ECLI:NL:RBLIM:2015:3144

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
03/661201-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurige bijstandsfraude met betrekking tot valsheid in geschrift en oplichting van de Gemeente Roermond

Op 14 april 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van langdurige bijstandsfraude. De verdachte, die in de periode van 13 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 een bijstandsuitkering ontving van de Gemeente Roermond, werd ervan beschuldigd valsheid in geschrift te hebben gepleegd door periodieke verklaringen niet naar waarheid in te vullen. De rechtbank behandelde de zaak op zittingen van 11 november 2014 en 31 maart 2015, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: (1) valsheid in geschrift door het indienen van onjuiste periodieke verklaringen en (2) oplichting van de Gemeente Roermond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de tenlastegelegde periode een gezamenlijke huishouding voerde met haar partner, wat zij niet had gemeld bij de gemeente. Dit was van belang voor de beoordeling van haar recht op bijstandsuitkering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk onjuiste gegevens had verstrekt, waardoor de gemeente werd bewogen tot de afgifte van een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgelden.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het langdurige misbruik van het sociale zekerheidsstelsel, wat niet kon worden afgedaan met een lichtere straf. De benadeelde partij, de Gemeente Roermond, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat niet was aangetoond dat de indiener bevoegd was om deze vordering in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/661201-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 april 2015
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Raadsvrouw is mr. M.J.M. Houben, advocaat te Wessem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 11 november 2014 en 31 maart 2015. Op de terechtzitting van 31 maart 2015 hebben de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 13 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 valsheid in geschrift heeft gepleegd, dan wel in die periode opzettelijk heeft nagelaten gegevens te verstrekken die van belang waren voor de beoordeling van haar recht op een bijstandsuitkering.
Feit 2:de Gemeente Roermond heeft opgelicht.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verjaringstermijn voor de ten laste gelegde feiten
12 jaren is. Volgens de raadsvrouw is de verjaringstermijn gestuit door de betekening van
de dagvaarding aan verdachte op 11 november 2014. Dit heeft tot gevolg dat de onder 1 en
2 ten laste gelegde feiten zijn verjaard voor wat betreft de periode vóór 11 november 2002
en dat het openbaar ministerie voor dat deel van de tenlastelegging niet-ontvankelijk dient
te worden verklaard.
Overwegingen van de rechtbank
Onder feit 1 is aan de verdachte ten laste gelegd dat zij zich in het tijdvak van 13 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 225 Sr (valsheid in geschrift), dan wel aan het bepaalde in artikel 227b Sr (het opzettelijk nalaten gegevens te verstrekken). Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij zich in voornoemd tijdvak
schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 326 Sr (oplichting).
Ingevolge artikel 70 Sr vervalt in geval van overtreding van de hiervoor genoemde artikelen na twaalf jaren het recht tot strafvordering door verjaring. Op grond van artikel 71 Sr vangt de termijn van verjaring, bij delicten als in het onderhavige geval, aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Voorts bepaalt artikel 72, eerste lid, Sr dat iedere daad van vervolging
de verjaring stuit. Het tweede lid bepaalt dat na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aanvangt.
Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie, in verband met de onderhavige strafzaak, op
1 februari 2013 bij de rechter-commissaris een vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering in de zin van artikel 110 Sv kan worden beschouwd als een daad van vervolging. [1] De verjaringstermijn is ter zake van de onder 1 en 2 genoemde feiten aldus gestuit op 1 februari 2013. De rechtbank is dan ook - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten nog niet (deels) zijn verjaard. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte in de veronderstelling was dat
zij in de ten laste gelegde periode geen gezamenlijke huishouding voerde met haar partner [medeverdachte]. Er was bij haar dus geen sprake van opzet, ook niet in de voorwaardelijke zin, op de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde pleegperiode dient te worden ingekort, aangezien [medeverdachte] pas vanaf 2007 regelmatig in de woning van de verdachte verbleef.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [2]
De verdachte heeft in de periode van 26 augustus 1998 tot 18 augustus 2005 een uitkering ontvangen krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) en in de periode vanaf 18 augustus 2005 tot en met 1 maart 2013 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb). De verdachte kreeg deze uitkeringen - naar de norm voor een alleenstaande - van de gemeente Roermond. [3]
Om in aanmerking te kunnen komen voor bovengenoemde uitkeringen diende de verdachte zogenaamde “periodieke verklaringen” in te vullen, te ondertekenen en in te leveren bij de gemeente Roermond, aan de hand van welke formulieren de uitkeringen aan de verdachte werden verstrekt.
In de periode van 20 januari 2001 tot en met 23 maart 2013 heeft verdachte maandelijks periodieke verklaringen ingediend bij de gemeente Roermond, afdeling Sociale Zaken, te weten: 41 periodieke verklaringen Awb, 99 periodieke verklaringen Wwb en 7 periodieke verklaringen Wwb/Wij. Al deze formulieren zijn door de verdachte ingevuld in Roermond
en ondertekend. [4]
Op de periodieke verklaring Awb van 17 februari 2001 heeft de verdachte aangegeven dat
zij met ingang van 15 februari 2001 is verhuisd naar het adres: [adres 1], [postcode] te Roermond. Op de daaropvolgende periodieke verklaringen - over de maanden maart 2001
tot en met maart 2013 - heeft de verdachte telkens aangegeven dat:
- er geen sprake was van een (inwonende) partner,
- haar partner niet had gewerkt of inkomsten had ontvangen,
- zij (en haar partner) niet tijdelijk op een ander adres verbleven,
- zij geen andere inkomsten had ontvangen dan haar bijstandsuitkering,
- haar vermogen (of het vermogen van haar partner) niet was gewijzigd. [5]
Per 1 oktober 2006 zijn de vragen met betrekking tot de vakantieopgave vervallen en is een uitkeringsgerechtigde verplicht om vakanties op een andere wijze kenbaar te maken aan de uitkerende instantie. Na 1 oktober 2006 heeft verdachte bij de gemeente Roermond echter geen melding meer gemaakt van vakanties. [6]
In de periode van 12 maart 2001 tot en met 1 maart 2013 heeft de verdachte € 176.078,02 aan uitkeringsgelden ontvangen van de gemeente Roermond. [7]
De verdachte heeft op 12 en 13 maart 2013 ten overstaan van de sociale recherche verklaard
dat zij sinds 1995 een latrelatie heeft met [medeverdachte]. Na het overlijden van haar moeder (in 1998) kwam [medeverdachte] drie à vier dagen per week bij haar over de vloer. De verdachte was toen nog woonachtig op de [adres 2] in Roermond. In februari 2001 is verdachte verhuisd naar de [adres 1] in Roermond. Vanaf dat moment was [medeverdachte] - die beschikte over een sleutel van deze woning - nog vaker bij verdachte. In feite waren zij zeven dagen per week samen. Van maandag tot en met donderdag waren zij in Roermond (de rechtbank begrijpt:
in de woning van de verdachte) en van vrijdag tot en met zondag waren zij soms in Venlo, bij de moeder van [medeverdachte]. [8]
De verdachte heeft voorts verklaard dat de vaste lasten (zoals de huur van haar woning, de kosten voor gas, water en licht, de ziektekosten en de inboedelverzekering) werden betaald van haar uitkering. Als [medeverdachte] bij haar was, dan kookte zij ook voor hem. Verdachte betaalde de boodschappen. Ook deed zij af en toe de was voor [medeverdachte]. [9]
Alle luxe spullen in de woning van de verdachte (zoals de inrichting van de slaapkamer, een kabelontvanger, twee televisies, een notebook, de scooter van verdachte, een fotocamera en een Guess horloge) waren betaald door [medeverdachte]. Ook kreeg verdachte bijna wekelijks € 50,- van [medeverdachte] en werden diverse andere vaste lasten, zoals de doorlopende reisverzekering van de verdachte, het internetabonnement op haar adres en de verzekering van de scooter door [medeverdachte] betaald. In 2008, 2009 en 2011 is verdachte samen met [medeverdachte] op vakantie geweest in Oostenrijk en Hongarije. [medeverdachte] had deze vakanties betaald voor de verdachte. De verdachte maakte sinds 2008 ook af en toe gebruik van de Opel Astra van [medeverdachte]. De benzine, alsmede de vaste lasten van deze auto werden betaald door [medeverdachte]. [10]
Verdachte heeft ten slotte verklaard dat zij de “periodieke verklaringen” niet naar waarheid had ingevuld. Verdachte wist dat zij niet met [medeverdachte] kon samenwonen én een uitkering kon hebben. Het was echter nooit in haar opgekomen om de uitkering stop te zetten. [11]
[medeverdachte] heeft op 12 en 13 maart 2013 ten overstaan van de sociale recherche verklaard dat hij al 25 jaar een relatie had met verdachte en dat zij vanaf 1998 samenwoonden. Zij verbleven meestal twee of drie dagen per week in Roermond en de rest van de week in de woning van de moeder van [medeverdachte] in Venlo. [12]
[medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij en verdachte de zorg voor elkaar hadden. De verdachte deed de was voor hem en hij ging ook bij de verdachte eten. Met de uitkering van verdachte werden de kosten voor het verblijf in Roermond betaald. Verdachte deed de boodschappen en als zij iets te kort kwam, dan sprong [medeverdachte] bij. Met het salaris van [medeverdachte] werden de extra’s betaald, zoals bijvoorbeeld de gezamenlijke vakanties en de scooter die [medeverdachte] voor verdachte had gekocht. Ook betaalde [medeverdachte] diverse (vaste) lasten, zoals de reisverzekering en de scooterverzekering van de verdachte, het internetabonnement op het adres [adres 1] te Roermond, alsmede de benzine en vaste lasten van de Opel Astra waar ook de verdachte gebruik van maakte. [13]
Tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres 1] te Roermond
zijn diverse bescheiden betreffende het vermogen van de verdachte in beslag genomen. Uit deze bescheiden bleek onder andere dat de verdachte in de periode van 15 juni 2001 tot 12 februari 2003 in het bezit was van een bankrekening bij de Dresdner Bank in Duitsland. In
de periode van 15 juni 2001 tot en met 28 november 2001 werd op deze rekening in totaal 10.000,- gulden gestort. [14] Verdachte heeft verklaard dat zij deze rekening had geopend en
dat het geld op die bankrekening van [medeverdachte] was. De verdachte had dit echter niet gemeld
bij de gemeente Roermond. [15]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank acht op grond van bovenstaande verklaringen van verdachte en haar partner [medeverdachte] bewezen dat de verdachte in de periode van 13 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt immers dat zij in voornoemde periode vrijwel dagelijks samen waren, dat [medeverdachte] regelmatig in de woning van verdachte verbleef en dat sprake was van wederzijdse zorg en een grote mate van financiële verwevenheid tussen verdachte en [medeverdachte]. De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 maart 2015 weliswaar verklaard dat zij en haar partner pas na 2007 regelmatig samen waren, maar die verklaring acht de rechtbank - gelet op de verklaringen
die de verdachte en [medeverdachte] ten overstaan van de sociale recherche hebben afgelegd - niet geloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat - zoals hiervoor reeds is
overwogen - de verdachte en [medeverdachte] gedurende de gehele ten laste gelegde periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verdachte heeft dit, zoals blijkt uit de door
haar ingevulde periodieke verklaringen, echter niet kenbaar gemaakt bij de gemeente Roermond, terwijl dit wel van belang was voor de vaststelling van haar recht op een uitkering.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte op de door haar ingevulde en ondertekende periodieke verklaringen evenmin melding heeft gemaakt van het feit dat
zij (en [medeverdachte]):
  • in 2008, 2009 en 2011 op vakantie zijn geweest in Oostenrijk en Hongarije, welke vakanties door [medeverdachte] werden betaald,
  • in de ten laste gelegde periode andere inkomsten dan haar bijstandsuitkering heeft ontvangen, zoals bijvoorbeeld de € 50,- die zij (bijna) wekelijks van [medeverdachte] kreeg,
  • in de ten laste gelegde periode beschikte(n) over vermogen, zoals het geld op de bankrekening van de Dresdner Bank in Duitsland,
terwijl ook deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op een bijstandsuitkering ofwel de hoogte daarvan.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk geen en/of niet de juiste gegevens heeft vermeld op de door haar ondertekende periodieke verklaringen, met het oogmerk om deze formulieren als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken (feit 1) en, in het verlengde daarvan, of verdachte deze valselijk opgemaakte formulieren bij de gemeente Roermond heeft ingediend met het oogmerk om de gemeente te bewegen tot de afgifte van uitkeringsgelden (feit 2).
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 maart 2015 verklaard dat zij niet wist dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte] en dat zij dus ook niet wist dat zij dit had moeten vermelden op de door haar ingevulde en ondertekende periodieke verklaringen. De rechtbank acht deze ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, nu deze niet strookt met de verklaring die de verdachte ten overstaan van de sociale recherche heeft afgelegd, inhoudende dat zij de periodieke verklaringen niet naar waarheid had ingevuld (en dus valselijk heeft opgemaakt) en dat zij wist dat zij niet kon samenwonen met [medeverdachte] én een bijstandsuitkering kon hebben.
Uit deze laatstgenoemde verklaringen van de verdachte, alsmede uit het feit dat de verdachte in de tenlastegelegde periode meerdere keren bijzondere bijstand heeft aangevraagd, leidt de rechtbank af dat verdachte (goed) op de hoogte was van de regels die gelden bij de aanvraag van een bijstandsuitkering. De verdachte wist naar het oordeel van de rechtbank dus ook dat door het indienen van de periodieke verklaringen, die zij naar eigen zeggen in strijd met de waarheid had ingevuld, de gemeente zou worden bewogen tot afgifte van uitkeringsgelden waar zij in werkelijkheid geen recht op had. De aan de verdachte onder 1 primair en 2 ten
laste gelegde feiten kunnen, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
1.
in het tijdvak van 13 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 te Roermond, meermalen periodieke verklaringen WWB en WWB/Wij en ABW - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk geen gegevens en/of niet de juiste gegevens met betrekking tot samenwonen en/of inkomsten en/of vermogen en/of op vakantie gaan vermeld en telkens dat formulier voor waar heeft ondertekend, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij in het tijdvak van 13 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 te Roermond, met het
oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen, gemeente Roermond heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (€ 176.078,02), hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en
in strijd met de waarheid geen gegevens en/of onjuiste gegevens verstrekt met betrekking
tot haar inkomenssituatie en vermogenssituatie en haar situatie wat betreft het samenwonen met een partner en een gezamenlijke huishouding voeren en het op vakantie gaan waardoor de Gemeente Roermond werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 2:
oplichting, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in het kader van de onderhavige zaak in verzekering heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en - gelet op deze omstandigheden - te volstaan met oplegging van een taakstraf, zoals ook door de reclassering is geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich - kort gezegd - schuldig gemaakt aan bijstandsfraude. Zij heeft meer dan tien jaar geprofiteerd van het sociale stelsel door de sociale dienst van de gemeente Roermond niet en/of onjuist in te lichten over haar financiële positie en haar woonsituatie. De gemeente is daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en zo ja, in hoeverre, verdachte recht had op een uitkering. Hierdoor heeft de gemeente aan verdachte een zeer fors bedrag aan uitkering (te weten € 176.078,02) betaald, terwijl zij daar geen recht op had.
Een bijstandsuitkering is (uitsluitend) bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook
niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar minimum inkomen. Verdachte behoorde niet tot die categorie.
De verdachte heeft door haar handelswijze zeer aanzienlijke schade toegebracht aan de uitkerende instantie. Daarnaast draagt zij er toe bij dat mensen, die wel van een uitkering afhankelijk zijn, aan steeds meer controles worden onderworpen en steeds moeilijker een uitkering kunnen verwerven. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte bijzonder kwalijk.
Voorts laat de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf in het nadeel van verdachte meewegen dat zij nauwelijks inzicht heeft getoond in de strafwaardigheid van haar handelen. Sterker nog, de rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de verdachte, in het geval de bewezenverklaarde feiten niet aan het licht waren gekomen, op enig moment tot inkeer zou zijn gekomen en haar uitkering vrijwillig zou hebben stopgezet. Tekenend hiervoor is de opmerking van verdachte dat zij wel wist dat zij niet kon samenwonen met [medeverdachte] én een uitkering kon hebben, maar dat het nooit in haar is opgekomen om haar bijstandsuitkering te beëindigen.
Het jarenlang en op stelselmatige wijze misbruik maken van het sociale zekerheidsstelsel
en het zich bevoordelen ten koste van gemeenschapsgelden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgedaan met slechts een taakstraf, zoals door de verdediging is bepleit. De rechtbank is van oordeel dat in zaken als de onderhavige zowel aan de verdachte
als naar de maatschappij toe een krachtig signaal moet worden afgegeven dat het (gedurende een zeer lange periode) plegen van uitkeringsfraude volstrekt onacceptabel is. De rechtbank zal aan de verdachte derhalve, zoals ook door de officier van justitie is geëist, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat met oplegging van een andersoortige of lichtere straf de ernst van de feiten niet voldoende tot uitdrukking wordt gebracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij Gemeente Roermond vordert een schadevergoeding van € 177.918,-
ter zake van feit 2. Deze vordering is ondertekend door mevrouw [naam].
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat niet is gebleken dat mevrouw [naam] bevoegd is namens de Gemeente Roermond een vordering als de onderhavige in te dienen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
5is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging
van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten, door de verdachte gemaakt
ter verdediging tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 april 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks het tijdvak van 13 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 te Roermond,
in elk geval in het arrondissement Roermond en/of Limburg, meermalen, althans eenmaal, (telkens) periodieke verklaringen WWB en/of WWB/Wij en/of ABW, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk geen gegevens en/of niet de juiste gegevens met betrekking tot samenwonen en/of inkomsten en/of vermogen en/of op vakantie
gaan vermeld en/of (telkens) dat formulier voor waar heeft ondertekend, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 12 maart 2013 te Roermond, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten krachtens de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering op grond van artikel 17 van de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft, zij, verdachte niet meegedeeld aan de sociale dienst van de gemeente Roermond dat zij, verdachte, samenwoonde en/of inkomsten genoot en/of vermogen had en/of op vakantie ging;
2.
zij in of omstreeks het tijdvak van 12 maart 2001 tot en met 12 maart 2013 te Roermond, in elk geval in het arrondissement Roermond en/of Limburg (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, gemeente Roermond heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (ongeveer 177.917,90 euro, betreft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid geen gegevens en/of onjuiste gegevens verstrekt met betrekking tot haar inkomenssituatie en/of vermogenssituatie en/of haar situatie wat betreft het samenwonen met een partner en/of een gezamenlijke huishouding voeren en/of het op vakantie gaan waardoor de Gemeente Roermond (telkens) werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte.

Voetnoten

1.Zie HR 13 maart 2012, LJN: BU8744.
2.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders vermeld, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het procesdossier met
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pag. 17 t/m 20 en het geschrift, zijnde de terugvorderings-beschikking Wet werk en bijstand van de gemeente Roermond, pag. 1057.
4.Geschriften, te weten de periodieke verklaringen Awb, Wwb en Wwb/Wij, pag. 755 t/m 1048.
5.Geschriften, te weten de periodieke verklaringen Awb, Wwb en Wwb/Wij, pag. 755 t/m 1048.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pag. 27 t/m 30.
7.Een geschrift, te weten de nadeelberekening van de gemeente Roermond over de periode van 12 maart 2001 t/m 31 maart 2013, als bijlage gevoegd bij het procesdossier met registratienummer SR 120162.
8.De processen-verbaal van verhoor van de verdachte, pag. 181, 194 en 195.
9.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, pag. 182 en 186.
10.De processen-verbaal van verhoor van de verdachte, pag. 185, 186, 188, 189, 194, 195 en 197.
11.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, pag. 200.
12.De processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte], pag. 204 en 220.
13.De processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte], pag. 205, 209 t/m 212, 214 en 220.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, pag. 164 t/m 166.
15.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, pag. 194.