de hervatting is gebleken dat zij niet tot overeenstemming waren gekomen.
1.4.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn gewezen echtgenoten. Vanwege de financiële afwikkeling van hun echtscheiding hebben inmiddels vele gerechtelijke procedures tussen hen plaatsgevonden.
2.2.
Één van die slepende geschillen tussen [eiser] en [gedaagde] betreft de verkoop van het pand aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: het pand). Tijdens een eerder gevoerd kort geding zijn partijen tijdens de zitting op 20 november 2013 hierover tot een regeling gekomen, zoals vervat in een proces-verbaal van die zitting. Vervolgens heeft [eiser] wederom een kort geding geëntameerd, hetgeen is uitgemond in een vonnis van
2 april 2014 (onder zaaknummer C/03/188114 / KG ZA 14-70) waarin onder meer is beslist:
veroordeelt [gedaagde] en [naam moeder gedaagde] om volledige uitvoering te geven aan de schikking zoals, vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting met gesloten deuren van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg te Maastricht, zaaknummer C/03/184932 / KG ZA 13/462, in die zin:
a. dat [gedaagde] en [naam moeder gedaagde] hun onvoorwaardelijke medewerking dienen te verlenen
aan de juridische levering van het onroerend goed staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie [sectienummer], perceel [perceelnummer], aan [eiser] en [gedaagde] binnen 8 dagen na het ten deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 150,-- per dag dat zij weigeren aan dit gebod mee te werken, het totaal van de te verbeuren dwangsommen een bedrag van € 10.000,-- niet te boven gaande;
dat, indien en voor zover [gedaagde] en [naam moeder gedaagde] binnen genoemde termijn van
8 dagen geen gevolg geven aan het gebod als hiervoor opgenomen onder a), [eiser] gemachtigd is om mede namens [gedaagde] en [naam moeder gedaagde] het onroerende goed, staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie [sectienummer], perceel [perceelnummer], te leveren aan [eiser] en [gedaagde], althans die handelingen te verrichten die nodig zijn om de juridische eigendom te leveren aan [eiser] en [gedaagde], waarbij het in deze te wijzen vonnis in de plaats komt van de toestemming en medewerking van [gedaagde] en [naam moeder gedaagde],
dat de hiervoor onder a) genoemde eigendomsoverdracht plaatsvindt conform de
bepalingen van de door notaris Wolfs opgestelde concept-leveringsakte de dato 9 januari 2014 (productie 6 bij dagvaarding) met bepaling dat aan die akte onder de kop “Koopprijs” zal worden toegevoegd de zinsnede
: “De volledige koopsom is volgens koper sub 2b voldaan, hetgeen wordt betwist door verkoopster”;
d ) dat [gedaagde] haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen
aan de verkoop van het pand aan de [adres 1] te [plaats],
kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie [sectienummer], perceel [perceelnummer], conform de
opdrachtbevestiging welke als productie 16 bij de dagvaarding in het geding is gebracht
door deze opdrachtbevestiging te ondertekenen binnen 8 dagen na het te dezen te wijzen
vonnis en alle aanwijzingen daartoe van makelaar Boek en Offermans binnen 24 uur na
ontvangst van die aanwijzing, op te volgen, waaronder -indien Boek en Offermans dat
verlangt- het overhandigen van een huissleutel en het verlaten van het pand tijdens de
bezichtiging door potentiële kopers, dit alles op straffe van een dwangsom van € 150,--
per dag voor elke dag dat [gedaagde] nalatig is gevolg te geven aan dit gebod en voor elke
keer dat [gedaagde] geen gevolg geeft aan de aanwijzingen van de makelaar Boek en
Offermans, het totaalbedrag van de te verbeuren dwangsommen een bedrag van
€ 10.000,-- niet te boven gaande;
2.3.
Naar aanleiding van voornoemd vonnis heeft mevrouw [naam moeder gedaagde] (de moeder van [gedaagde]) op 11 april 2014 het pand geleverd aan [gedaagde] en [eiser] en heeft [gedaagde] de overeenkomst tot bemiddeling ondertekend op 14 april 2014. Aanvankelijk stond het pand te koop voor € 189.000,-, maar begin november 2014 is het pand in de verkoop gezet voor een vraagprijs van € 155.000,-. Al snel bleek een koper geïnteresseerd in de persoon van de heer [naam koper]. Na onderhandelingen tekenen deze koper en [eiser] op 13 februari 2015 een koopovereenkomst. [gedaagde] is, ondanks herhaald aandringen van de zijde van de makelaar en [eiser], niet overgegaan tot ondertekening van die overeenkomst en heeft bezwaar gemaakt tegen de daarbij behorende sideletter.
2.4.
[eiseres in tussenkomst] is huurster van een deel van het pand en oefent van hieruit een dierenartspraktijk uit.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat weergegeven – bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om te verschijnen bij makelaarskantoor Boek en Offermans en aldaar over te gaan tot ondertekening van de aan de dagvaarding als productie 11 gehechte koopakte bedrijfs-onroerend goed en sideletter, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke zou blijven;
te bepalen dat, indien [gedaagde] geen gevolg geeft aan het gevorderde onder 1, primair [eiser] gemachtigd is althans subsidiair [eiser] of een onzijdig persoon wordt aangewezen om mede namens [gedaagde] het pand te verkopen en in eigendom over te dragen, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke zou blijven;
te verklaren voor recht dat de overeenkomst tot bemiddeling van bedrijfs-onroerend goed, welke als productie 6 is gehecht aan de dagvaarding, is aangegaan voor de periode van 14 april 2014 tot 14 april 2015;
[gedaagde] te gebieden om haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan verlenging van de onder 3 genoemde overeenkomst tot bemiddeling van bedrijfs-onroerend goed tot 14 april 2016, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke zou blijven;
[gedaagde] te gebieden uiterlijk voor de levering van het pand de helft van de restantschuld aan hypotheekhouder Nationale Nederlanden te voldoen op de kwaliteitsrekening van de notaris waarvoor levering plaatsvindt, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke zou blijven;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt als bepaald in voornoemd vonnis van 2 april 2014 van € 150,- per dag, ingaande 25 februari 2015 met een maximum van € 10.000,-;
[gedaagde] te gebieden om de sleutel van het pand aan [eiser], althans een door [eiser] aan te wijzen gemachtigde, te verstrekken, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke zou blijven;
[gedaagde] te veroordelen mee te werken aan verkoop en levering van het pand door een opdracht te verstrekken aan Ruijters Makelaardij in de persoon van de heer [naam makelaar 1] te Heerlen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie aan te wijzen makelaar, die conform de afspraken neergelegd in het proces-verbaal van 20 november 2013 behoudens voor wat betreft het bepaalde in artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst (minimale prijs) alsmede het vonnis in kort geding van 2 april 2014, althans conform de voorwaarden als door de voorzieningenrechter te bepalen, namens [gedaagde] en [eiser] belast wordt met de verkoop van het pand, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke zou blijven;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
Daarnaast heeft [eiser] verzocht om [eiseres in tussenkomst] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen in incident, althans deze vorderingen af te wijzen.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser]. Zij heeft verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren, althans aan [eiser] de ingestelde vorderingen geheel of gedeeltelijk te ontzeggen, zulks met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.3.
[eiseres in tussenkomst] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze te ontzeggen althans af te wijzen, en – samengevat weergegeven:
- primair: [eiser] en [gedaagde] te veroordelen om te verschijnen bij een door [eiseres in tussenkomst] aan te wijzen notaris om aldaar over te gaan tot ondertekening van een aan de dagvaarding als productie 11 gehechte gelijkluidende koopakte, maar dan met [eiseres in tussenkomst] als koper, op verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [eiser] en [gedaagde], ieder voor zich, hiermee in gebreke zouden blijven;
- subsidiair: [eiseres in tussenkomst] te machtigen om de voornoemde koop en levering te bewerkstelligen, waarbij dit vonnis in de plaats treedt van toestemming en medewerking van [eiser] en [gedaagde];
onder veroordeling van [eiser] en/of [gedaagde], hoofdelijk, in de proceskosten.
3.4.
Op de door partijen betrokken stellingen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover nodig, bij de beoordeling ingaan.

4.De beoordeling

Laat ingediende stukken en vermeerdering van eis
4.1.
Zowel [gedaagde] als [eiseres in tussenkomst] heeft zich verzet tegen de door [eiser] laat ingediende producties 32 tot en met 44 (op 31 maart 2015 omstreeks 18.00 uur) en vermeerdering van eis (op 1 april 2015 om 09.54 uur).
4.2.
Uit artikel 6.2 van het procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie volgt dat stukken, die binnen 24 uur (één werkdag) vóór de terechtzitting worden ingediend, in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. In dit verband heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat de bedoelde stukken niet ingewikkeld zijn, deze stukken door hem zijn benoemd en toegelicht in zijn pleitnota, deze stukken niet onbekend zijn aan partijen en in ieder geval niet onbekend zijn aan [gedaagde]. Hierop heeft [gedaagde] niet meer gereageerd. Daar waar [eiseres in tussenkomst] nog heeft gesteld dat het gros van de late stukken voor haar onbekende materie is, is zij door die late indiening niet in haar belangen geschaad, nu deze stukken voor de voorzieningenrechter geen rol spelen bij de beoordeling van haar vordering. Aldus zal de voorzieningenrechter de stukken toelaten. Datzelfde geldt voor de vermeerdering van eis (bestaande uit de vorderingen van [eiser] onder 7 en 8), omdat deze beperkt van aard is en voortbouwt op de vorderingen die reeds bij dagvaarding door [eiser] waren ingesteld.
Vordering [eiseres in tussenkomst]
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat alleen [eiser] zich tegen toewijzing van de vordering van [eiseres in tussenkomst] heeft verzet. [gedaagde] heeft hierover geen standpunt ingenomen in haar pleitnota, zodat ervan moet worden uitgegaan dat zij zich daartegen niet verweert.
4.4.
Sedert 1 maart 2011 huurt [eiseres in tussenkomst] een gedeelte van het pand. In een door [eiseres in tussenkomst] en [gedaagde] ondertekende huurovereenkomst is onder punt 13.2 onder meer opgenomen:
“De verhuurder zal bij verkoop eerst de huurder de gelegenheid geven om het pand te kunnen kopen.”
4.5.
Uit de stukken en stellingen kan worden afgeleid dat het pand, voordat [naam koper] zich als gegadigde meldde, reeds een aantal maanden te koop stond en dat [eiseres in tussenkomst] daarvan op de hoogte was. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat [eiseres in tussenkomst] tijdens de bodemprocedure al vaker te kennen heeft gegeven geïnteresseerd te zijn in het pand, waarna de makelaar (de heer [naam makelaar 2]) [eiseres in tussenkomst] als eerste heeft benaderd met de vraag of zij het pand wenste te kopen. Met [eiser] moet de voorzieningenrechter constateren dat door of namens [eiseres in tussenkomst], in de maanden nadat [naam koper] zich had aangediend als serieuze koper, nimmer een concreet bod op het pand is uitgebracht. Steun voor die opvatting kan gevonden worden in de e-mail van [naam makelaar 2] van 24 maart 2015, die als productie 31 door [eiser] is overgelegd, waarin [naam makelaar 2] aangeeft:
“Mevrouw [eiseres in tussenkomst] is in het beginstadium van de verkoopopdracht lang gekomen en heeft het object eerst met haar partner bezichtigd. Men gaf toen aan dat er veel gebruikschades waren en dat het pand toch nog wel op punten moest worden opgeknapt. Ik heb toen aangegeven dat ik dit snap, iedereen heeft per slot van rekening haar eigen wensen en voorkeuren. Men heeft toen van mij de sleutel een dag of twee in bruikleen gekregen en heeft het pand naar eigen zeggen bouwkundig laten toetsen. Althans, dit heb ik vernomen, ik ben hier niet bij geweest. Vervolgens is het stil geworden. Tijdens de bezichtigingen die ik verder binnen het proces gehad heb en waarbij ik ook de dierenpraktijk heb bezichtigd (waar men overigens altijd medewerking aan heeft verleend) heb ik nog wel eens gevraagd naar de uitkomst van de bouwkundige keuring. Dit heeft nooit geleid tot een concrete reactie. Ik had de kandidaat qua interesse min of meer al afgeschreven tot het moment dat de heer [naam adviseur eiseres in tussenkomst] (
toevoeging voorzieningenrechter:de adviseur van [eiseres in tussenkomst]) op de proppen kwam. Tussen deze tijdsmomenten zitten meerdere maanden. Volgens mij heeft men uit en te na de mogelijkheid gehad om concreet aan de onderhandelingstafel te schuiven en een bod te doen.”
Verder geeft makelaar [naam makelaar 1], die kennelijk eveneens bij het verkooptraject betrokken is (geweest), in een aan [eiser] gerichte brief van 24 maart 2015 (overgelegd door [eiser] als productie 30) onder meer aan dat er op 13 februari 2015 een gesprek was gepland met [naam koper] en [eiseres in tussenkomst], maar dat laatstgenoemde niet kwam opdagen. Wat volgde was een zinloos gesprek zonder voortgang met de wel verschenen [naam adviseur eiseres in tussenkomst], aldus [naam makelaar 1]. Verder geeft [naam makelaar 1] aan:
“Pas na het gesprek van 13 februari 2015 is er vanuit [eiseres in tussenkomst] haar kant ‘een interesse’ getoond. Tot op heden is zelfs nog geen concrete bod uitgebracht namens deze partijen.”
Hoewel [eiseres in tussenkomst] heeft gesteld dat het onjuist is dat zij geen bod heeft uitgebracht nadat zij een bouwkundig rapport heeft laten opstellen, heeft zij die blote stelling – in het licht van het vorenstaande – niet nader onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.
4.6.
Uit voorgaande overwegingen trekt de voorzieningenrechter de conclusie dat [eiseres in tussenkomst] ruimschoots de gelegenheid heeft gehad (óók na verlaging van de vraagprijs van het pand naar € 155.000,-) om met de makelaar(s) in gesprek te gaan teneinde het pand te kunnen kopen. Die gelegenheid heeft [eiseres in tussenkomst] aldus laten passeren. Daar waar [eiseres in tussenkomst] er thans van uitgaat dat zij alsnog die gelegenheid zou moeten krijgen, is dat nergens op gebaseerd. Dat er geen verkoop- en leveringsplicht jegens [eiseres in tussenkomst] bestaat, heeft [eiseres in tussenkomst] bovendien niet weersproken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan daarmee in het midden worden gelaten of [eiser] gebonden is aan het door [eiseres in tussenkomst] gestelde ‘eerste recht van koop’. De vordering van [eiseres in tussenkomst] dient dan ook te worden afgewezen.
Vorderingen [eiser]
4.7.
Zowel [gedaagde] als [eiseres in tussenkomst] heeft betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
4.8.
De voorzieningenrechter deelt dat standpunt van [gedaagde] en [eiseres in tussenkomst] niet. De aard van de zaak brengt een voldoende spoedeisend belang met zich mee, nu [eiser] tracht te bewerkstelligen dat hij (en [gedaagde]) niet nog meer schade oplopen als gevolg van het feit dat de verkoopprijs van het pand is verlaagd en het pand gelet op de hoogte van de hypothecaire lening bij Nationale Nederlanden ‘onder water staat’. Hier komt bij dat onbetwist vaststaat dat Nationale Nederlanden heeft gedreigd het pand bij executie te verkopen (voor een vraagprijs van € 100.000,-) indien de koop met [naam koper] niet doorgaat. Indien daartoe zal worden overgegaan, zullen de negatieve financiële gevolgen voor [eiser] (en [gedaagde]) alleen maar groter worden.
4.9.
In de kern genomen is het geschil juridisch niet complex en geschikt om in kort geding af te doen, zodat aan de stellingen van [gedaagde] en [eiseres in tussenkomst] in dit verband zal worden voorbijgegaan. In casu dient immers de vraag te worden beantwoord of [gedaagde] gehouden kan worden haar medewerking te verlenen aan de koopakte, en daarbij behorende sideletter, die als productie 11 bij de dagvaarding is overgelegd en reeds door zowel [eiser] als [naam koper] is ondertekend.
4.10.
De voorzieningenrechter beantwoordt laatstgenoemde vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. [eiser] heeft gesteld dat er een koopovereenkomst tussen hem, [naam koper] en [gedaagde] tot stand is gekomen. Daartoe heeft [eiser] verwezen naar de als productie 22 overgelegde e-mail van [naam makelaar 2] van 19 maart 2015, waarin deze aan [gedaagde] aangeeft:
“Via uw advocaat hebben we begrepen dat u de koopovereenkomst wil ondertekenen indien artikel 6.1 en 6.2 worden verwijderd. De sideletter blijft wel van toepassing. Koper is hiermee akkoord, mits er deze week nog tot tekenen overgegaan kan worden. Gaarne verneem ik of u de koopovereenkomst deze week tekent.”
De voorzieningenrechter moet evenwel constateren dat in de als productie 11 bij dagvaarding overgelegde koopovereenkomst de hiervoor genoemde artikelen 6.1 en 6.2 niet zijn geschrapt en (nog steeds) staan vermeld. Daarmee is onduidelijk of er daadwerkelijk een overeenstemming tussen [eiser], [naam koper] en [gedaagde] tot stand is gekomen over de verkoop van het pand. In ieder geval kan [gedaagde] reeds op grond hiervan niet verplicht worden een overeenkomst te ondertekenen, waarbij op voorhand vaststaat dat dit niet overeenkomt met hetgeen tussen partijen is besproken. Daar komt nog bij dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij (en [eiser] en [naam koper]) onrechtmatig handelen jegens Nationale Nederlanden bij ondertekening van de thans als productie 11 overgelegde overeenkomst. Zo wordt in artikel 6.1 aangegeven dat de levering plaatsvindt vrij van huur-, lease- en koopovereenkomsten. Dit zou in strijd zijn met de werkelijkheid, getuige de sideletter waarin de huur van [eiseres in tussenkomst] van een gedeelte van het pand wordt benoemd. Van [gedaagde] kan niet verlangd worden dat zij aan een dergelijke constructie meewerkt. Wat betreft de rechtsgeldigheid van die huur: in het bestek van dit kort geding kan van die rechtsgeldigheid worden uitgegaan. Immers, [gedaagde] heeft de huurovereenkomst met [eiseres in tussenkomst] destijds met machtiging van de kantonrechter gesloten althans gecontinueerd. Evenmin kan worden gezegd dat de onderhandelingen tussen [eiser] en [gedaagde] in een zodanig stadium waren beland dat reeds op grond daarvan [gedaagde] de door [eiser] gestelde koopovereenkomst zou moeten ondertekenen en nakomen.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser] onder 1 en 2 dienen te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering onder 4, nu makelaarskantoor Boek en Offermans de opdracht tot bemiddeling heeft gestopt.
4.12.
De vorderingen van [eiser] onder 3 en 6 zijn eveneens niet toewijsbaar, reeds op grond van het feit dat [eiser] niet heeft toegelicht waarom dit kort geding zich zou kunnen (en moeten) lenen voor het verkrijgen van een verklaring voor recht.
4.13.
Nu executieverkoop van het pand dreigt, valt de vermeerdering van eis (de vorderingen van [eiser] onder 7 en 8) te begrijpen. Nu [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat [eiser] een sleutel van het pand kan krijgen en het pand mag betreden, zal de vordering van [eiser] onder 7 worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum is bepaald. De bezwaren die [eiseres in tussenkomst] hiertegen heeft geuit, kennen geen juridische grondslag en kunnen reeds om die reden niet tot een ander oordeel leiden.
4.14.
Verder dient zo spoedig mogelijk een nieuwe makelaar te worden ingeschakeld om bij de verkoop van het pand te bemiddelen. De door [eiser] onder vordering 8 genoemde [naam makelaar 1] is in dit verband geen optie, omdat [gedaagde] daar ter zitting haar bezwaren tegen heeft geuit. De voorzieningenrechter zal daartoe aanwijzen na te noemen heer [naam makelaar 3], die zich op voorhand bereid heeft verklaard om bij de verkoop van het pand te bemiddelen. Met inachtneming hiervan zal de vordering van [eiser] onder 8 worden toegewezen.
4.15.
[eiser] heeft voorts onweersproken gesteld dat er gegronde vrees bestaat dat opnieuw problemen tussen hem en [gedaagde] zullen ontstaan indien het pand te zijner tijd geleverd kan worden aan een koper. [eiser] baseert die vrees op de vele procedures die over het pand zijn gevoerd, waaronder de huidige procedure, alsmede naar de voorzieningenrechter begrijpt het door [gedaagde] niet betalen van (haar deel van) de hypotheekrente aan Nationale Nederlanden, mede waardoor inmiddels een achterstand is ontstaan. De voorzieningenrechter zal de vordering onder 5 dan ook toewijzen.
Dwangsommen
4.16.
In de gegeven omstandigheden, waarin partijen reeds jarenlang in een hevige (juridische) strijd zijn verwikkeld, acht de voorzieningenrechter de gevraagde dwangsommen eveneens toewijsbaar, zij het dat hieraan een maximum zal worden verbonden. Voor matiging van die dwangsommen zelf ziet de voorzieningenrechter, zonder nadere onderbouwing door [gedaagde], geen aanleiding.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring en zekerheidsstelling
4.17.
Nu de toe te wijzen vorderingen in het verlengde liggen van die die zijn toegewezen bij het vonnis van 2 april 2014 ligt een uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring wederom in de rede. Waar de door [gedaagde] gevorderde zekerheidsstelling uitsluitend is gekoppeld aan die vorderingen die worden afgewezen, hoeft daar verder niet op te worden ingegaan.
Proceskosten
4.18.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om [eiseres in tussenkomst] in de proceskosten van [eiser] in het incident te veroordelen, nu [eiseres in tussenkomst] ten opzichte van [eiser] in het ongelijk wordt gesteld en [eiser] ook om een proceskostenveroordeling heeft verzocht. Voor een proceskostenveroordeling tussen [gedaagde] en [eiser] ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding, zodat de proceskosten tussen hen zullen worden gecompenseerd op de wijze zoals in het dictum is bepaald.
Verdere bemiddeling door nieuwe makelaar
4.19.
Wellicht ligt een vlotte totstandkoming en afwikkeling van de verkoop van het pand aan [naam koper], in het verlengde van hetgeen de voorzieningenrechter aan partijen ter zitting heeft voorgehouden, alsnog binnen handbereik onder regie van de nieuwe makelaar, nu [naam koper] tijdens de zitting heeft aangegeven het pand met expliciete respectering van de huurderspositie van [eiseres in tussenkomst], die zoals hiervoor is overwogen vooralsnog als rechtsgeldig moet worden aangemerkt, in de koopovereenkomst te willen en kunnen kopen voor dezelfde prijs als de thans geboden prijs.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gebiedt [gedaagde] om – binnen 72 uur na betekening dit vonnis – een duplicaat van de sleutel van het pand, gelegen aan de [adres 1] te [plaats], aan [eiser], althans een door [eiser] aan te wijzen gemachtigde, te verstrekken;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] mee te werken aan verkoop en levering van het pand, gelegen aan de [adres 1] te [plaats], door een opdracht te verstrekken aan de heer
[naam makelaar 3], bedrijfsmatig registermakelaar en taxateur o.z., werkzaam bij [naam], [adres 2], [vestigingsplaats], telefoonnummer [telefoonnummer], die conform de afspraken neergelegd in het proces-verbaal van 20 november 2013 behoudens voor wat betreft het bepaalde in artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst (minimale prijs) alsmede conform het vonnis in kort geding van 2 april 2014, namens [gedaagde] en [eiser] belast wordt met de verkoop van voornoemd pand;
5.3.
gebiedt [gedaagde] uiterlijk voor de levering van het pand, gelegen aan de [adres 1] te [plaats], de helft van de restantschuld aan hypotheekhouder Nationale Nederlanden te voldoen op de kwaliteitsrekening van de notaris waarvoor levering plaatsvindt;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,- per dag dat [gedaagde] met het bepaalde onder 5.1, 5.2 en/of 5.3 in gebreke zou blijven, dit met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
5.5.
veroordeelt [eiseres in tussenkomst] in de proceskosten in het incident aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 500,-, zijnde salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele betaling, alsmede te vermeerderen met de nakosten van € 131,- indien dit vonnis niet aan [eiseres in tussenkomst] hoeft te worden betekend en € 199,- indien dit vonnis wel aan [eiseres in tussenkomst] moet worden betekend;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen;
5.8.
compenseert de overige kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2015 in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier.