In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter op 9 april 2015 uitspraak gedaan over een vordering tot betaling van een geldsom door de besloten vennootschap [eiseres] B.V. tegen Vivendi Unlimited en [gedaagde sub 2]. De vordering betreft een onbetaald bedrag van € 296.188,- dat voortvloeit uit een koopovereenkomst waarbij [eiseres] haar aandelen in B&M Holding B.V. heeft verkocht aan Vivendi. De betaling was oorspronkelijk gepland voor 31 december 2013, maar is niet voldaan. [gedaagde sub 2] had zich persoonlijk borg gesteld voor deze betaling. In de procedure heeft [gevoegde partij], de echtgenote van [gedaagde sub 2], een incidentele vordering tot tussenkomst ingesteld, stellende dat de borgstelling de belangen van het gezin in gevaar brengt en zij een vernietiging van de borgstelling wenst in te stellen op basis van Belgisch recht.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot tussenkomst van [gevoegde partij] niet kan worden toegewezen, omdat zij geen eigen vordering heeft op zowel [eiseres] als [gedaagde sub 2]. Echter, de vordering tot voeging aan de zijde van [gedaagde sub 2] is wel toegewezen, omdat [gevoegde partij] een belang heeft bij de uitkomst van de procedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Vivendi de vordering tot betaling van € 296.188,- niet heeft betwist, en heeft deze vordering toegewezen. De vordering tegen [gedaagde sub 2] is afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de borgstelling stand zou houden onder Belgisch recht. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.