ECLI:NL:RBLIM:2015:2673

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
03/702537-12 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met vaststelling van de hoogte van het te ontnemen bedrag

Op 1 april 2015 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het telen van hennep. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De verdachte had een hennepplantage in Brunssum en een andere in Hoensbroek, waar hij samen met een ander hennep teelde. De officier van justitie schatte het ontnembare voordeel op € 238.343,53, maar de verdediging betwistte dit bedrag en voerde aan dat er geen eerdere oogsten waren geweest en dat de verdachte geen stekken had verkocht, maar alleen voor eigen gebruik had geteeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor eerdere oogsten en dat de verdachte geen financieel voordeel had genoten uit de stekkenkwekerij in Brunssum. De rechtbank concludeerde dat het netto wederrechtelijk verkregen voordeel uit de plantage in Hoensbroek € 116.635,13 bedroeg, en dat de verdachte slechts 50% van dit bedrag kon worden toegerekend. Uiteindelijk werd het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 58.317,56, dat de verdachte aan de Staat moest betalen. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/702537-12 OWV
Datum uitspraak : 1 april 2015
Tegenspraak
Uitspraak van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1],
hierna te noemen: [verdachte].
Raadsman is mr. J. de Bruin, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Deze uitspraak is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 maart 2015.
De rechtbank heeft op 18 maart 2015 gehoord: de officier van justitie en [verdachte], bijgestaan door zijn raadsman.
De behandeling van de ontnemingsvordering had gelijktijdig plaats met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/702537-12. Op 1 april 2015 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie houdt in de ontneming van het voordeel dat [verdachte] heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 238.343,53.
Op de terechtzitting van 18 maart 2015 heeft de officier van justitie deze vordering gehandhaafd.
2.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de hennepplantage aan de [adres 1] te Brunssum heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen. De raadsman verwijst in dit verband naar de verklaring van [verdachte] dat op deze locatie geen eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. De raadsman acht deze verklaring van [verdachte] geloofwaardig, temeer nu uit het procesdossier onvoldoende indicatoren naar voren komen die duiden op een eerdere oogst. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] geen hennepstekken heeft verkocht, maar hennepstekken heeft geteeld voor zijn eigen hennepplantage. De raadsman heeft daarnaast opgemerkt dat het Openbaar Ministerie in haar berekening ten onrechte is uitgegaan van een verkoopprijs per stek van € 2,88. In dit verband heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Limburg d.d. 19 november 2013 (03/700185-12 OWV), waarin de rechtbank heeft aangenomen dat moet worden uitgegaan van een groothandelsprijs van € 1,50 per hennepstek.
Met betrekking tot de hennepplantage aan de [adres 2] te Hoensbroek heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hier maximaal 4 eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. Verdachte is op dit adres vanaf 1 februari 2011 begonnen met het telen van hennep. De raadsman gaat daarbij uit van een kweekcyclus van 11 weken. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat moet worden gerekend met 3 eerdere oogsten, nu de aangetroffen hoeveelheid van 7 kilogram droge hennep de laatst gerealiseerde oogst betreft. De raadsman heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op een bedrag van € 87.858,65. Nu verdachte samen met een ander de hennep heeft geteeld, kan slechts de helft van dit bedrag aan verdachte worden toegerekend. De raadsman verzoekt het te ontnemen voordeel daarom vast te stellen op € 43.929,33.

3.De uitgangspunten voor de beoordeling

Bij voormeld vonnis d.d. 1 april 2015 is [verdachte] onder meer veroordeeld wegens:
Feit 1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet opgegeven verbod, gepleegd op 12 januari 2012 op de [adres 1] te Brunssum, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Feit 5. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 20 december 2010 tot en met 10 januari 2012 op de [adres 2] te Hoensbroek, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Feit 6. diefstal door twee of meer verenigde personen van elektriciteit, door middel van verbreking, gepleegd in de periode van 1 januari 2011 tot en met 10 januari 2012.
De vordering dateert van 13 oktober 2014 en is ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 17 oktober 2014. De officier van justitie heeft de vordering aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen uit de baten van feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door [verdachte] zijn gepleegd.

4.Het bewijs

Indien tegen deze verkorte uitspraak hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op de uitspraak. Deze aanvulling wordt dan aan de uitspraak gehecht.

5.De schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1
De berekening en de motivering van de schatting
De hennepplantage aan de [adres 1] te Brunssum
[verdachte] is onder meer veroordeeld voor het telen van 502 hennepplanten, 1340 hennepstekken en 242 moederplanten op 12 januari 2012 op het adres [adres 1] te Brunssum.
In deze woning heeft de politie op de zolder 502 hennepplanten met een gemiddelde hoogte van 20 centimeter aangetroffen. In de kelder van de garage was een stekkenplantage aanwezig met daarin 1260 hennepstekken en 242 moederplanten. Op de begane grond werden 80 hennepstekken aangetroffen. Voorts werden hennepresten in de diverse ruimtes naast de plantage in de kelder aangetroffen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de hennepkwekerij op dit adres bestemd was om de stekken die hij van de moederplanten nam, op te kweken en groot te trekken. De aldus gekweekte hennepplanten konden vervolgens uitgroeien en afbloeien in de door hem geëxploiteerde hennepkwekerij op de [adres 2] te Hoensbroek. [verdachte] heeft verklaard dat hij geen stekken aan derden heeft verkocht. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat geen eerdere oogst van hennep heeft plaatsgevonden, nu het gaat om een stekkenkwekerij. De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] aannemelijk en ziet geen reden om aan deze verklaring van [verdachte] te twijfelen, temeer nu de aangetroffen situatie ter plaatse in de hennepplantage de verklaring van verdachte ondersteunt en uit het dossier niet blijkt van het tegendeel. In de woning op de [adres 1] werden immers ook een groot aantal moederplanten en hennepstekken aangetroffen. Daarnaast hadden de aangetroffen hennepplanten op de [adres 1] een hoogte van 20 centimeter, terwijl een aantal van de aangetroffen hennepplanten op de [adres 2] een hoogte van 70 centimeter hadden. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte dat de hennepplanten op de [adres 1] werden opgekweekt en vervolgens naar de loods op de [adres 2] werden gebracht om uit te groeien en af te bloeien.
Voorts concludeert de rechtbank dat er onvoldoende indicatoren uit het procesdossier naar voren komen die tot de conclusie kunnen leiden dat er eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. Het enkel aantreffen van hennepresten acht de rechtbank in dit verband onvoldoende, nu deze hennepresten ook afkomstig kunnen zijn van de zgn. moederplanten en de opgekweekte hennepstekken.
Gelet op het bovenstaande, heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat [verdachte] uit de hennepplanten en/of uit de hennepstekken aan de [adres 1] financieel voordeel heeft genoten.
De hennepplantage op de [adres 2] te Hoensbroek
[verdachte] is onder meer veroordeeld voor het tezamen en in vereniging met een ander in een loods aan de [adres 2] te Hoensbroek telen van 242 hennepplanten, 141 hennepstekken en 31 moederplanten in de periode van 20 december 2010 tot en met 10 januari 2012 en het medeplegen van diefstal van elektriciteit in de periode van 1 januari 2011 tot en met 10 januari 2012.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij rond de jaarwisseling van 2010/2011 is begonnen met het telen van hennep op deze locatie. Met inachtneming van een gemiddelde kweekcyclus van 10 weken acht de rechtbank het in beginsel mogelijk dat in een jaar vijf maal geoogst kan worden.
In de loods werd 7 kilogram droge hennep aangetroffen. [verdachte] heeft verklaard dat dit de laatste oogst betrof. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] op dit punt aannemelijk en ziet geen reden om aan deze verklaring van [verdachte] te twijfelen, temeer nu deze opbrengst overeenkomt met de schatting van de opbrengst van één oogst, gelet op het aantal hennepplanten, niet zijnde stekken en moederplanten, dat daar werd opgekweekt. Nu deze 7 kilogram hennep bij verdachte is aangetroffen, concludeert de rechtbank dat moet worden gerekend met 4 eerdere oogsten van [verdachte].
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij per kilogram droge hennep een verkoopprijs ontving van € 4.800,-. De rechtbank neemt deze prijs als uitgangspunt bij de berekening van de opbrengst in onderhavige ontnemingszaak.
Voor wat betreft de kostprijs van de stekken zal de rechtbank niet uitgaan van het normbedrag dat is vermeld in de update d.d. 1 november 2010 van het op 14 april 2005 verschenen rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: rapport BOOM). Het in dit rapport vermelde bedrag van € 2,85 is de prijs die normaliter wordt betaald aan de verkoper, met dien verstande dat hierin ook de winstmarge van de verkoper is verdisconteerd. Nu [verdachte] de stekken niet via een externe verkoper heeft bemachtigd, maar deze uit eigen stekkenkwekerij heeft gehaald, zal de rechtbank als kostprijs van een hennepstek een bedrag van € 1,50 hanteren, zijnde de groothandelsprijs. De rechtbank is van oordeel dat voor het overige de normbedragen uit het rapport BOOM op de berekening van de opbrengst in onderhavige ontnemingszaak van toepassing zijn.
In de hennepplantage werden in ruimte 2 124 hennepplanten aangetroffen en in ruimte 4 118 hennepplanten. In totaal werden dus 242 hennepplanten aangetroffen. Per m² stonden in beide ruimtes 15 hennepplanten. Bij de berekening van het voordeel zal de rechtbank dan ook uitgaan van een opbrengst per plant van 28,2 gram volgens het overzicht van het rapport BOOM. Dit betekent dat [verdachte] een opbrengst per oogst heeft gehad van 242 hennepplanten x 28,2 gram = 6,8244 kilogram.
Rekening houdende met de door [verdachte] ontvangen verkoopprijs per kilogram hennep van
€ 4.800,- bedraagt de totale bruto-opbrengst van één oogst: 6,8244 kilogram hennep x
€ 4.800,- = € 32.757,12.
Op deze bruto-opbrengst moeten nog de kosten in mindering worden gebracht. Volgens het rapport BOOM bedragen de afschrijvingskosten per kweekruimte van 0 tot 199 planten
€ 150,-. Rekening houdende met twee kweekruimtes van 124 respectievelijk 118 planten bedragen de afschrijvingskosten aldus per oogst 2x € 150,- = € 300,-.
De variabele kosten bedragen volgens het rapport BOOM per oogst per plant € 3,33. De totale variabele kosten bedragen dan per oogst: 242 x € 3,33 = € 805,86.
De totale kosten voor de hennepstekken bedragen, met inachtneming van de hiervoor vermelde groothandelsprijs, 242 x € 1,50 = € 363,-.
De totale kosten bedragen aldus per oogst: € 300,- + € 805,86 + € 363,- = € 1.468,86.
Namens Enexis B.V. is op 2 februari 2012 aangifte gedaan ter zake van diefstal van elektriciteit. De factuur ad € 8.517,91 is door [verdachte] voldaan. De rechtbank zal rekening houden met dit totaalbedrag. Dit bedrag komt voor aftrek op het totaalbedrag in aanmerking, nu [verdachte] dit aan Enexis B.V. heeft voldaan.
Het vorenstaande brengt mee dat het door [verdachte] netto wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 116.635,13, berekend als volgt:
Bruto-opbrengst per oogst € 32.757,12
Te verminderen met:
afschrijvingskosten € 300,-
kosten stekken € 363,-
variabele kosten € 805,86
totale kosten
€ 1.468,86
resteert € 31.288,26 per oogst
=========
4 eerdere oogsten: 4 x € 31.288,26 € 125.153,04
te verminderen met door [verdachte] betaalde
factuur elektriciteitskosten
€ 8.517,91
resteert € 116.635,13
=========
Het vorenstaande brengt mee dat het door [verdachte] en zijn mededader wederrechtelijk verkregen voordeel € 116.635,13 bedraagt.
5.2
De op te leggen betalingsverplichting
Zowel [verdachte] als zijn raadsman hebben er op gewezen dat [verdachte] samen met een ander de plantage op de [adres 2] te Hoensbroek exploiteerde. Ieder ontving 50% van de netto-opbrengst.
De rechtbank overweegt dat op 1 juli 2011 artikel 36e, zevende lid van het Wetboek van Strafrecht in werking is getreden. In dit artikel is bepaald dat bij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, de rechter kan bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting. In de wet is geen overgangsrecht opgenomen. De bewezenverklaarde feiten zijn in vereniging gepleegd deels vóór en deels na 1 juli 2011. [verdachte] heeft verklaard dat hij 50% van de netto-opbrengst uit de hennepteelt ontving.
Op grond van artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is bij wijziging van sanctierecht het recht van toepassing zoals dat gold ten tijde van het begaan van het delict, tenzij de nieuwe bepaling gunstiger is voor een verdachte. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of artikel 36e, zevende lid van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is op feiten gepleegd vóór 1 juli 2011. Daarvoor dient te worden vastgesteld of de invoering van de hoofdelijke oplegging van de betalingsverplichting een verandering van regels van sanctierecht betreft en, indien dit het geval is, of de nieuwe regeling gunstiger is voor een verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank levert de invoering van artikel 36e, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht een verandering op van regels van sanctierecht. De wetswijziging heeft tot gevolg dat de veroordeelde voor een hoger bedrag aansprakelijk kan worden gesteld dan vóór de wijziging. De wetswijziging is derhalve een wijziging ten nadele van de veroordeelde, zodat de rechtbank het huidige artikel 36, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht buiten toepassing laat. Ten voordele van [verdachte] zal de rechtbank bepalen dat ook voor de door [verdachte] en zijn mededader genoten opbrengst uit de verkoop van hennep na 1 juli 2011 het recht van voor die datum geldt.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] niet hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de gezamenlijke betalingsverplichting. Nu het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel door [verdachte] samen met zijn mededader is genoten, stelt de rechtbank de hoogte van het aan [verdachte] te ontnemen geldbedrag vast op de helft daarvan, zijnde € 58.317,56.
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 58.317,56 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.De toegepaste wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag, waarop het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 58.317,56 (achtenvijftigduizend driehonderdzeventien euro en zesenvijftig eurocent);
legt [verdachte] de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
van een bedrag van € 58.317,56 (achtenvijftigduizend driehonderdzeventien euro en zesenvijftig eurocent).
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter,
mr. M.T.A.C. Russel en mr. W.F.J. Aalderink, in tegenwoordigheid van
mr. K.J.M. Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2015.