ECLI:NL:RBLIM:2015:2659

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
3946192 CV EXPL 15-2465
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging executiemaatregelen in kort geding met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, wonende te Heerlen, een vordering ingediend tot schorsing van executiemaatregelen die door de coöperatieve vereniging Rabobank Parkstad Limburg zijn ingesteld. De eiseres stelt dat de vaststellingsovereenkomst waarop de bank zich beroept, geen executoriale titel oplevert. De overeenkomst bevat enkel afspraken over hoe partijen tot een regeling zullen komen, zonder dat er een concrete datum of termijn is vastgesteld voor de terugbetaling van de schuld van € 5.500,--. De voorzieningenrechter heeft op 31 maart 2015 geoordeeld dat de regeling niet leent voor executie, omdat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over het tijdstip van terugbetaling. Eiseres heeft bovendien aangegeven dat zij is toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject, wat de uitvoering van de overeenkomst verder bemoeilijkt. De voorzieningenrechter heeft het verweer van Rabobank verworpen, dat stelde dat er geen spoedeisend belang was bij de vordering van eiseres. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er wel degelijk belang is bij een verbod op verdere executie, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres toegewezen, Rabobank bevolen de executiemaatregelen te staken en veroordeeld tot het naleven van de overeenkomst. Tevens is Rabobank veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 572,19.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3946192 CV EXPL 15-2465
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 31 maart 2015
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum;
tegen:
de coöperatieve vereniging
COÖPERATIEVE RABOBANK PARKSTAD LIMBURG,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.G.M. Daemen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de monderlinge behandeling ter zitting van 26 maart 2015;
  • het proces-verbaal van zitting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Bij de kantonrechter is tussen partijen een procedure aanhangig geweest onder zaaknummer 3102119 CV EXPL 14-6133. In die procedure heeft Rabobank de terugbetaling gevorderd van een geleend bedrag, dat verhoogd met vervallen rente, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten in totaal € 5.500,-- bedroeg. Die procedure is geëindigd door middel van een regeling, welke ter comparitie van 18 augustus 2014 tot stand is gekomen. De regeling luidt – voor zover te dezen van belang – als volgt:
“1. Partij [eiseres] zal aan partij Rabobank op een nader te bepalen moment en dan vermoedelijk in termijnen een bedrag van in totaal € 5.500,00 voldoen, waarin hoofdsom, vervallen rente, buitengerechtelijke kosten en gerechtelijke kosten begrepen zijn en waarover geen verdere rente verschuldigd is.
2. Partij [eiseres] zegt van haar kant toe alles in het werk te stellen om in overleg met de gemeente Heerlen, afdeling schuldhulpverlening, dan wel met de nog in te schakelen kredietbank Limburg tot een budgetoverzicht en mogelijk zelfs een betalingsaanbod te geraken, al dan niet in het kader van een Wsnp-traject.(…)”
2.2.
[eiseres] stelt dat zij op 23 december 2014 aan de gemachtigde van Rabobank heeft bericht dat het haar is gelukt de schuldhulpverlening te regelen. Door de gemeente Heerlen is zij toegelaten tot haar schuldhulpverleningstraject.
2.3.
Op 20 januari 2015 heeft Rabobank het proces-verbaal van de comparitie van partijen bij [eiseres] laten betekenen.
2.4.
[eiseres] stelt dat Rabobank niet over kan gaan tot executie van de regeling overeengekomen tijdens de comparitie van 18 augustus 2014, omdat tussen partijen is overeengekomen dat op een nader te bepalen moment in termijnen zou worden terugbetaald en dat [eiseres] zelfs tot een betalingsaanbod zal doen door middel van de schuldhulpverlening. Zij heeft een dergelijk betalingsaanbod nog niet kunnen doen, omdat de schuldhulpverlening nog niet was gestart. Pas indien is gebeurd, kan volgens [eiseres] het overeengekomen betalingsaanbod worden gedaan. Het schuldhulpverleningstraject heeft vertraging opgelopen, omdat [eiseres] een klacht heeft ingediend tegen een ambtenaar van de gemeente Heerlen. Volgens [eiseres] kon Rabobank derhalve op 2 januari 2015 nog geen betalingsaanbod verwachten, zoals zij wel heeft gedaan bij brief van die datum, en vervolgens op 20 januari 2015 aanvangen met de executie.
2.5.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
  • Rabobank beveelt de executiemaatregelen te staken;
  • Rabobank veroordeelt tot het naleven van de tijdens de comparitie gesloten overeenkomst;
  • Rabobank veroordeelt in de kosten van deze procedure.
2.6.
Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het meest verstrekkende verweer van Rabobank houdt in dat [eiseres] geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Er dreigt immers volgens haar geen daadwerkelijke executie, omdat Rabobank heeft vernomen dat [eiseres] geen roerende zaken van waarde heeft waarop Rabobank zich zou kunnen verhalen en evenmin beslag mogelijk is op de uitkering die [eiseres] ontvangt, nu deze uitkering minder bedraagt dan de beslagvrije voet waarop zij recht heeft. Rabobank zal de executie onder die omstandigheden vooralsnog dan ook niet vervolgen.
3.2.
De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Door middel van een deurwaardersexploot van 20 januari 2015 heeft Rabobank een grosse van het proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2014 aan [eiseres] betekend, met bevel onder andere de hoofdsom van € 5.500,-- te voldoen, onder aanzegging dat bij niet (tijdige of volledige) voldoening Rabobank zou overgaan tot tenuitvoerlegging van de executoriale titel. Aldus heeft Rabobank een begin van uitvoering aan de executie gegeven. [eiseres] heeft in dat licht belang bij een verbod tot (verdere) executie van de omstreden titel uit de bedoelde regeling.
3.3.
De voorzieningenrechter is met [eiseres] van oordeel dat de regeling die is getroffen in de eerdere procedure, en die is vastgelegd in het proces-verbaal van de comparitie, zich niet leent voor executie, en wel om de volgende reden. Uit de tekst van de regeling volgt niet wanneer het bedrag van € 5.500,-- kan worden opgeëist. Partijen zijn klaarblijkelijk slechts overeengekomen dat op een nader te bepalen moment zal worden overeengekomen wanneer dat bedrag en, eventueel, in hoeveel termijnen zal moeten worden terugbetaald door [eiseres]. Voorts is in de regeling overeengekomen dat [eiseres] alles in het werk zou stellen om in overleg met derden (de gemeente Heerlen, afdeling schuldhulpverlening, en kredietbank Limburg) tot een budgetoverzicht en mogelijk zelfs een betalingsaanbod te komen.
3.4.
De bedoelde regeling kan dan ook niet anders worden begrepen, en Rabobank heeft ook niet gesteld dat deze anders zou moeten worden begrepen, dan als een regeling over wat zou worden ondernomen en door wie, om vervolgens tot een inhoudelijke regeling te kunnen komen. Partijen zijn als het ware een regeling overeengekomen over hoe zij tot een inhoudelijke regeling moeten komen. Over het tijdstip vanaf wanneer [eiseres] zou moeten beginnen met aflossing van haar schuld aan Rabobank en in hoeveel termijnen de schuld zou kunnen worden afgelost, zullen in die nadere regeling afspraken worden opgenomen. Slechts die nadere regeling leent zich voor executie.
3.5.
Vaststaat bovendien dat in het schuldhulpverleningstraject van de gemeente Heerlen vertraging is ontstaan, omdat [eiseres] een klacht heeft ingediend tegen een ambtenaar van de gemeente Heerlen, en dat [eiseres] op 23 december 2014 is toegelaten tot de schuldhulpverleningstraject. Niet duidelijk is geworden of de daaruit voortvloeiende vertraging aan [eiseres] kan worden verweten. Om die reden is het ook prematuur dat Rabobank in januari van dit jaar al is overgegaan tot executie van de vermeende titel.
3.6.
Omdat er thans nog geen titel is die kan worden geëxecuteerd, is de verwijzing door Rabobank naar de beslissing van de Hoge Raad in diens standaardarrest van 22 april 1983, NJ 1984 (Ritzen/Hoekstra) niet relevant. In dat arrest was immers aan de orde of er ondanks het feit dat er sprake was van een executoriale titel er gronden konden zijn op grond waarvan de executie toch niet zou mogen plaatsvinden.
3.7.
Uit het vorenstaande volgt dat Rabobank thans geen recht heeft om over te gaan tot executoriale maatregelen om het bedoelde bedrag van € 5.500,-- te innen en dat de ingezette executie derhalve onrechtmatig is. De eerste vordering van [eiseres] ligt derhalve voor toewijzing gereed. Ook de tweede vordering ligt voor toewijzing gereed, omdat deze, anders dan Rabobank stelt, voldoende is bepaald.
3.8.
Rabobank zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
dagvaarding: € 94,19;
griffierecht: € 78,--;
salaris gemachtigde:
€ 400,--;
totaal € 572,19.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1. -
beveelt Rabobank de executiemaatregelen te staken;
- veroordeelt Rabobank tot het naleven van de tijdens de comparitie van 18 augustus 2014 gesloten overeenkomst;
4.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op een bedrag van € 572,19;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken.