Op 14 april 2015 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door raadsman mr. D. Dronkers. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 11 november 2014 en 31 maart 2015. De verdachte werd beschuldigd van opzet- dan wel schuldheling van een hoeveelheid geld en/of goederen, die volgens de tenlastelegging van misdrijf afkomstig zouden zijn. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kon worden bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 een hoeveelheid geld en/of goederen heeft verworven, maar dat er geen bewijs is dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank concludeert dat, hoewel de verdachte mogelijk heeft geprofiteerd van de uitkering die zijn partner, mevrouw [medeverdachte], ten onrechte heeft ontvangen, dit niet onder de delictsomschrijving van heling valt zoals gedefinieerd in de artikelen 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.