ECLI:NL:RBLIM:2015:3128

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
03/659078-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en diefstal met geweld, veroordeling poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, diefstal met geweld en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en diefstal met geweld, maar heeft haar wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 15 februari 2013 in Venlo, waar de verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer], betrokken raakten in een gewelddadige confrontatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om de aangever te doden of om de diefstal met geweld te plegen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan de aangever door met een bloempot te gooien en met een mes te slaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en diverse bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor haar daden, maar dat er toch een straf moest worden opgelegd vanwege de ernst van het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/659078-13
Datum uitspraak : 14 april 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats 1], [adres 1].
Raadsman is mr. E. Stevens, advocaat, kantoorhoudende te Helmond.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 juni 2014 en 31 maart 2015. De rechtbank heeft op 31 maart 2015 gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat, na wijziging van de tenlastelegging, terecht ter zake dat:
primair
zij op of omstreeks 15 februari 2013 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes in het gezicht, althans in het hoofd en/of het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 15 februari 2013 in de gemeente Venlo met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen genoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld heeft bestaan in het slaan en/of trappen van genoemde [slachtoffer] en/of het meermalen met een mes steken in het gezicht, althans in het hoofd en/of het lichaam van genoemde [slachtoffer];
meer subsidiair
zij op of omstreeks 15 februari 2013 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het voornemen om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, opzettelijk met een mes in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, althans die [slachtoffer] eenmaal, althans meermalen met een mes heeft geslagen en/of een bloempot, althans een op een bloempot gelijkend voorwerp tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van
die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
en
zij op of omstreeks 15 februari 2013 in de gemeente Venlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander en/of anderen dan aan verdachte;
meest subsidiair
zij op of omstreeks 15 februari 2013 in de gemeente Venlo, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een mes in het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, althans die [slachtoffer] eenmaal, althans meermalen met een mes heeft geslagen en/of een bloempot, althans een op een bloempot gelijkend voorwerp tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft geschopt, waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en
zij op of omstreeks 15 februari 2013 in de gemeente Venlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander en/of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het tenlastegelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Inleiding
In de avond van 14 februari 2013 was de verdachte op bezoek bij aangever [slachtoffer] in zijn woning te Venlo. Op enig moment, na middernacht, vond er een schermutseling plaats tussen beiden, waarbij aangever [slachtoffer] letsel opliep. Over de aanleiding hiervan en over hetgeen zich precies heeft afgespeeld hebben beide betrokkenen nogal uiteenlopende verklaringen afgelegd.
Aangever [slachtoffer] heeft - kort weergegeven - verklaard dat
  • hij de verdachte op 13 en 14 februari 2013 geld heeft gegeven;
  • hij en de verdachte op 14 februari 2013 seks hebben gehad;
  • de verdachte vervolgens heeft aangegeven dat zij meer geld wilde hebben;
  • de verdachte hem heeft aangevallen toen hij haar niet meer geld wilde geven, waarbij de verdachte onder meer met een vaas heeft gegooid, met een broodmes op hem heeft ingestoken en hem heeft geschopt;
  • hij dientengevolge overal steekwonden had;
  • de verdachte hierna zijn mobiele telefoon heeft afgepakt en hiermee is weggegaan.
De verdachte heeft - kort weergegeven - verklaard dat
  • aangever [slachtoffer] haar geen geld heeft gegeven en dat zij geen seks hebben gehad;
  • zij op 14 februari 2013 op bezoek is geweest bij de aangever;
  • aangever [slachtoffer] haar plotseling bij haar kruis heeft gegrepen;
  • zij hierop een bloempot tegen het hoofd van de aangever heeft gegooid;
  • zij vervolgens in de keuken een broodmes uit de la heeft gepakt en de aangever diverse malen met dat mes heeft geslagen;
  • zij bij het verlaten van de woning van aangever [slachtoffer] per ongeluk zijn mobiele telefoon heeft meegenomen.
Aan de verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd:
  • primair: poging tot doodslag;
  • subsidiair: diefstal met geweld;
  • meer subsidiair: poging tot zware mishandeling en diefstal;
  • meest subsidiair: mishandeling en diefstal.
4.2
Het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever [slachtoffer], voor zover deze afwijkt van de verklaring van de verdachte, geen dan wel onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, terwijl de verklaring van de verdachte die steun op bepaalde onderdelen wel vindt. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van de verdachte aannemelijk geworden en zal zij in beginsel van deze verklaring uitgaan. Dit leidt ertoe dat de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel is dat het primair en het subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen: er is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet gericht op de dood van de aangever door het gooien met een bloempot en het slaan met een broodmes (primair) en het gepleegde geweld ziet niet op de beweerde diefstal van de mobiele telefoon (subsidiair). De rechtbank zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
4.3
Het meer subsidiair ten laste gelegde feit
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het meer subsidiair ten laste gelegde feit, de poging tot zware mishandeling en de diefstal, acht de officier van justitie wel bewezen. Hiertoe heeft hij verwezen naar de verklaring van de verdachte en het bij aangever [slachtoffer] geconstateerde letsel. Het feit dat de verdachte de mobiele telefoon van de aangever heeft meegenomen, acht hij voldoende voor het bewijs van de diefstal.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen bewijs is dat de handelingen van de verdachte de aanmerkelijke kans hebben opgeleverd dat aan aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt op welke wijze en met welke kracht de verdachte heeft geslagen. De verdachte heeft dan ook niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard, aldus de verdediging.
Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte nooit het oogmerk heeft gehad om zich de telefoon van de aangever wederrechtelijk toe te eigenen, nu zij deze per ongeluk heeft meegenomen. Gelet hierop kan de ten laste gelegde wederrechtelijkheid niet worden bewezen.
De verdediging heeft dan ook verzocht de verdachte vrij te spreken van het meer subsidiair tenlastegelegde.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.3.1 De bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] heeft op 15 februari 2013 aangifte gedaan tegen [verdachte] [de rechtbank begrijpt: [verdachte]]. Op 14 februari 2013 kwam [verdachte] bij aangever thuis op bezoek op het adres [adres 2] te Venlo. [2] Op een gegeven moment stond [verdachte] op, liep zij naar de keuken en kwam zij terug met een groot broodmes in haar hand. [verdachte] liep naar aangever toe en viel hem aan met het mes. Zij raakte hem ook met dat mes. [3] Later heeft aangever nog verklaard dat de verdachte tevens met een aardewerken vaas heeft gegooid. [4]
Op 15 februari 2013 is aangever [slachtoffer] onderzocht door een arts die het volgende letsel heeft geconstateerd: een snijwond van vier tot vijf centimeter lang op aangevers linkerwang en een schaafwond op zijn rechter bovenbeen. De snijwond is gehecht met vijf hechtingen. [5]
De verdachte heeft verklaard dat zij op bezoek was bij [slachtoffer] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]] op de [adres 2] in Venlo. [6] Op een gegeven moment greep [slachtoffer] verdachte in haar kruis, waarop zij zich omdraaide en met een bloempot gooide. [7] Ze gooide de bloempot naar [slachtoffer]. [8] De bloempot raakte [slachtoffer] in het gezicht, aan de linkerkant, onder zijn oog. Vervolgens pakte verdachte in de keuken een mes uit de la. [9] Het betrof een broodmes. [10] Toen zij terugliep naar de woonkamer, liepen zij en [slachtoffer] op elkaar af. Vervolgens sloeg zij [slachtoffer] met het mes. [11] Ze sloeg steeds met het mes, maar heeft hem niet met het mes gestoken. Ze raakte hem in ieder geval op zijn arm en op zijn been. [12]
4.3.3.2 Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 15 februari 2013 heeft de verdachte in de woning van aangever [slachtoffer] in Venlo een bloempot tegen het hoofd van de aangever gegooid ten gevolge waarvan hij een snijwond heeft opgelopen aan de linkerkant van het gezicht onder het oog, welke snijwond moest worden gehecht met vijf hechtingen. Vervolgens heeft de verdachte de aangever meermalen met een broodmes geslagen, in ieder geval op zijn arm en been.
4.3.3.3 Is er sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is, gelet op de hierboven door haar vastgestelde feiten, van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, en in het bijzonder het gooien met een bloempot tegen het hoofd van de aangever, ten gevolge waarvan hij een snijwond van vijf centimeter heeft opgelopen die met vijf hechtingen is gehecht - en welke dus ook een litteken in het gezicht tot gevolg heeft - een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleveren.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, bestaande uit het gooien tegen het hoofd van een bloempot en het meermalen slaan met een broodmes naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
4.3.3.4 De diefstal van de telefoon
De verdachte heeft verklaard dat aangever [slachtoffer] haar zijn mobiele telefoon heeft gegeven om ermee naar haar zus te bellen en dat zij deze telefoon, na de gewelddadige handelingen, per ongeluk heeft meegenomen. Deze verklaring van de verdachte acht de rechtbank allerminst onaannemelijk, mede vanwege het feit dat zij bij haar aanhouding spontaan heeft verklaard dat zij de mobiele telefoon van de aangever had meegenomen en deze vervolgens meteen aan de politie heeft overhandigd.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de mobiele telefoon heeft gehad; reden waarom de rechtbank haar hiervan (partieel) zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
meer subsidiair
op 15 februari 2013 in de gemeente Venlo, ter uitvoering van het voornemen om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes heeft geslagen en een bloempot tegen het hoofd van
die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
5.1.1
Het beroep op noodweer en noodweerexces
5.1.1.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces. Hiertoe heeft zij naar voren gebracht dat:
  • aangever [slachtoffer] de verdachte in haar kruis heeft gegrepen;
  • dit een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding opleverde;
  • de verdachte zich tegen deze aanranding heeft verdedigd door met een bloempot te slaan;
  • aangever [slachtoffer] de verdachte vervolgens achterna is gekomen;
  • de verdachte zich vervolgens in een hevige gemoedstoestand heeft geweerd, al dan niet met een mes;
  • bij de beoordeling of hier sprake is geweest van noodweer(exces) rekening dient te worden gehouden met de psychische toestand van de verdachte.
Gelet hierop heeft de verdediging verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.1.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer (exces) faalt, nu het door aangever [slachtoffer] betasten van de verdachte niet het gooien met de bloempot en het slaan met het mes rechtvaardigde en de verdachte bovendien de woning van de aangever had kunnen verlaten.
5.1.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Van noodweer is sprake indien het handelen van de verdachte was ‘geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’ (artikel 41, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht). Van noodweerexces is sprake indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt (artikel 41, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht).
Honorering van een beroep op noodweer leidt tot uitsluiting van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit. Honorering van een beroep op noodweerexces leidt tot uitsluiting van de strafbaarheid van de dader. Hoewel bespreking van het beroep op noodweerexces thuishoort onder het kopje ‘De strafbaarheid van verdachte’ zal het, gelet op de samenhang met het noodweerverweer, op deze plek worden besproken.
Uitgaande van de verklaring van de verdachte zou het volgende zijn gebeurd:
Aangever [slachtoffer] en de verdachte zaten in de woonkamer van de aangever. [slachtoffer] zat op een stoel en de verdachte zat op een bank. Op een gegeven moment stond de verdachte op en liep zij voor de aangever langs. Tijdens het voorbijlopen pakte aangever [slachtoffer] de verdachte in haar kruis. Hierop pakte de verdachte een bloempot van tafel die zij naar het hoofd van de aangever gooide. Vervolgens rende zij naar de keuken en pakte zij een mes. De verdachte liep terug naar de woonkamer. Zij en aangever [slachtoffer] liepen op elkaar af. Vervolgens sloeg zij de aangever meermalen met een mes.
Over de reden van het gooien met de bloempot en het slaan met het mes heeft de verdachte onder meer verklaard:
  • ‘Er is geen een man die mij ten onrechte aan mijn kruis pakt of zo’ ;
  • ‘Op dat moment weet ik niet wat ik wou. (…) Hij moet gewoon met zijn poten van mij afblijven.’;
  • ‘V: Wat ging er door je heen? A: Haat, pijn en haat. (…) Pijn, eh, in mijn hart deed het pijn. (…) Daar ze moeten niet zomaar aan mij komen, geen ene man mag ongevraagd aan me komen.’
  • ‘Mijn oom zag ik voor me. En daar ben ik op in gaan hakken, denk ik.’
Gelet op deze uitlatingen van de verdachte, alsmede gelet op het feit dat de wederrechtelijke aanranding al voorbij lijkt te zijn geweest op het moment dat de verdachte de bloempot van tafel pakte en naar de aangever gooide, is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte niet was geboden ter noodzakelijke verdediging van zichzelf. Het handelen van de verdachte heeft juist meer weg van een tegenaanval, van het nemen van wraak.
Vanzelfsprekend heeft de verdachte gelijk dat er geen enkele rechtvaardiging is voor het door de aangever (beweerde) betasten van haar. Dit betekent echter niet dat dit een dergelijke tegenaanval rechtvaardigt.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer en stelt vast dat het bewezenverklaarde strafbaar is.
Nu de rechtbank ervan uitgaat dat het handelen van de verdachte niet was geboden ter noodzakelijke verdediging, verwerpt zij ook het beroep op noodweerexces.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het volgende misdrijf op:
ten aanzien van meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Dit misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 302 in verband met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de psycholoog S. Labrijn is omtrent de geestvermogens van de verdachte op 12 augustus 2013 een rapportage en op 3 december 2013 een aanvullende rapportage uitgebracht.
Door de psychiater K. Foeken is omtrent de geestvermogens van de verdachte op 15 augustus 2013 een rapportage en op 1 december 2013 een aanvullende rapportage uitgebracht.
De psycholoog is tot de conclusie gekomen dat de verdachte lijdende is - en ook ten tijde van het tenlastegelegde lijdende was - aan een ziekelijke stoornis (een posttraumatische stressstoornis en verslavingsziekte) en aan een gebrekkige ontwikkeling (een persoonlijkheidsstoornis NAO). Gelet op de forse en complexe problematiek acht de psycholoog het onwaarschijnlijk dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet werd beïnvloed door de complexe problematiek.
De conclusie van de psychiater heeft ten aanzien van deze punten dezelfde strekking.
Voorts heeft de psycholoog gerapporteerd:
‘Afgaande op het relaas van betrokkene is aannemelijk dat er sprake was van doorwerking vanuit de borderline persoonlijkheidsstoornis (voortvloeiend uit deze persoonlijkheidsstoornis is er sprake van emotionele instabiliteit met een structureel hoog angstniveau en moeite met het beheersen van woede en impulsen) en/of vanuit de posttraumatische stressstoornis (voortvloeiend uit de ptss is er eveneens moeite met het beheersen van woede, is er sprake van herbelevingen die de realiteitstoetsing mogelijk onder druk zetten en angsten induceren).
Betrokkene kan afgaande op haar relaas dus zowel beïnvloed zijn door de ptss als door de borderlinepersoonlijkheidsstoornis, waarbij onduidelijk is of het vooral angst, woede, een te kort schietende realiteitstoetsing of een combinatie hiervan is die leidde tot het ten laste gelegde.
Uitgaande van dit relaas is aannemelijk dat betrokkene significant beïnvloed werd in haar denken, voelen en handelen door de problematiek. In welke mate dat geschiedde, is niet aan te geven omdat meerdere scenario’s denkbaar zijn.’ (pagina’s 5 en 6 van de aanvullende rapportage)
Indien wordt uitgegaan van het verhaal van de verdachte, acht de psycholoog het aannemelijk dat zij in ieder geval als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De psychiater komt op dit punt tot een andere conclusie:
‘Het blijft, afgaande op het verhaal van onderzochte, onduidelijk vanuit welke gemoedstoestand zij gehandeld heeft. (…) Concluderend heeft er waarschijnlijk doorwerking van haar persoonlijkheidsstoornis en van de posttraumatische stressstoornis plaatsgevonden ten tijde van het tenlastegelegde waardoor betrokkene minder controle had op haar gedrag maar op welke wijze dit heeft plaatsgevonden blijft onduidelijk en derhalve kan er geen concrete uitspraak gedaan worden over de mate van toerekeningsvatbaarheid uitgaande van bovenstaand scenario.’ (pagina’s 3 en 4 van de aanvullende rapportage)
De rechtbank acht de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde nu de deskundigen niet tot de conclusie komen dat er bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit en nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van één jaar, waarvan 271 dagen onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft hij gevorderd de volgende bijzondere voorwaarden te stellen:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • een klinische behandeling in de omgeving van Utrecht - en in ieder geval niet bij De Woenselse Poort te Eindhoven;
  • het zich houden aan de richtlijnen van de reclassering omtrent alcohol en drugs.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met:
  • het onnodig lange tijdsverloop tussen het strafbare feit en de aanhouding van de verdachte enerzijds en de inhoudelijke behandeling van de zaak anderzijds;
  • de duur van het voorarrest van de verdachte;
  • de tijd die de verdachte na het voorarrest aanvankelijk zonder begeleiding en vervolgens, in een klinische setting, zonder behandeling heeft doorgebracht;
  • de (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
  • het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de verdediging verzocht om het voorwaardelijke gedeelte van de straf beperkt te houden en, in geval van het opleggen van een klinische behandeling, hieraan geen open einde te verbinden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een bloempot tegen het hoofd van de 78-jarige aangever [slachtoffer] gegooid, waardoor hij een snijwond onder zijn linkeroog opliep. Deze wond is gehecht met vijf hechtingen. Vervolgens heeft de verdachte aangever [slachtoffer] meermalen met een broodmes geslagen. De verdachte heeft verklaard dat zij dit geweld heeft gepleegd omdat aangever [slachtoffer] haar in haar kruis had gegrepen. Als dit al waar is, dan rechtvaardigt het niet de gewelddadige handelingen van de verdachte. Er mag van geluk worden gesproken dat het letsel van aangever [slachtoffer] relatief beperkt is gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ernstig strafbaar feit, waarbij niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de ernst van het door de verdachte toegepaste geweld neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van één jaar. Zij houdt echter in strafverminderende zin rekening met de volgende omstandigheden.
Hoewel de psycholoog en de psychiater niet dezelfde conclusie hebben getrokken ten aanzien van de mate waarin het bewezenverklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, gaat de rechtbank er, met de psycholoog, vanuit dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in ieder geval verminderd toerekeningsvatbaar was.
Hoewel de verdediging niet uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op overschrijding van de redelijke termijn - zij heeft slechts verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het onnodige tijdsverloop - stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn in deze zaak met twee maanden is overschreden.
De verdachte heeft zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis moeten houden aan diverse bijzondere voorwaarden, waaronder voorwaarden die haar ernstig in haar vrijheid hebben beperkt. Zo is zij een tijd lang opgenomen geweest in een kliniek. Helaas heeft dit niet geleid tot een behandeling van de verdachte.
Alles in ogenschouw nemend zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden opleggen.
De reclassering, GGZ ERW Novadic Kentron te Eindhoven, heeft op 19 maart 2015 een advies uitgebracht. Zij heeft geadviseerd aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke zorg, een opname in een zorginstelling (klinische behandeling) en het zich houden aan de richtlijnen van de reclassering omtrent alcohol en drugs.
De rechtbank is met de reclassering van oordeel dat het - met het oog op de inperking van het recidivegevaar - noodzakelijk is dat de verdachte voor een langere periode door de reclassering wordt begeleid. Zij zal dan ook een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten één maand, voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden stellen zoals voorgesteld door de reclassering, met uitzondering van de klinische behandeling. De rechtbank zal deze voorwaarde niet stellen, omdat de verdachte al lange tijd in een kliniek heeft doorgebracht, terwijl de behandeling daar niet van de grond is gekomen. Het alsnog klinisch laten behandelen van de verdachte zou neerkomen op een langdurig traject dat, gelet op het reeds ondergane voorarrest, niet in verhouding staat tot het bewezenverklaarde.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van tien maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden, die hierna in het dictum zijn vermeld. Gelet op de aftrek van het voorarrest heeft de verdachte het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf al geheel ondergaan.
De rechtbank zal voorts het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

8.Het beslag

De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen mes te onttrekken aan het verkeer.
Nu het in beslag genomen broodmes toebehoort aan aangever [slachtoffer], zal de rechtbank de teruggave ervan aan de aangever gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
  • zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel
  • de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
-
stelt als bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Novadic-Kentron, Verslavingsreclassering te Eindhoven, op het adres Dr. Poletlaan 74-76, waarna zij zich bij de reclassering blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • haar medewerking verleent aan een RIBW of een instelling voor begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering, en er verblijft en zich houdt aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich houdt aan de richtlijnen van de reclassering omtrent alcohol en drugs, ook als dit volledige abstinentie inhoudt, en haar medewerking verleent aan eventuele controles hierop door middel van urinecontroles en/of blaastesten;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van (in de eerste plaats het onvoorwaardelijk gedeelte van) de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Beslag
- gelast de teruggave aan [slachtoffer], wonende te [woonplaats 2], [adres 2], van het in beslag genomen mes (voorwerpnummer 356090).
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en mr. M.T.A.C. Russel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2015.
Buiten staat
Mr. H.H. Dethmers en mr. M.T.A.C. Russel zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie regio Limburg Noord opgemaakte proces-verbaal, registratienummer PL2323 2013014202 d.d. 8 maart 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 57.
2.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 15 februari 2013 op pagina 24.
3.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 15 februari 2013 op pagina 25.
4.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 15 februari 2013 op pagina 34.
5.Een niet van het in voetnoot 1 genoemde proces-verbaal deel uitmakende geschrift van GGD Limburg-Noord, inhoudende medische informatie met betrekking tot [slachtoffer] d.d. 20 februari 2013.
6.De niet van het in voetnoot 1 genoemde proces-verbaal deel uitmakende geschrift, zijnde een woordelijk uitgewerkt verhoor van de verdachte [verdachte] d.d. 5 februari 2013 te 10:50 uur, pagina 3.
7.De niet van het in voetnoot 1 genoemde proces-verbaal deel uitmakende geschrift, zijnde een woordelijk uitgewerkt verhoor van de verdachte [verdachte] d.d. 5 februari 2013 te 10:50 uur, pagina’s 4 en 5.
8.De niet van het in voetnoot 1 genoemde proces-verbaal deel uitmakende geschrift, zijnde een woordelijk uitgewerkt verhoor van de verdachte [verdachte] d.d. 5 februari 2013 te 10:50 uur, pagina 6.
9.De niet van het in voetnoot 1 genoemde proces-verbaal deel uitmakende geschrift, zijnde een woordelijk uitgewerkt verhoor van de verdachte [verdachte] d.d. 5 februari 2013 te 10:50 uur, pagina 5.
10.De niet van het in voetnoot 1 genoemde proces-verbaal deel uitmakende geschrift, zijnde een woordelijk uitgewerkt verhoor van de verdachte [verdachte] d.d. 5 februari 2013 te 10:50 uur, pagina 9.
11.De niet van het in voetnoot 1 genoemde proces-verbaal deel uitmakende geschrift, zijnde een woordelijk uitgewerkt verhoor van de verdachte [verdachte] d.d. 5 februari 2013 te 10:50 uur, pagina 7.
12.De niet van het in voetnoot 1 genoemde proces-verbaal deel uitmakende geschrift, zijnde een woordelijk uitgewerkt verhoor van de verdachte [verdachte] d.d. 5 februari 2013 te 10:50 uur, pagina 8.