ECLI:NL:RBLIM:2015:3019

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
3978887 CV EXPL 15-2842
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning wegens overlast en gevaarlijke situaties veroorzaakt door huurder onder bewindvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonpunt en een huurder die onder bewindvoering staat. Woonpunt vorderde ontruiming van de woning van de huurder, omdat deze ernstige overlast en gevaarlijke situaties veroorzaakte. De huurder, [naam onderbewindgestelde], had in de periode van oktober 2014 tot aan de mondelinge behandeling tientallen klachten ontvangen van omwonenden over geluids- en stankoverlast, alsook over gevaarlijke situaties door het creëren van open vuur in de woning. Ondanks herhaalde verzoeken om hulpverlening, weigerde de huurder deze te accepteren.

De kantonrechter oordeelde dat Woonpunt een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de structurele overlast en het gevaar voor omwonenden. De rechter concludeerde dat de huurder in hoge mate tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de verplichting voor de huurder om binnen zeven dagen de woning te verlaten. De rechter wees de machtiging voor Woonpunt om de ontruiming zelf uit te voeren af, omdat de kosten niet met zekerheid konden worden beoordeeld. De huurder werd ook veroordeeld in de proceskosten van Woonpunt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3978887 CV EXPL 15-2842
Vonnis in kort geding van 10 april 2015
in de zaak van:
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.P.H. van Wezel,
tegen:
[bewindvoerder],
handelend onder de naam
[naam],
gevestigd te Maastricht,
in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam onderbewindgestelde],
wonend [adres],
[woonplaats],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna Woonpunt en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 maart 2015
- de mondelinge behandeling van 9 april 2015, waarbij namens Woonpunt
[naam adviseur sociaal beheer] (adviseur sociaal beheer) is verschenen, bijgestaan door mr. van Wezel, en aan de zijde van gedaagde partij [gedaagde] is verschenen onder medebrenging van [naam onderbewindgestelde] (hierna: [naam onderbewindgestelde]).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woonpunt verhuurt op grond van de huurovereenkomst van 15 oktober 2012 aan [naam onderbewindgestelde] de portiekwoning aan de [adres], [woonplaats] (hierna: de woning). De woning is gelegen in een complex met andere portiekwoningen, die eveneens door Woonpunt worden verhuurd.
2.2.
In de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene huurvoorwaarden is bepaald:
“7.3. Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt. (…)
7.6.
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in hetgehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.(…).”
2.3.
Bij beschikking van 19 december 2012 heeft de kantonrechter van de rechtbank Maastricht met ingang van 1 januari 2013 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [naam onderbewindgestelde], met benoeming van [gedaagde] tot bewindvoerder.
2.4.
Woonpunt heeft, in de periode van oktober 2014 tot aan de mondelinge behandeling van dit geschil, tientallen klachten van bewoners van het complex ontvangen over geluids- en stankoverlast evenals over gevaar zettende situaties veroorzaakt vanuit en rondom de woning van [naam onderbewindgestelde]. De geluidsoverlast bestaat er volgens de door Woonpunt bijgehouden klachtenregistratie uit dat er zowel overdag als op de voor de nachtrust bestemde tijden, sprake is van geschuif dan wel gegooi met inventaris, van dichtslaande deuren in de woning, alsook van vernielingen aan de woning en daartoe behorende aanhorigheden. De klachten met betrekking tot de stankoverlast zien enerzijds op de slechte hygiëne in de woning en anderzijds op de rookontwikkeling ten gevolge van het creëren van ‘open vuur’ in de woning en gemeenschappelijke ruimtes.
2.5.
De politieregio eenheid Limburg heeft in voornoemde periode eveneens klachten ontvangen over vanuit en rondom de woning veroorzaakte geluids- en stankoverlast.
2.6.
Op 11 januari 2015 is de politie naar aanleiding van een klacht kennis gaan nemen van de situatie ter plaatse. In het op 13 januari 2015 door de politie opgemaakte mutatierapport is het volgende neergelegd:
“Ter plaatse stonk het trappenhuis naar rook. De werd de deur geopend door [naam onderbewindgestelde]. Wij mochten binnen en liepen een rookgordijn in. Hij had volgens eigen zeggen broodkruimels verbrand en toonde ons een ijzeren dienblad waar het e.e.a. op zou hebben plaatsgevonden. De hele woning is een bende en staat afgeladen vol met spullen met nagenoeg geen loop- laat staan slaapruimte. Deuren en muren beklad. Hij maakt gebruik van waxine lichtjes op de gevaarlijkste plekken. (…).”
2.7.
Op 13 januari 2015 heeft Woonpunt telefonisch contact gehad met [naam vangnetmedewerker], vangnetmedewerker bij GGD Zuid-Limburg (hierna: [naam vangnetmedewerker]). In het hiervan opgemaakte gespreksverslag is neergelegd dat [naam onderbewindgestelde] aan [naam vangnetmedewerker] heeft bericht dat hij geen hulp (op vrijwillige basis) accepteert. Tevens is opgenomen dat [naam vangnetmedewerker] tracht om via de huisarts de crisisdienst in te schakelen dan wel een rechterlijke machtiging te krijgen voor gedwongen opname van [naam onderbewindgestelde].
2.8.
Naar aanleiding van een hiertoe gedaan verzoek door [naam vangnetmedewerker] is [naam forensisch geneeskundige], forensisch geneeskundige, op 3 maart 2015 op huisbezoek gegaan bij [naam onderbewindgestelde]. In het gespreksverslag is, voor zover relevant, neergelegd:
“De reden van het huisbezoek is gelegen in het feit dat dhr [naam onderbewindgestelde] zich van alle zorg wilt onttrekken. Hij heeft zich inmiddels uitgeschreven bij zijn huisarts. Er zijn grote maatschappelijke problemen. Er is overlast in de buurt en er is een dreigende uithuiszetting.
Tijdens het huisbezoek, dat we staande in de deurpost tussen de hal en de woonkamer hebben moeten houden - er was geen zitgelegenheid - viel direct op dat de woning totaal onderkomen is. Overal ligt wat. De vloer ligt vol met papier(folders, snippers). Betrokkene ziet dit niet als probleem. (…)
Zodra er over hulp gesproken wordt ontstaat er een weerstand. Hij heeft geen hulp nodig. Hij kan alles alleen oplossen.
(…) Op het psychiatrisch vlak constateerde ik het volgende: (…) In zijn totaliteit overziet dhr. [naam onderbewindgestelde] zijn functioneren niet. M.i. is hij niet in staat om naast zijn financiële situatie - hij staat reeds onder bewind - ook zijn niet materiële zaken adequaat te kunnen regelen. (…) Mijns inziens dient een onder curatele plaatsing te worden overwogen.”
2.9.
Op 9, 15 en 18 maart 2015 is de politie, wederom naar aanleiding van klachten, kennis gaan nemen van de situatie ter plaatse. In de van deze bezoeken opgemaakte mutatierapporten is neergelegd dat de problematiek rondom [naam onderbewindgestelde] al gedurende lange tijd bekend is. De verbalisanten hebben gedurende elk bezoek een situatie aangetroffen die naar algemeen maatschappelijke opvattingen niet leefbaar is. Daarnaast hebben zij geconstateerd
dat [naam onderbewindgestelde] niet open staat voor enige vorm van hulpverlening.
2.10.
Ter verkrijging van een rechterlijke machtiging voor gedwongen opname, is [naam onderbewindgestelde] op 2 april 2015 gezien door een onafhankelijke psychiater. Deze psychiater heeft, na de situatie van [naam onderbewindgestelde] te hebben beoordeeld, het besluit genomen om geen geneeskundige verklaring af te geven.

3.Het geschil

3.1.
Woonpunt vordert dat de kantonrechter, als voorzieningenrechter, [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen:
om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, de woning met alle zich daarin aanwezige personen en zaken te ontruimen en te verlaten, alsmede onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van Woonpunt te stellen, met machtiging van Woonpunt de ontruiming zonodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde] met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Woonpunt ten grondslag dat [naam onderbewindgestelde], door in of rondom de woning overlast te veroorzaken en gevaar zettende situaties voor direct omwonenden te creëren, tekort is geschoten in de nakoming van zijn huurdersverplichtingen. Mede in het licht van het feit dat [naam onderbewindgestelde] enige vorm van hulpverlening mijdt en derhalve geen uitzicht is op een verandering in zijn gedrag, rechtvaardigt deze tekortkoming de ontruiming. Daar Woonpunt tegenover omwonenden, zeker als die ook van haar huren, de verplichting heeft om de verstoring van hun woongenot te beëindigen en er sprake is van een structurele en onhoudbare overlast dan wel gevaarlijke situaties, is er een spoedeisend belang bij de ontruiming, aldus Woonpunt.
3.3.
[gedaagde] heeft het door Woonpunt gestelde erkend. Op de stellingen van partijen - en [naam onderbewindgestelde] als rechthebbende - wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de gevraagde voorziening en de gebleken omstandigheden heeft Woonpunt een voldoende spoedeisend belang bij deze procedure.
4.2.
Vooropgesteld moet worden dat in geval van beschermingsbewind in de zin van artikel 1:435 BW, een vordering van een verhuurder, tot ontruiming van het gehuurde door de onder bewind gestelde huurder, dient te worden ingesteld tegen de bewindvoerder. Het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen komt tijdens het bewind immers niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder. De bewindvoerder dient de rechthebbende dan ook tijdens het bewind te vertegenwoordigen bij het vervullen van zijn taken in en buiten rechte.
4.3.
Voorgaande betekent niet dat - met name wanneer de stellingen van bewindvoerder en rechthebbende uiteen lopen - geen rekening dient te worden gehouden met de door de rechthebbende tijdens een gerechtelijke procedure naar voren gebrachte stellingen en belangen. Voor zover [naam onderbewindgestelde] ter mondelinge behandeling verweer heeft gevoerd tegen de gevraagde voorziening, zal dit dan ook betrokken worden in de hierna te geven beoordeling.
4.4.
Van belang is allereerst dat de gevraagde voorziening bij toewijzing zeer ingrijpende en vrijwel niet terug te draaien gevolgen zal hebben voor [naam onderbewindgestelde]. Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient daarom met een hoge mate van waarschijnlijkheid aangenomen te kunnen worden dat de rechter, die in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure geconfronteerd wordt met hetzelfde feitencomplex, de huurovereenkomst zal ontbinden en de ontruiming zal bevelen.
4.5.
Woonpunt heeft ter onderbouwing van haar ontruimingsvordering gesteld dat [naam onderbewindgestelde] ernstig tekort is geschoten in zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. [naam onderbewindgestelde] heeft ter mondelinge behandeling niet gemotiveerd kunnen betwisten dat zijn gedrag tot geluids- en stankoverlast bij omwonenden leidt en dat hij diverse malen ‘open vuur’ heeft gecreëerd in zijn woning en de gemeenschappelijke ruimten. Tevens heeft hij erkend dat hij door diverse partijen, waaronder Woonpunt, is aangesproken op dit gedrag met het verzoek om dit te staken en hulpverlening te accepteren. Hoewel [naam onderbewindgestelde] zich realiseert dat zijn gedrag overlast veroorzaakt aan omwonenden, heeft hij zich - onder aanhaling van het leeftijdsverschil tussen hem en zijn medebewoners - echter op het standpunt gesteld dat zijn gedrag past binnen de levensfase waarin hij zit. Aldus is hij naar eigen opvattingen niet degene die zijn gedrag behoort aan te passen.
4.6.
Mede in het licht van het voorgaande en de door Woonpunt overgelegde producties staat vast dat [naam onderbewindgestelde] vanuit en rondom zijn woning geluids- en stankoverlast heeft veroor-zaakt en gevaar zettend heeft gehandeld door ‘open vuur’ te creëren. Voor de kantonrechter is dan ook aannemelijk dat omwonenden door het gedrag van [naam onderbewindgestelde], met name het creëren van ‘open vuur’, ongewild een aanmerkelijk risico lopen. Dat [naam onderbewindgestelde], zoals hij ter mondelinge behandeling heeft gesteld, slechts één keer in de gemeenschappelijke ruimte open vuur heeft veroorzaakt en voor het overige slechts in zijn eigen woning, maakt het gevaar voor omwonenden niet minder. Gelet op de door Woonpunt overgelegde rapportages van hulpverleners en politie wordt immers aannemelijk geacht dat de woning afgeladen vol staat met (brandbare) inventaris, zodat het risico van het ontstaan van brand in de woning groot is. Eveneens is voldoende aannemelijk geworden dat Woonpunt en anderen zich voldoende hebben ingespannen om - zonder ontruiming van [naam onderbewindgestelde] uit het gehuurde - tot beëindiging van het overlast veroorzakende en gevaar zettende gedrag te komen, maar dat dit niet heeft geleid tot een beëindiging van dit gedrag en de gevolgen daarvan voor omwonenden, terwijl een perspectief op een oplossing zonder ontruiming - door het niet verkrijgen van een geneeskundige verklaring - niet aanwezig is.
4.7.
De kantonrechter concludeert op grond van het voor overwogene dat [naam onderbewindgestelde] in hoge mate tekort is geschoten in de nakoming van zijn voortdurende verplichtingen, zoals die voor hem uit de huurovereenkomst met Woonpunt voortvloeien. Aannemelijk wordt dan ook geacht dat in een eventuele bodemprocedure een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zal worden toegewezen.
4.8.
Een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. De belangen van [naam onderbewindgestelde] bij het voorzetten van bewoning zijn onmiskenbaar groot, maar maken niet dat Woonpunt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen gebruik zou mogen maken van de haar toekomende wettelijke bevoegdheden. Tegenover het belang van [naam onderbewindgestelde] staat immers het belang van Woonpunt om mede vanwege haar verplichting jegens omwonenden - zeker als die ook van haar huren - voor een zo veilig mogelijke woonomgeving te zorgen en overlast vanuit een door haar verhuurde woning te voorkomen. Daarnaast heeft Woonpunt terecht aangevoerd dat het zeer aannemelijk is dat [naam onderbewindgestelde] ook na deze procedure overlast gevend gedrag zal blijven veroorzaken. Hij mijdt immers nog altijd iedere vorm van hulpverlening en ziet de gevolgen van zijn handelen niet in. Als onweersproken staat bovendien vast dat Woonpunt, door [naam onderbewindgestelde] aan te spreken op zijn gedrag en nauw contact te onderhouden met hulpverleners, met het belang van [naam onderbewindgestelde] rekening heeft gehouden zonder het beoogde resultaat.
4.9.
Het belang van Woonpunt bij een onmiddellijke voorziening bij voorraad weegt, gelet op het voorgaande, zwaarder dan het belang van [naam onderbewindgestelde] bij het voortgezet gebruik van de woning. Het is, ter bescherming van de omwonenden wier belang Woonpunt zich terecht aantrekt, gerechtvaardigd om bij wege van voorlopige voorziening vooruit te lopen op de ontbinding in de bodemprocedure. Voor het bepalen van een langere ontruimingstermijn dan de gevorderde zeven dagen wordt geen aanleiding gezien. [naam onderbewindgestelde] handelt willens en wetens in strijd met de huurovereenkomst en weigert - ook nadat hij hier in deze procedure nogmaals op is gewezen door Woonpunt - iedere vorm van hulpverlening te accepteren en zijn met de huurovereenkomst strijdige gedrag te staken.
4.10.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen om de woning binnen zeven dagen te ontruimen zal derhalve worden toegewezen. De mede gevorderde machtiging om de ontruiming voor zover nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde], zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 Rv en ten aanzien van de kosten niet op voorhand met zekerheid te beoordelen is of zij worden gemaakt en of zij in redelijkheid worden gemaakt.
4.11.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Woonpunt worden tot op heden begroot op:
dagvaarding: € 94,19
griffierecht: € 116,00
salaris gemachtigde:
€ 400,00
totaal: € 610,19
4.12.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de woning aan de [adres], [woonplaats], met alle zich daarin bevindende personen en zaken binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van Woonpunt te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van Woonpunt gerezen proceskosten, begroot op € 610,19,
5.3.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Woonpunt volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 100,- aan salaris gemachtigde,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening.
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken.
type: NG