ECLI:NL:RBLIM:2015:3152

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
C-03-197516 - KG ZA 14-592
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in kort geding met internationale aspecten en borgstelling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter op 9 april 2015 uitspraak gedaan over een vordering tot betaling van een geldsom door de besloten vennootschap [eiseres] B.V. tegen Vivendi Unlimited en [gedaagde sub 2]. De vordering betreft een onbetaald bedrag van € 296.188,- dat voortvloeit uit een koopovereenkomst waarbij [eiseres] haar aandelen in B&M Holding B.V. heeft verkocht aan Vivendi. De betaling was oorspronkelijk gepland voor 31 december 2013, maar is niet voldaan. [gedaagde sub 2] had zich persoonlijk borg gesteld voor deze betaling. In de procedure heeft [gevoegde partij], de echtgenote van [gedaagde sub 2], een incidentele vordering tot tussenkomst ingesteld, stellende dat de borgstelling de belangen van het gezin in gevaar brengt en zij een vernietiging van de borgstelling wenst in te stellen op basis van Belgisch recht.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot tussenkomst van [gevoegde partij] niet kan worden toegewezen, omdat zij geen eigen vordering heeft op zowel [eiseres] als [gedaagde sub 2]. Echter, de vordering tot voeging aan de zijde van [gedaagde sub 2] is wel toegewezen, omdat [gevoegde partij] een belang heeft bij de uitkomst van de procedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Vivendi de vordering tot betaling van € 296.188,- niet heeft betwist, en heeft deze vordering toegewezen. De vordering tegen [gedaagde sub 2] is afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de borgstelling stand zou houden onder Belgisch recht. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/197516 / KG ZA 14-592
Vonnis in kort geding van 9 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te Heel,
eiseres,
advocaat mr. W.J.G. Maas,
tegen
1. de vennootschap naar Belgisch recht
VIVENDI UNLIMITED,
gevestigd te B-2500 Lier,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats gedaagde sub 2],
gedaagden,
advocaat mr. E.M.A. Tromp,
en
[gevoegde partij],
wonende te [woonplaats gevoegde partij],
gevoegde partij,
advocaat mr. L. Bakx-van Rooij.
Partijen zullen hierna [eiseres] (eiseres), Vivendi (gedaagde sub 1), [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2) en [gevoegde partij] (gevoegde partij) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte eisvermeerdering van [eiseres]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van Vivendi en [gedaagde sub 2]
  • de pleitnota van [gevoegde partij].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een holding die onder meer ziet op het deelnemen in vennootschappen en ondernemingen. Bestuurder van [eiseres] is [bestuurder].
2.2.
Tot 15 augustus 2012 hield [eiseres] 40% van de aandelen in B&M Holding B.V. (verder: B&M), destijds statutair gevestigd te Sittard en kantoorhoudende te Echt. B&M is volledig eigenaar van c.q. rechthebbende op alle geplaatste aandelen in het kapitaal van:
1. Masita Sportswear B.V., statutair gevestigd te Sittard en kantoorhoudende te Echt;
2. Masita GmbH, een vennootschap naar Duits recht, statutair gevestigd en kantoorhoudende te Geilenkirchen, Duitsland;
3. Balmo Europa B.V., statutair gevestigd te Sittard en kantoorhoudende te Echt.
2.3.
Op 15 augustus 2012 heeft [eiseres] alle aandelen die zij hield in B&M (zijnde 40%) verkocht aan Vivendi (toen geheten: Masita Sportswear N.V.) voor een bedrag van € 750.000,=. Ten aanzien van de betaling van de koopprijs zijn partijen - kort gezegd - overeengekomen dat:
  • Vivendi het bedrag uiterlijk op 31 december 2013 zou betalen aan [eiseres] op een door [eiseres] aan te wijzen bankrekening;
  • Vivendi op de koopprijs een interest verschuldigd is van 7% op jaarbasis, te rekenen vanaf de ondertekening van de koopovereenkomst tot het moment van betaling en te betalen tegelijk met de hoofdsom;
  • [gedaagde sub 2] zich persoonlijk borg stelt voor de betaling van de koopprijs en de vervallen interesten.
2.4.
Op 31 december 2013 zijn partijen een addendum bij de koopovereenkomst overeen gekomen, waarin nieuwe betalingsafspraken zijn gemaakt. Die afspraken luiden als volgt:

1) Betaling
A. De totale verschuldigde betaling bedraagt € 750.000,- + 7% rente vanaf 15 aug. 2012. Het totale bedrag is derhalve € 822.187,50. Als gevolg van de nog te tekenen overeenkomst (i.v.m. de scheiding en splitsing van het bedrag, waarmee [bestuurder] akkoord is) zou per 31-12-2013 een bedrag van € 411.093 moeten worden overgemaakt.
B. In afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 3 van de originele overeenkomst worden de volgende bedragen en termijnen overeengekomen:
C. Een bedrag van € 120.000,- wordt betaald op 10 januari 2014. Dit bedrag dient uiterlijk op de rekening van [eiseres] BV te staan op 12 januari 2014.
D. Een bedrag van € 296.188,- (resterende € 291.093 + 7% rente) wordt betaald op
10 maart 2014. Dit bedrag dient uiterlijk op 12 maart op de rekening van [eiseres] BV te staan.
E. Indien Koper in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in dit artikel handelt (1 C en/of 1 D), zal hij, zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, voor iedere dag dat de overtreding voortduurt nadat deze zich het eerst heeft voorgedaan, een bedrag betalen van € 250,- per dag, onverminderd het recht van Verkoper om, daarnaast de volledige koopsom te vorderen.
2.5.
Vivendi heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling van een bedrag van € 120.000,- vóór 10 januari 2014 (1 C). Het bedrag van € 296.188,- (1 D) is door Vivendi echter onbetaald gebleven. Vervolgens heeft [eiseres] [gedaagde sub 2] aangesproken, die evenmin tot betaling is overgegaan.
2.6.
[gedaagde sub 2] is (naar Belgisch recht) gehuwd met [gevoegde partij]. [gevoegde partij] heeft gesteld voornemens te zijn om op grond van artikel 224 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek een vordering tot vernietiging in te stellen tegen de persoonlijke zekerheid die door haar echtgenoot is gesteld, daartoe aanvoerend dat die zekerheidstelling de belangen van het gezin in gevaar brengt. Om die reden heeft [gevoegde partij] in de onderhavige procedure een incidentele vordering tot tussenkomst c.q. voeging ingesteld.

3.Het geschil

In het incident
3.1.
[gevoegde partij] vordert toewijzing van haar vordering tot tussenkomst, subsidiair tot voeging en toelating van haar in het geding als tussenkomende partij, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het incident.
3.2.
[gedaagde sub 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [gevoegde partij].
3.3.
[eiseres] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [gevoegde partij] en aangevoerd dat de ingestelde vordering in strijd is met een goede procesorde. [eiseres] heeft daartoe gesteld dat er sprake is van een vertragingstactiek: [gevoegde partij] is volgens [eiseres] aanwezig geweest bij alle gesprekken en was dus zeer wel op de hoogte van de gestelde zekerheid. [eiseres] heeft verder aangevoerd dat de vordering tot vernietiging nog niet is ingesteld en dat de vernietiging zelfs nog niet (buitengerechtelijk) is ingeroepen.
3.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
3.5.
Primair heeft [gevoegde partij] een vordering tot tussenkomst ingesteld. Tussenkomst is de figuur waarbij de derde, in dit geval [gevoegde partij], een eigen vordering instelt die zich richt tegen beide partijen. Van een dergelijke figuur is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat [gevoegde partij] een vordering heeft op zowel [eiseres] als op [gedaagde sub 2]: in het onderhavige geval heeft [gevoegde partij] in de hoofdzaak immers slechts geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiseres] vanwege de in te roepen vernietiging van de borgstelling subsidiair tot aanhouding van de beslissing op de vorderingen van [eiseres] totdat in een bodemgeschil inzake die vernietiging een vonnis is gewezen. Op grond van het vorenstaande dient de vordering tot tussenkomst naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden afgewezen.
3.6.
[gevoegde partij] heeft subsidiair een vordering tot voeging ingesteld. Voeging is de figuur waarbij de derde zich schaart aan de zijde van één van beide partijen, en dus niet méér beoogt dan toewijzing van de vordering in de hoofdzaak (voeging aan de zijde van eiser) dan wel afwijzing daarvan (voeging aan de zijde van gedaagde). Uit de stellingen en de vordering van [gevoegde partij] begrijpt de voorzieningenrechter dat zij zich wenst te voegen aan de zijde van [gedaagde sub 2].
3.7.
Die vordering ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor toewijzing gereed. Op grond van de jurisprudentie (onder andere HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168) is voor het aannemen van een belang bij voeging voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. In het onderhavige geval heeft [gevoegde partij] naar het oordeel van de voorzieningenrechter een dergelijk belang. Dat er slechts sprake zou zijn van een vertragingstactiek van [gevoegde partij] (al dan niet in overleg met [gedaagde sub 2]), zoals door [eiseres] gesteld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt door [eiseres].
3.8.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van [gevoegde partij] tot voeging aan de zijde van [gedaagde sub 2] voor toewijzing gereed ligt.
In de hoofdzaak
3.9.
[eiseres] heeft - na eisvermeerdering, waartegen geen bezwaar is gemaakt - gevorderd:
1. Vivendi en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van algehele finale kwijting binnen zeven dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te voldoen een bedrag ad € 296.188,- (zegge: tweehonderd zesennegentig duizend en honderd achtentachtig euro);
2. Vivendi en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen om de Koopovereenkomst (zie Addendum) ten aanzien van het boetebeding na te komen en aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van algehele finale kwijting binnen zeven dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te voldoen een bedrag van € 22.250,- (zegge: tweeëntwintig duizend twee honderd en vijftig euro) voor de periode t/m 14 januari 2015 te vermeerderen met een bedrag van € 250,- per dag vanaf 29 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening van de onder sub 1 gevorderde hoofdsom;
3. Vivendi althans [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat Vivendi althans [gedaagde sub 2] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf 14 dagen na de dag van het ten dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.10.
Vivendi, [gedaagde sub 2] en [gevoegde partij] voeren verweer.
3.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De bevoegdheid en het toepasselijke recht

4.1.
In de onderhavige zaak is sprake van internationale aspecten, nu [eiseres] is gevestigd in Nederland, terwijl Vivendi is gevestigd en [gedaagde sub 2] en [gevoegde partij] woonachtig zijn in België. Gelet daarop dient de voorzieningenrechter (ambtshalve) te oordelen over de vraag naar de bevoegdheid en het toepasselijke recht. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.2.
In zowel Nederland als België is van toepassing de Verordening (EU) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder: EEX-Vo). Vast staat - zijnde enerzijds gesteld en anderzijds erkend - dat tussen [eiseres] enerzijds en Vivendi en [gedaagde sub 2] anderzijds sprake was van een koopovereenkomst. In de overeenkomst is expliciet bepaald dat deze rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van geschillen die uit die overeenkomst voortvloeien. Gelet op deze expliciete forumkeuze en het daaromtrent bepaalde in artikel
23 EEX-Vo is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij bevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen.
4.3.
In de overeenkomst zijn partijen verder overeen gekomen dat op hun rechtsverhouding het Nederlandse recht van toepassing is. Gelet op deze expliciete keuze en het bepaalde in artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst is de voorzieningenrechter van oordeel dat op de rechtsverhouding tussen partijen het Nederlandse recht van toepassing is.
De inhoudelijke beoordeling
4.4.
Vooropgesteld kan worden dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5.
Vivendi heeft de vordering inhoudelijk noch voor wat betreft de hoogte betwist. Gelet daarop staat vast dat [eiseres] recht heeft op betaling van de door haar genoemde bedragen. Ook de door [eiseres] gevorderde boete is door Vivendi niet betwist. [eiseres] heeft verder gesteld een spoedeisend belang te hebben bij betaling, hetgeen door Vivendi evenmin is betwist. Gezien het vorenstaande en nu door Vivendi niet is aangevoerd dat er sprake is van een restitutierisico, ligt de vordering jegens Vivendi naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor toewijzing gereed.
4.6.
[gedaagde sub 2] en [gevoegde partij] hebben verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres] en aangevoerd dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat [gevoegde partij], de echtgenote van [gedaagde sub 2], kenbaar heeft gemaakt dat zij een vordering tot vernietiging van de borgtocht zal gaan instellen op grond van het bepaalde in artikel 224 paragraaf 1 van het Belgisch Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.7.
Vast staat, zijnde enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, dat het Belgisch Burgerlijk Wetboek (verder: BBW) op het huwelijk(svermogensrecht) van [gedaagde sub 2] en [gevoegde partij] van toepassing is. In artikel 244 paragraaf 1 BBW is bepaald, dat nietig kunnen worden verklaard de persoonlijke zekerheden door een der echtgenoten gesteld, die de belangen van het gezin in gevaar brengen. In paragraaf 2 van vorenbedoeld artikel is bepaald dat de vordering tot nietigverklaring op straffe van verval moet worden ingesteld binnen een jaar na de dag waarop de handeling ter kennis is gekomen van de echtgenoot-eiser.
4.8.
[gevoegde partij] heeft uitdrukkelijk aangevoerd dat zij tot de week voorafgaand aan het onderhavige kort geding niet op de hoogte was van het feit dat [gedaagde sub 2] zich persoonlijk borg had gesteld voor een schuld van Vivendi. Zij heeft verder aangevoerd dat die persoonlijke zekerheidstelling door [gedaagde sub 2] de belangen van het gezin in gevaar brengt en dat zij op die grond de nietigverklaring van de zekerheidstelling zal gaan vorderen. [gevoegde partij] heeft verder onweersproken gesteld dat in België een dergelijke nietigverklaring niet buitengerechtelijk kan worden ingeroepen; daartoe zal een bodemprocedure aanhangig gemaakt moeten worden. Volgens [gevoegde partij] zal toewijzing van de onderhavige vordering het inroepen van de nietigverklaring frustreren.
4.9.
[eiseres] heeft de stelling van [gevoegde partij] dat de zekerheidstelling de belangen van het gezin in gevaar brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de voorzieningenrechter aan dat verweer voorbij gaat.
4.10.
Door [eiseres] is uitdrukkelijk gesteld dat het recht van [gevoegde partij] tot het vorderen van de nietigverklaring is vervallen omdat zij van meet af aan op de hoogte was van de persoonlijke zekerheidstelling door [gedaagde sub 2]. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat [gevoegde partij] bij (nagenoeg) alle besprekingen tussen haar, [gedaagde sub 2] en Vivendi aanwezig was en derhalve precies wist hoe de vork in de steel zat. [gevoegde partij] heeft die stelling echter uitdrukkelijk betwist en [eiseres] heeft deze vervolgens niet (nader, met stukken) onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter aan de stelling voorbijgaat. Gelet daarop gaat de voorzieningenrechter ook voorbij aan de stelling van [eiseres] dat het recht van [gevoegde partij] op de nietigverklaring is komen te vervallen (artikel 224 paragraaf 2 BBW).
4.11.
[eiseres] heeft verder aangevoerd dat [gedaagde sub 2] en [gevoegde partij] buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zodat [gevoegde partij] geen belang heeft bij het inroepen van de nietig-verklaring. [gevoegde partij] heeft deze stelling gemotiveerd betwist en aangevoerd dat het voor het inroepen van de nietigverklaring niet uitmaakt of een echtpaar al dan niet in gemeenschap van goederen is gehuwd; het bepaalde in artikel 244 BBW geldt volgens haar ongeacht het huwelijksvermogensregime.
4.12.
Naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter is het vermogensregime waarin een echtpaar is gehuwd niet bepalend voor de vraag of in België de nietigverklaring van een zekerheidstelling kan worden ingeroepen: in artikel 224 BBW is geen onderscheid gemaakt voor de verschillende huwelijksvermogensregimes waarin echtelieden gehuwd kunnen zijn. Ook overigens kan voorshands geen steun gevonden worden voor het door [eiseres] bepleite standpunt.
4.13.
Door [eiseres] is een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 13 van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), luidende: bij een overeenkomst die is gesloten tussen personen die zich in eenzelfde land bevinden, kan een natuurlijke persoon die volgens het recht van dat land handelingsbekwaam en handelingsbevoegd is, zich slechts beroepen op het feit dat hij volgens het recht van een ander land handelingsonbekwaam en handelingsonbevoegd is, indien de wederpartij ten tijde van de sluiting van de overeenkomst deze onbekwaamheid of onbevoegdheid kende of door nalatigheid niet kende. [eiseres] heeft aangevoerd dat in Nederland een zakelijke borg op grond van het bepaalde in artikel 1:88 lid 5 BW geen toestemming voor zekerheidstelling nodig heeft van de echtgenoot. Zij heeft gesteld dat zij die bepaling kent en dat zij de - van de Nederlandse bepaling afwijkende - Belgische bepaling niet kent en ook niet hoefde te kennen, zodat [gedaagde sub 2] zich niet op die bepaling kan beroepen.
4.14.
De vraag, of [gedaagde sub 2] op grond van het Belgische recht al dan niet handelings-bekwaam en/of - bevoegd was en of aan [eiseres] derdenbescherming toekomt kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in kort geding worden beantwoord, evenmin als de vraag of [gevoegde partij] al dan niet met succes de nietigverklaring van de zekerheidstelling kan inroepen: het antwoord op die vragen zal een diepgaand onderzoek (naar alle waarschijnlijk-heid met getuigenbewijs) vergen en een procedure als de onderhavige biedt daartoe onvoldoende ruimte. [gevoegde partij] en [gedaagde sub 2] hebben echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd aangevoerd dat het niet denkbeeldig (en derhalve mogelijk) is dat de zekerheidstelling geen stand houdt. Gelet daarop en mede gelet op de in kort geding in acht te nemen terughoudendheid bij geldvorderingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering tot betaling jegens [gedaagde sub 2] afgewezen dient te worden.
4.15.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Vivendi om aan [eiseres] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 296.188,00 (tweehonderdzesennegentig duizendéénhonderdachtentachtig euro),
5.2.
veroordeelt Vivendi om de koopovereenkomst (het Addendum) ten aanzien van het boetebeding na te komen en aan [eiseres] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 22.250,00 (tweeëntwintigduizendtweehonderdvijftig euro) voor de periode tot en met 14 januari 2015 te vermeerderen met een bedrag van € 250,00 per dag vanaf 29 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening van de onder 5.1. genoemde hoofdsom,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: MvA