ECLI:NL:RBLIM:2015:2669

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
C/03/192590 / FA RK 14-1793
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie ten behoeve van een zoon met WAJONG-uitkering

In deze zaak verzoekt een vader de rechtbank om met terugwerkende kracht de onderhoudsbijdrage voor zijn inmiddels 21-jarige zoon te wijzigen. De zoon ontvangt een WAJONG-uitkering en de vader stelt dat de behoefte van de zoon is veranderd. De rechtbank heeft de procedure op 31 maart 2015 behandeld in Maastricht. De vader heeft verzocht om de onderhoudsbijdrage te verlagen naar € 50,-- per maand, terwijl de zoon een zelfstandig verzoek heeft ingediend voor een bijdrage van € 275,-- per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon onvoldoende heeft aangetoond dat zijn WAJONG-uitkering niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank oordeelt dat de vader zijn onderhoudsplicht kan verlagen, maar dat de zoon niet kan aantonen dat hij behoefte heeft aan een hogere bijdrage. De rechtbank wijst het verzoek van de vader toe en het zelfstandig verzoek van de zoon af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/192590 / FA RK 14-1793
Beschikking van 31 maart 2015 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.F.A.D.C. Tjalma, kantoorhoudende te Gulpen,
tegen:
[zoon],
geboren [1993],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de zoon,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen, kantoorhoudende te Valkenburg aan de Geul.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van de vader, binnengekomen bij de rechtbank op 13 juni 2014;
- het verweerschrift van de zoon, tevens houdende zelfstandig verzoek, binnengekomen bij de rechtbank op 17 juli 2014;
- het verweerschrift van de vader op het zelfstandig verzoek van de zoon, binnengekomen bij de rechtbank op 12 september 2014;
- de reactie van de zoon bij brief van 22 december 2014, met bijlagen;
- de reactie van de vader bij brief van 30 december 2014, met bijlagen;
- de door de zoon bij brief van 5 januari 2015 overgelegde productie;
- de door de vader bij brief van 6 januari 2015 overgelegde producties;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 9 januari 2015 en waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de zoon, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2.
De zoon is op [1993] geboren uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van mevrouw [moeder], verder te noemen: de moeder, en de vader.
2.3.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 3 februari 2000 heeft de rechtbank Maastricht aan de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon opgelegd van fl. 250,-- (€ 113,45) per maand. Ingevolge wettelijke indexering is die bijdrage met ingang van 1 januari 2012 te stellen op € 150,53 per maand.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoekschrift van de vader houdt in dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de zoon zal wijzigen en met ingang van 1 september 2012 nader zal bepalen op € 50,-- per maand. Hetgeen de vader voor zover van belang daaraan ten grondslag heeft gelegd, komt hierna aan de orde.

4.Het verweer

4.1.
De zoon concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vader in het verzoek, althans tot afwijzing daarvan. De zoon verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek te bepalen dat de vader ten behoeve van de zoon met ingang van 16 juni 2014 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud ex artikel 1:392 BW zal voldoen van € 275,-- per maand, kosten rechtens. Hetgeen de zoon voor zover van belang aan zijn verweer en aan zijn zelfstandig verzoek ten grondslag heeft gelegd, komt hierna aan de orde.

5.De beoordeling

5.1.
De vader stelt primair dat partijen zijn overeengekomen dat de vader met ingang van 1 september 2012 met een bedrag van € 50,-- per maand zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie van de zoon. Subsidiair stelt de vader dat de zoon vanaf september 2012 nog slechts behoefte heeft aan een (aanvullende) bijdrage van de vader van € 50,-- per maand.
5.2.
De zoon betwist dat hij met zijn vader is overeengekomen dat de vader vanaf
1 september 2012 nog slechts met een bedrag van € 50,-- per maand zal bijdragen in zijn kosten van levensonderhoud en studie. De zoon erkent dat in september 2012 een gesprek tussen hem en de vader heeft plaatsgevonden, waarbij ook zijn tweelingbroer en de huidige partner van de vader aanwezig waren, maar in dat gesprek heeft de vader eenzijdig aangegeven dat hij in de toekomst slechts € 50,-- per maand in plaats van
€ 150,-- per maand zal bijdragen. De zoon heeft hiermee echter nimmer ingestemd. Aan zijn zelfstandig verzoek legt de zoon ten grondslag dat hij een aanvullende behoefte/behoeftigheid heeft van € 275,-- per maand.
5.3.
Op de gemotiveerde betwisting door de zoon heeft de vader de door hem met de zoon gestelde afspraak/overeenstemming niet aangetoond en evenmin aannemelijk gemaakt terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank zal deze stelling van de vader, bij gebrek aan voldoende onderbouwing van zijn stelling, dan ook verwerpen.
5.4.
Behoefte/behoeftigheid zoon
De meest verstrekkende stelling van de vader komt erop neer dat aan de zijde van de zoon vanaf september 2012 geen behoefte/behoeftigheid meer bestaat, nu de zoon een WAJONG-uitkering ontvangt en daarnaast een persoonsgebonden budget (
rechtbank: verder te noemen: PGB) ter hoogte van € 18.000,-- per jaar.
De zoon heeft hiertegen aangevoerd dat de WAJONG-uitkering ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Als productie 9 bij verweerschrift legt de zoon een overzicht van zijn kosten over waaruit volgt dat deze de hoogte van de WAJONG-uitkering overstijgen. De zoon is van mening dat de door hem opgevoerde kosten alleszins redelijk zijn. Daarmee komt de zoon wat meer armslag/levensvreugde toe. De door de zoon opgevoerde kostenpost van € 22,-- per maand ter zake verzekering auto heeft de zoon ter zitting niet langer gehandhaafd. Het PGB dat de zoon ontvangt, dient in dit kader volgens de zoon volledig buiten beschouwing te blijven, omdat dit budget enkel ziet op uitgaven voor hulp die hij vanwege zijn ziekte/invaliditeit moet maken. Deze hulp wordt verleend door de moeder die daarvoor vanuit het PGB wordt betaald.
De vader stelt dat de door de zoon opgevoerde kosten te hoog zijn, dan wel uit het PGB dienen te worden voldaan. Met name de posten “bijdrage voeding per maand” ad € 210,-- en “bijdrage wonen per maand” ad € 210,- vindt de man buitensporig dan wel zijn aan te merken als dubbel opgevoerde kosten nu beide posten aan de moeder worden betaald ter zake van kost en inwoning. Ook een aantal andere posten zoals die voor I-pad , telefoon, kleding en ontspanning vindt de man dermate hoog dat niet meer van noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan worden gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank dient in deze zaak onderscheid te worden gemaakt tussen twee periodes: de periode van 1 september 2012 tot 16 juni 2014, in welke periode sprake is van de verlengde onderhoudsplicht van de vader jegens de zoon op grond van artikel 1:395a BW en de periode vanaf 16 juni 2014, zijnde de datum waarop de zoon 21 jaar is geworden en vanaf welke datum sprake is van een onderhoudsplicht als bedoeld in artikel 1:392 BW. In de eerste periode is de vader gehouden te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud en studie, in de laatste periode is alleen sprake van een onderhoudsplicht indien de zoon behoeftig is.
Tussen partijen staat vast dat de zoon vanaf juni 2011 een WAJONG-uitkering ontvangt. Een WAJONG-uitkering is gebaseerd op het minimumloon zodat de zoon met de hem toegekende uitkering in principe moet kunnen voorzien in zijn kosten van levensonderhoud.
Voor de eerste periode moet de WAJONG-uitkering worden meegenomen bij de vraag of de zoon behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Voorts speelt een rol dat de zoon niet studeert en derhalve geen studiekosten heeft. Ook speelt het welstandsniveau van de vader en de moeder mee bij de vraag of de zoon behoefte heeft. Voor de tweede periode, waarin de strengere eis van behoeftigheid geldt, heeft de Hoge Raad het volgende beslist: slechts indien de zoon gespecificeerd kan onderbouwen dat de WAJONG-uitkering in zijn geval onvoldoende is om de noodzakelijk te maken kosten van levensonderhoud te dekken, bestaat behoefte aan een aanvullende onderhoudsbijdrage van de vader in de zin van artikel 1:392 BW (zie HR 24 juni 2005 ECLI:NL:PHR:2005:AT2627).
Voor wat betreft zowel de eerste en als de tweede periode is de rechtbank van oordeel dat de zoon onvoldoende heeft onderbouwd dat de WAJONG-uitkering zijn behoefte/behoeftigheid niet dekt. De zoon heeft met name onvoldoende onderbouwd dat hij alle opgevoerde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, dat alle posten zien op noodzakelijke kosten van levensonderhoud dan wel dat hij gezien de welstand van de vader en de moeder behoefte heeft aan een hoger bedrag dan de WAJONG-uitkering biedt.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
In het kader van behoefte/behoeftigheid van de zoon dient geen rekening te worden gehouden met het PGB dat de zoon ontvangt. Dit budget ziet namelijk op de extra kosten voor een (gezins)hulp, die in direct verband staan met de ziekte of invaliditeit van een betrokken persoon. Dat de hulp in dit geval wordt verleend door de moeder en dat de zoon haar uit het PGB hiervoor betaalt, doet hieraan niet af. De besteding van het PGB dient de zoon te verantwoorden aan het zorgkantoor en als er onterecht gelden aan de moeder zouden worden betaald, zou de zoon die gelden terug moeten betalen. De door de zoon opgevoerde kosten worden derhalve niet gedekt door het PGB.
5.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vader toewijst en het zelfstandig verzoek van de zoon afwijst.

6.De proceskosten

6.1.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijzigt de beschikking van 3 februari 2000 van de rechtbank Maastricht, gegeven onder zaaknummer: 53723 / S RK 00-8, en bepaalt de door de vader ten behoeve van:
[zoon], geboren te [geboorteplaats] op [1993], te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud (en studie) met ingang van 1 september 2012 nader op € 50,-- per maand;
7.2.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
7.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr A.M. Koster-van der Linden, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 31 maart 2015 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
mv
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.