3.2.De klacht betreffende de beperking van de bewegingsvrijheid van verzoeker
De tweede klacht van verzoeker heeft betrekking op de ‘verdergaande’ beperking van de bewegingsvrijheid die voor hem sinds 16 september 2014 in en rond het psychiatrisch ziekenhuis van kracht is. De beperking komt volgens verzoeker erop neer dat hij voortaan effectief en alleen onder begeleiding – waar hij dat voordien onbegeleid mocht – ten hoogste vijftien minuten per dag de (gesloten) afdeling waar hij verblijft, mag verlaten. Verzoeker acht dit een substantiële wijziging van zijn bewegingsvrijheid die in strijd komt met de vereisten van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Verzoeker stelt voorts dat hem in dat verband ten onrechte geen kennisgeving als bedoeld in artikel 40a Wet Bopz is uitgereikt terwijl de feiten waarop deze verdergaande beperking steunt zijn gebaseerd op niet veel meer dan ‘roddel en achterklap’. Verzoeker ontkent vrouwen binnen het psychiatrisch ziekenhuis lastig te vallen, is sinds 2010 überhaupt niet meer fysiek agressief geweest naar personen en hij heeft het gevoel dat het geweldsincident van 11 juli 2010, naar aanleiding waarvan hij gesepareerd is geweest, hem nog steeds wordt nagedragen.
Van de zijde van de stichting is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat de bewegingsvrijheid van verzoeker sinds 30 januari 2013 is beperkt. Het gaat dan om het beperken van zijn bewegingsvrijheid op het terrein van het psychiatrisch ziekenhuis, inclusief de afdeling waar hij verblijft, waarvoor verzoeker ook een kennisgeving als bedoeld in artikel 40a Wet Bopz is uitgereikt. Verzoeker is niet verdergaand beperkt sinds september 2014. Ook vóór september 2014 is verzoeker al onder begeleiding buiten de afdeling geweest. De tijd dat hij buiten de afdeling mag zijn, is vanwege een aantal incidenten (zoals het seksueel lastig vallen van medepatiënten en het ongeoorloofd meenemen van uit Duitsland afkomstige medicijnen naar de afdeling), wel bekort.
De structuur van de vrijheidsbeperking is hetzelfde gebleven, maar de modaliteiten binnen de beperking wisselen. De grondslag van de beperking is de kennisgeving als bedoeld in artikel 40a Wet Bopz van 30 januari 2013; het staat verzoeker vrij bij elke verdergaande beperking van de vrijheid, ook zonder dat daarvoor een kennisgeving als bedoeld in artikel 40a Wet Bopz is uitgereikt, zich te wenden tot de klachtencommissie. Volgens de stichting dient de klacht van verzoeker ongegrond te worden verklaard en dient het verzoek tot schadevergoeding te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de door de stichting ter zitting overlegde stukken, in het bijzonder het multidisciplinair behandelplan van 16 september 2014 en de brief aan de klachtencommissie Mondriaan van 28 november 2014, heeft vanaf 16 september 2014 op grond van artikel 40, derde lid, Wet Bopz een intensivering van de beperking van de bewegingsvrijheid van verzoeker in en rond het psychiatrisch ziekenhuis plaatsgevonden in die zin dat die vrijheid is ingeperkt tot verblijf op de afdeling en tot vrijheden buiten de afdeling onder begeleiding.
Ingevolge artikel 40, derde lid, Wet Bopz kunnen beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond het ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels, anders dan als middel of maatregel, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 39, tweede lid, Wet Bopz worden opgelegd:
a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op de bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
In beide situaties gaat het steeds om een individuele beslissing, door de behandelverantwoordelijke genomen in de vorm van een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht en waartegen degene die door de beslissing rechtsreeks in zijn belangen wordt getroffen op de voet van het bepaalde in artikel 41 Wet Bopz een klacht bij de klachtencommissie kan indienen. Van de oplegging van beperkingen wordt mededeling gedaan aan de geneesheer-directeur. Bovendien bepaalt artikel 40a Wet Bopz dat de patiënt ten aanzien van wie een beslissing wordt genomen waartegen op grond van artikel 41, eerste lid, een klacht kan worden ingediend, schriftelijk wordt geïnformeerd (i) over de gronden waarop de beslissing berust, (ii) over de mogelijkheid de patiëntenvertrouwenspersoon in te schakelen en (iii) over de mogelijkheid gebruik te maken van de Bopz-klachtenregeling (de artikelen 41-41b Wet Bopz).
Nu verzoeker gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een klacht bij de klachtencommissie in te dienen en in de klachtprocedure is bijgestaan door de patiëntenvertrouwenspersoon, is de vraag aan de orde of hij naar behoren is geïnformeerd over de gronden waarop de beslissing tot toepassing van de verdere beperking van zijn bewegingsvrijheid berustte.
Een beperking van de vrijheden in die zin dat verzoeker zich niet anders dan onder begeleiding buiten de gesloten afdeling mag begeven is tamelijk fundamenteel en grijpt diep in het recht van verzoeker zich binnen het psychiatrisch ziekenhuis binnen de geldende huisregels vrijelijk te mogen verplaatsen. Vast staat voorts dat een (schriftelijke) kennisgeving tot een verdergaande beperking van de bewegingsvrijheid in en rond het psychiatrisch ziekenhuis ontbreekt zoals artikel 40a Wet Bopz voorschrijft. De rechtbank overweegt dat het vereiste van een schriftelijke gemotiveerde beslissing ertoe dient dat de beslissing tot een verdergaande beperking van de vrijheden op zorgvuldige wijze wordt genomen (vgl. HR 10 juli 2009, LJN BI5924, NJ 2010/1).
Uit de aan verzoeker op 30 januari 2013 door de destijds behandelverantwoordelijke drs. S. Mafi Rad uitgereikte kennisgeving blijkt dat een beperking van de bewegingsvrijheid op het terrein van de Mondriaan, inclusief de afdeling, voor verzoeker noodzakelijk is geacht. Niet blijkt waaruit die beperking van de bewegingsvrijheid bestaat. Uit de kennisgeving valt in het bijzonder niet af te leiden dat verzoeker zich voortaan alleen onder begeleiding in en rond het terrein van het psychiatrisch ziekenhuis mocht bewegen. Niet in geschil is dat de bewegingsvrijheid van verzoeker sinds 16 september 2014 feitelijk is beperkt in die zin dat hij zich sindsdien alleen onbegeleid in en rond het terrein van het psychiatrisch ziekenhuis mag bewegen. Hoewel tijdens de mondelinge behandeling is betoogd dat verzoeker ook voor 16 september 2014 zich alleen onder begeleiding in en rond het psychiatrisch ziekenhuis mocht bewegen, vindt dat betoog geen steun in de overgelegde stukken. Uit de overgelegde voortgangsrapportages, waaronder met name die van 16 september 2014, blijkt zelfs het tegendeel nu daarin staat ‘Per direct vrijheden terugdringen naar vrijheden onder begeleiding’.
De door de stichting ter zitting overgelegde kennisgeving ex artikel 40a Wet Bopz van 30 januari 2013 ziet op een beperking van de bewegingsvrijheid van verzoeker op het terrein van de Mondriaan, inclusief de afdeling, maar vermeld niets over de noodzaak tot verplichte begeleiding zodra verzoeker zich buiten de afdeling begeeft. De rechtbank is van oordeel dat het beperken van de bewegingsvrijheid op 16 september 2014 van onbegeleid naar begeleid een zo fundamenteel karakter draagt, dat deze beperking moet worden aangemerkt als een beslissing waartegen kan worden geklaagd op de voet van artikel 41, eerste lid, Wet Bopz. Dat brengt tevens mee dat het op de weg van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis had gelegen verzoeker daarover en over de gronden waarop die beslissing berust, schriftelijk te informeren zoals artikel 40a Wet Bopz dat voorschrijft. Alleen op die wijze immers is voor verzoeker – en naderhand door de klachtencommissie en de rechter – na te gaan waarop de beslissing berust. Het verwijzen naar de kennisgeving die op de voet van artikel 40a Wet Bopz op 30 januari 2013 is uitgereikt is onvoldoende. Daarmee staat in dit geding vast dat de geneesheer-directeur in verband met de sinds 16 september 2014 aan verzoeker opgelegde verdergaande beperkingen van de bewegingsvrijheid in en rond het terrein van het psychiatrisch ziekenhuis ten onrechte geen schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 40a Wet Bopz heeft uitgereikt.
Hoewel het door de geneesheer-directeur niet voldoen aan de in artikel 40a Wet Bopz bedoelde informatieverplichting op zichzelf niet behoort tot de handelingen of nalatigheden waarover op de voet van artikel 41, eerste lid, Wet Bopz kan worden geklaagd, kan het niet naleven van deze informatieverplichting van invloed zijn op de beoordeling van de rechtmatigheid van een beslissing waarover op grond van artikel 41, eerste lid, Wet Bopz wél kan worden geklaagd. Indien, als gevolg van het uitblijven van een schriftelijke gemotiveerde beslissing, voor de betrokken patiënt onduidelijk is op welke gronden die beslissing berust, kan het achterwege blijven van een gemotiveerde kennisgeving voor de klachtencommissie of, in voorkomend geval, voor de rechtbank een grond zijn voor het oordeel dat de beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen en de toepassing niet rechtmatig is.
De klachtencommissie heeft in een overweging van haar beslissing van 9 december 2014 opgemerkt dat het de vraag is of de verdere beperking van de bewegingsvrijheid van klager een zodanige substantiële wijziging van het behandelingsplan inhoudt dat opnieuw een kennisgeving als bedoeld in artikel 40a Wet Bopz uitgereikt had dienen te worden en dat zij zich, nu dit aandachtspunt geen deel uitmaakt van de klacht, onthoudt van verder onderzoek daarnaar en een daarop te baseren oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de klachtencommissie de beperking van de bewegingsvrijheid van verzoeker aldus ten onrechte beoordeeld in het kader van de regels die voor dwangbehandeling gelden. Van beperkingen die voortvloeien uit het behandelingsplan is hier echter geen sprake. Evenmin is sprake van een ‘middel of maatregel’ als bedoeld in artikel 39 Wet Bopz. In het onderhavige geval gaat het om een beperking van de bewegingsvrijheid van verzoeker op grond van artikel 40 Wet Bopz. Ten onrechte is ook de klachtencommissie niet ingegaan op de gestelde schending van artikel 40 Wet Bopz.
Uit het voorgaande volgt dat de stichting vanwege de schending door de geneesheer-directeur van het in artikel 40a Wet Bopz vervatte wezenlijke vormvoorschrift, onrechtmatig heeft gehandeld jegens verzoeker. Dat betekent dat de klachtencommissie ten onrechte tot het oordeel is gekomen deze klacht ongegrond was. De rechtbank zal die klacht derhalve alsnog gegrond verklaren en de beslissing de bewegingsvrijheid van verzoeker op en na 16 september 2014 feitelijk te beperken in die zin dat hij zich sindsdien alleen nog begeleid in en rond het terrein van het psychiatrisch ziekenhuis mag bewegen, op grond van artikel 41a, elfde lid, Wet Bopz vernietigen.