ECLI:NL:RBLIM:2015:2610

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
30 maart 2015
Zaaknummer
C/03/186784 / HA ZA 14-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ex-bestuurder van woningstichting wegens onterecht ontvangen vergoedingen en privé-uitgaven ten laste van de stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de stichting Vitaal Wonen en meerdere gedaagden, waaronder een ex-bestuurder en twee besloten vennootschappen. Vitaal Wonen verwijt de ex-bestuurder dat hij onterecht vergoedingen heeft ontvangen, privé-uitgaven ten laste van de stichting heeft gebracht en betrokken is geweest bij onroerendgoedtransacties die niet in het belang van de stichting waren. De rechtbank bespreekt het niet-ontvankelijkheidsverweer van de gedaagden, dat is gebaseerd op artikel 6 EVRM en enkele bepalingen van het Nederlandse burgerlijk procesrecht. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om Vitaal Wonen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de sanctie van niet-ontvankelijkheid niet passend is voor de verwijten die door de gedaagden zijn gemaakt. De procedure gaat verder met conclusies van repliek en dupliek, waarbij de rechtbank ook ingaat op de bewijsvoering en de rol van de betrokken partijen. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van Vitaal Wonen ontvankelijk zijn en dat de procedure zal worden voortgezet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/186784 / HA ZA 14-17
Vonnis van 1 april 2015
in de zaak van
de stichting
VITAAL WONEN,
gevestigd te Limbricht,
eiseres,
advocaat mr. P. Caris,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats 1],
gedaagde,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. R.H.M. Wagemans,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DOMEZ B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WONEN PLUS B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil.
Eiseres zal hierna Vitaal Wonen worden genoemd. Gedaagden sub 1, 3 en 4 zullen hierna [gedaagde sub 1], Domez en Wonen Plus (en deze drie gedaagden tezamen: [gedaagden sub 1, 3 en 4]) worden genoemd. Gedaagde sub 2 zal [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 24 oktober 2014;
  • de akte in geding brengen stukken van [gedaagde sub 2];
  • de akte van [gedaagde sub 2];
  • de akte van [gedaagden sub 1, 3 en 4];
  • het vonnis in het incident en in de hoofdzaak van 26 november 2014;
  • de antwoordakte van Vitaal Wonen;
  • het proces-verbaal van comparitie (aangepaste versie);
  • de brieven van 28 januari 2015 waarbij de aangepaste versie van het proces-verbaal van comparitie is toegezonden aan de advocaten van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Vooraf

2.1.
Het vonnis van 26 november 2014 bevat een weergave van de relevante feiten (r.o. 2.1. e.v.) en van de vordering van Vitaal Wonen (r.o. 3.1. e.v.).
2.2.
In r.o. 4.3. heeft de rechtbank vervolgens, in het kader van het incident ex artikel 223 Rv, geconstateerd dat [gedaagde sub 1] op enkele punten erkent dat Vitaal Wonen facturen heeft voldaan voor werkzaamheden dan wel leveranties die niet aan Vitaal Wonen ten goede zijn gekomen, maar aan [gedaagde sub 1] Deze erkenning betreft een bedrag van in totaal
€ 2.819,04. De rechtbank heeft tot uitgangspunt genomen dat het primair door [gedaagde sub 1] gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer geen betrekking heeft op de vordering van Vitaal Wonen voor zover erkend. Daarvan uitgaande heeft de rechtbank de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen tot het genoemde bedrag van € 2.819,04. Voor het overige heeft de rechtbank de incidentele vordering jegens [gedaagde sub 1] afgewezen. Hetzelfde is gebeurd met de incidentele vordering jegens [gedaagde sub 2]
Ontvankelijkheid, algemeen
2.3.
Thans is, uitsluitend nog in de hoofdzaak, aan de orde de vraag of Vitaal Wonen kan worden ontvangen in haar vorderingen jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4] en [gedaagde sub 2]
2.4.
[gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft betoogd dat Vitaal Wonen niet-ontvankelijk is in de door haar jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4] ingestelde vorderingen. [gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft daartoe een aantal argumenten aangevoerd, die deels betrekking hebben op de periode van augustus 2012 tot aan de aanvang van de onderhavige procedure (hierna ook wel: het voortraject) en deels op de onderhavige procedure en wijze waarop die door Vitaal Wonen wordt gevoerd. De desbetreffende stellingen van [gedaagden sub 1, 3 en 4] zijn opgenomen in diens conclusie van antwoord en in het proces-verbaal van de comparitie na antwoord. Bij akte heeft [gedaagden sub 1, 3 en 4] een nadere toelichting gegeven en met name zijn stellingen inzake de schending van de substantiëringsplicht door Vitaal Wonen verbijzonderd. [gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft zijn
(niet-)ontvankelijkheidsverweer als volgt samengevat:
‘Indien een werkgever de regels van goed werkgeverschap, de regels van de wet en de eigen regels zo met voeten treedt, handelt deze ernstig onrechtmatig jegens zijn werknemer en verliest hij zijn recht deze op fout handelen aan te spreken’
2.5.
[gedaagde sub 2] heeft in zijn conclusie van antwoord inhoudelijk verweer gevoerd, dat uitmondt in de conclusie dat het gevorderde dient te worden afgewezen. Tijdens de comparitie na antwoord is zijdens [gedaagde sub 2] aangegeven dat deze eenzelfde beroep op de niet-ontvankelijkheid van Vitaal Wonen doet als [gedaagden sub 1, 3 en 4], waar het betreft de kwesties van de Putstraat, de telefoonkosten, de procesbevoegdheid en Lemborgh. Bij akte heeft [gedaagde sub 2] zijn stellingen nader toegelicht.
2.6.
Vitaal Wonen heeft tijdens de comparitie na antwoord en vervolgens bij antwoordakte gereageerd op de stellingen van [gedaagden sub 1, 3 en 4] en [gedaagde sub 2]
2.7.
De rechtbank zal hierna allereerst stilstaan bij het (niet-)ontvankelijkheidsverweer zoals gevoerd door [gedaagden sub 1, 3 en 4] In dit kader zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan,
waar het betreft het voortraject:
  • op de wijze van optreden van Vitaal Wonen jegens [gedaagde sub 1] (r.o. 2.10 e.v.),
  • op het Integis-onderzoek (r.o. 2.13 e.v.),
en waar het betreft de onderhavige procedure:
  • op de beslissing van Vitaal Wonen om te procederen tegen [gedaagden sub 1, 3 en 4] (r.o. 2.15 e.v.),
  • op (de al dan niet schending van) de waarheidsplicht door Vitaal Wonen (r.o. 2.22),
  • op (het al dan niet voldoen aan) de substantiëringsplicht door Vitaal Wonen (r.o. 2.29),
  • op de (eventuele) gevolgen van het FIOD-beslag onder [gedaagden sub 1, 3 en 4] (r.o. 2.34);
  • op het beslag op de uitkering uit hoofde van de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering (r.o. 2.39),
  • op het (ontbrekende) overzicht producties (r.o. 2.44
  • op het (al dan niet) uitoefenen van niet-toegestane druk op derden door Vitaal Wonen (r.o. 2.50).
2.8.
In de r.o. 2.52 e.v. zal de rechtbank vervolgens ingaan op het
(niet-)ontvankelijkheidsverweer zoals gevoerd door [gedaagde sub 2]
2.9.
De rechtbank merkt op dat de hierna te bespreken verweren in de eerste plaats lijken te worden gebaseerd op het bepaalde in artikel 6 EVRM, met name waar - met zoveel woorden - een beroep wordt gedaan op de aanspraak van [gedaagden sub 1, 3 en 4] op een
fair trialen op het ontbreken van
equality of arms. Daarnaast wordt een beroep gedaan op enkele bepalingen in de Nederlandse wetgeving (artt. 21 en 111 lid 3 Rv), die betrekking hebben op (dan wel verband houden met) de door artikel 6 EVRM beschermde belangen. De rechtbank stelt voorop dat geen van de genoemde bepalingen uitdrukkelijk voorziet in de sanctie ‘niet-ontvankelijkheid van eiser(es)’ als reactie op de niet-naleving ervan. Dat is niet verbazingwekkend, als wordt bedacht dat een belangrijk deel van de normen waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een beroep doen, zich richt tot de rechter. Het is aan hem om (bijvoorbeeld) erop toe te zien dat hoor en wederhoor wordt toegepast. Zou een norm als deze niet worden nageleefd, dan ligt het niet voor de hand om aan die niet-naleving een sanctie te verbinden die erop neerkomt dat de vordering van Vitaal Wonen als eiseres in het geheel niet (inhoudelijk) wordt behandeld. Een (ander) deel van de normen waarnaar [gedaagde sub 1] verwijst heeft wél betrekking op Vitaal Wonen als wederpartij. Zo verwijt [gedaagde sub 1] Vitaal Wonen dat zij in het voortraject hoor en wederhoor niet in acht heeft genomen en dat zij hem in een aantal opzichten de mogelijkheid ontneemt om deugdelijk verweer te voeren. Ook hier rijst de vraag of de niet-ontvankelijkheid van Vitaal Wonen de meest voor de hand liggende sanctie is, als de normschending inderdaad zou komen vast te staan. Niet ondenkbaar is (bijvoorbeeld) dat het niet tot zijn recht komen van hoor en wederhoor in het voortraject kan worden ‘rechtgetrokken’ in de onderhavige procedure. Verder is het niet-ondenkbaar dat het civiele (proces)recht het treffen van andere sancties mogelijk maakt, die méér recht doen aan bescherming van de geschonden norm c.q. het aangetaste belang. De rechtbank wijst met name op sancties in de sfeer van het bewijsrecht (stelplicht, bewijslast, bewijswaardering), die, als daar grond voor is, aan de orde kunnen komen in het kader van de inhoudelijke beoordeling van de vordering van Vitaal Wonen. Het is tegen deze achtergrond dat de rechtbank hierna zal ingaan op de diverse
(niet-ontvankelijkheids)verweren zoals hiervoor (r.o. 2.7. en 2.8.) aangeduid.
Het voortraject inzake [gedaagde sub 1]
Het optreden van Vitaal Wonen jegens [gedaagde sub 1]
2.10.
[gedaagden sub 1, 3 en 4] verwijt de Raad van Toezicht van Vitaal Wonen dat deze zich vanaf augustus 2012 jegens [gedaagde sub 1], als bestuurder-directeur, niet heeft gedragen zoals het een goed werkgever betaamt. Eén enkele publicatie inzake Vitaal Wonen in een landelijk dagblad is voor de Raad van Toezicht aanleiding geweest om [gedaagde sub 1] drie maanden te schorsen en om bekendheid te geven aan deze schorsing. Aansluitend is de schorsing, zonder deugdelijke basis in de statuten, voor onbepaalde tijd verlengd. Gedurende de schorsing is [gedaagde sub 1] nimmer gehoord door de Raad van Toezicht. Vervolgens is [gedaagde sub 1] op staande voet ontslagen, opnieuw zonder hem vooraf te horen en ook zonder dat de reden voor het ontslag is meegedeeld. Ook dit ontslag is openbaar gemaakt. Enkele maanden later is [gedaagde sub 1] alsnog gehoord. Op voorhand heeft de Raad van Toezicht toen aangegeven dat [gedaagde sub 1] hoe dan ook (opnieuw) zou worden ontslagen. [gedaagde sub 1] heeft hierop een rechtszaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Roermond. Deze arbeidszaak dient thans in hoger beroep. De geschetste handelwijze van (de Raad van Toezicht van) Vitaal Wonen heeft [gedaagde sub 1] ernstig beschadigd. Na het ontslag zijn door de directeur a.i. onderzoeken binnen Vitaal Wonen bevolen. Ook in het kader daarvan is [gedaagde sub 1] niet gehoord. Als dat was gebeurd, dan zou Vitaal Wonen zijn gebleken dat als [gedaagde sub 1] al verwijten kunnen worden gemaakt, dit hoogstens het geval is op onbetekenende punten, en zou een omvangrijk en duur onderzoek zoals nu is verricht niet nodig zijn geweest. Volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] levert het voorgaande een schending op van goed werkgeverschap, in een zodanige mate dat Vitaal Wonen niet kan worden ontvangen in haar vordering jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4]
2.11.
De rechtbank constateert dat de onderbouwing van het (niet-)ontvankelijkheids-verweer inzake het voortraject uitsluitend betrekking heeft op [gedaagde sub 1] Waar het betreft Domez en Wonen Plus treft het verweer daarom geen doel.
2.12.
Ook waar het [gedaagde sub 1] betreft kan het verweer niet slagen. Daaraan doet niet af dat het door [gedaagde sub 1] ter onderbouwing van zijn verweer gestelde door Vitaal Wonen niet uitdrukkelijk en gemotiveerd is weersproken. De verwijten die [gedaagde sub 1] Vitaal Wonen maakt in verband met zijn schorsing en ontslag zijn in de eerste plaats relevant in het kader van de relatie ‘werkgever-werknemer’. In dat kader is het geschil inmiddels voorgelegd aan het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De onderhavige procedure draagt, gelet op inhoud en grondslag van de vordering van Vitaal Wonen, een volledig ander karakter dan de procedure die thans in Den Bosch aanhangig is. Nu [gedaagde sub 1] niet duidelijk heeft gemaakt waarom (mogelijk) tekortschieten van de werkgever in het kader van schorsing en ontslag van de werknemer
per seen in algemene zin in de weg staat aan een (tegen)vordering van de werkgever jegens de werknemer, die is gebaseerd op (onder meer) onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking, onrechtmatige daad en wanprestatie (art. 2:9 BW), gaat de rechtbank hieraan voorbij.
Het Integis-onderzoek
2.13.
De door Vitaal Wonen jegens [gedaagde sub 1] genomen besluiten zijn volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] in belangrijke mate gebaseerd op de resultaten van het onderzoek door Integis, zoals neergelegd in het rapport van 3 januari 2013 (productie 8 bij de dagvaarding). [gedaagden sub 1, 3 en 4] verwijt Vitaal Wonen dat deze actief heeft ingegrepen in het Integis-onderzoek, waardoor geen sprake is van onafhankelijk en onpartijdig onderzoek. Verder is het Integis-rapport inhoudelijk beperkt, aldus [gedaagden sub 1, 3 en 4] Waar het de in de dagvaarding besproken privébetrokkenheid van [gedaagde sub 1] bij vastgoedprojecten van Vitaal Wonen betreft, komt Integis niet verder dan één project. Verder is in het rapport sprake van niet meer dan indicaties. Integis plaatst bij de onderzoeksresultaten zelf de kanttekening dat het principe van hoor en wederhoor niet (in volle omvang) zijn beslag heeft kunnen krijgen, zodat zij mogelijk niet bekend is met alle relevante feiten. Het Integis-onderzoek is volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] opgedragen door de directeur a.i. Volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] is inzake de bestuurder-directeur alleen de Raad van Toezicht bevoegd. Ook deze omstandigheden dienen er volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] toe te leiden dat Vitaal Wonen niet wordt ontvangen in haar vordering jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4]
2.14.
Het door [gedaagden sub 1, 3 en 4] gestelde kan, ook al is het (opnieuw) door Vitaal Wonen niet uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken, niet leiden tot het oordeel dat Vitaal Wonen niet-ontvankelijk is in haar vordering jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4] Zou komen vast te staan dat Vitaal Wonen een te vergaande invloed heeft uitgeoefend op het onderzoek door Integis en/of het Integis-rapport, dan zou de rechtbank kunnen besluiten om dit optreden te sanctioneren door het rapport buiten beschouwing te laten bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering. Een dergelijke sanctie vormt, als de feiten zijn zoals door [gedaagden sub 1, 3 en 4] gesteld, een passende en afdoende reactie daarop. Dat Integis, zoals zij zelf stelt, niet in volle omvang hoor en wederhoor heeft kunnen toepassen, kan gevolgen hebben voor de overtuigingskracht van de bevindingen en conclusies van Integis. Ook deze kwestie dient aan de orde te komen in het kader van de inhoudelijke beoordeling van de vordering. Mocht blijken dat er inderdaad gebreken kleven aan het Integis-onderzoek, en daarmee aan het rapport, dan vormt het buiten beschouwing laten van (de desbetreffende onderdelen van) het Integis-rapport op het eerste oog de meest passende sanctie op het niet-toepassen van hoor en wederhoor door Integis. De stelling inzake de opdracht tot het Integis-onderzoek door de directeur a.i. treft geen doel. Het onderzoek had immers, ook volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4], niet uitsluitend betrekking op de bestuurder-directeur, maar op Vitaal Wonen in het algemeen. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen zij zal overwegen in de r.o. 2.15 e.v., in verband met de positie van de directeur a.i. als bestuurder-directeur van Vitaal Wonen.
De onderhavige procedure jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4]
De beslissing van Vitaal Wonen om te procederen tegen [gedaagden sub 1, 3 en 4]
2.15.
[gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft in zijn conclusie van antwoord gesteld dat de Minister (bedoeld wordt: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; inmiddels is bevoegd de Minister voor Wonen en Rijksdienst) de hand heeft in de onderhavige procedure en dat het er alle schijn van heeft dat de Raad van Toezicht van Vitaal Wonen niet achter deze procedure staat. [gedaagden sub 1, 3 en 4] gaat er kennelijk van uit dat de directeur a.i. als bestuurder van Vitaal Wonen zelfstandig tot het voeren van de onderhavige procedure heeft besloten en dat de directeur a.i. de bevoegdheid daartoe mist. De rechtbank begrijpt dat [gedaagden sub 1, 3 en 4] wil stellen dat Vitaal Wonen niet-ontvankelijk is, als inderdaad komt vast te staan dat het besluit tot het voeren van de onderhavige procedure niet de instemming heeft van de Raad van Toezicht van Vitaal Wonen.
2.16.
Vitaal Wonen heeft tijdens de comparitie na antwoord gesteld dat goedkeuring van de Raad van Toezicht niet nodig is. Volgens de statuten is het de bestuurder die de stichting in rechte vertegenwoordigt. Desgevraagd hebben vervolgens zowel de directeur a.i. als de advocaat van Vitaal Wonen verklaard dat zij beiden, waar het de oude en de nieuwe Raad van Toezicht betreft, ter zake de onderhavige procedure volledige transparantie hebben betracht en dat zowel de oude als de nieuwe Raad van Toezicht volledig achter het voeren van de onderhavige procedure staan.
2.17.
Zijdens [gedaagden sub 1, 3 en 4] is de verklaring van Vitaal Wonen voor kennisgeving aangenomen. [gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft zich het recht voorbehouden om, zo nodig, op deze kwestie terug te komen. De rechtbank begrijpt dat het standpunt van de Raad van Toezicht van Vitaal Wonen ten opzichte van de onderhavige procedure daarom op dit moment buiten beschouwing kan blijven waar het betreft de (al dan niet) ontvankelijkheid van Vitaal Wonen in haar vordering jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4] Voor het geval de kwestie in een later stadium opnieuw aan de orde zou worden gesteld, hecht de rechtbank eraan om, op voorhand, het volgende te overwegen.
2.18.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt het feit dat de huidige directeur a.i. ([naam directeur a.i.]) de statutaire functie van ‘bestuurder-directeur’ bekleedt. De rechtbank neemt verder tot uitgangspunt het feit dat Vitaal Wonen op grond van haar statuten een tweede orgaan kent, de Raad van Toezicht. De (op dit punt niet door nauwkeurigheid uitblinkende) stellingen van partijen volgend, is de samenstelling van de Raad van Toezicht gewijzigd na het vertrek van [gedaagde sub 1] Partijen spreken dan ook van ‘de oude Raad van Toezicht’ en ‘de nieuwe Raad van Toezicht’.
2.19.
De statuten van Vitaal Wonen volgend, is de besluitvorming inzake de onderhavige procedure (óf, tegen wie, waarover en hoe wordt geprocedeerd) voorbehouden aan de directeur a.i. Dit volgt uit de taak en de bevoegdheden van de directeur a.i. als enige bestuurder in de stichting, conform artikel 3 van de statuten:
‘BESTUUR – ALGEMENE BEPALING
Artikel 3
Aan het bestuur komen in de stichting alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan andere organen zijn opgedragen’.
De bevoegdheden van de directeur a.i. ten aanzien van de onderhavige procedure vinden bevestiging in het bepaalde in artikel 6 lid 4 van de statuten, in die zin dat besluiten tot het voeren van (civiele) procedures niet worden onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de Raad van Toezicht, en in artikel 11 van de statuten:
‘VERTEGENWOORDIGING
Artikel 11
1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan:
a. de bestuurder met de titel bestuurder-directeur alleen;
(…).’
2.20.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden gezegd dat de Raad van Toezicht uitdrukkelijk (en vooraf) moet instemmen met het voeren van procedures als de onderhavige. Als de Raad van Toezicht zich in het kader van de uitoefening van zijn toezichthoudende taak op enig moment niet (langer) zou kunnen verenigen met de onderhavige procedure en de wijze waarop deze wordt gevoerd, dan is deze op grond van het bepaalde in artikel 16 lid 3 van de statuten bevoegd om de
uitvoeringvan de desbetreffende besluiten van de directeur a.i. te
schorsen. Een dergelijk besluit zal betekenen dat de procedure niet kan worden voortgezet, omdat niet langer zonder meer kan worden gezegd dat de directeur a.i. bevoegd is om Vitaal Wonen in rechte te vertegenwoordigen. De schorsing betekent echter niet dat Vitaal Wonen niet (langer) kan worden ontvangen in haar vordering, of dat reeds verrichte proceshandelingen hun betekenis verliezen. Een en ander is afhankelijk van de wijze waarop een einde wordt gemaakt aan het - dan kennelijk bestaande - verschil van inzicht tussen de Raad van Toezicht en de directeur a.i.
2.21.
Voor de duidelijkheid verdient ten slotte opmerking dat niet relevant is hoe de Raad van Toezicht zich eerder (en wellicht in een andere samenstelling) ten opzichte van de onderhavige procedure heeft opgesteld. Doorslaggevend is de opstelling van - in de woorden van partijen - de nieuwe Raad van Toezicht.
De waarheidsplicht
2.22.
[gedaagden sub 1, 3 en 4] stelt dat de dagvaarding feitelijke stellingen bevat waarvan Vitaal Wonen bekend was, althans kon zijn, dat deze niet (volledig) waar zijn.
2.23.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de stellingen inzake het bezit van een mobiele telefoon door [gedaagde sub 1] op kosten van Vitaal Wonen. In de dagvaarding wordt gesteld dat dit bezit Vitaal Wonen niet bekend was, terwijl uit de schorsingsbrieven blijkt dat het Vitaal Wonen wel bekend was. Daarin wordt [gedaagde sub 1] immers toegestaan om de telefoons te behouden.
2.24.
Verder stelt [gedaagden sub 1, 3 en 4] dat Vitaal Wonen de indruk wekt alsof alle handelingen, transacties, overeenkomsten en betalingen door [gedaagde sub 1] werden verricht, of althans op diens instructies. Dit geschiedt ten onrechte, omdat ook anderen (waaronder leden van de Raad van Toezicht) hebben gehandeld. Betalingen werden vrijwel altijd gedaan door mw. [naam 1]. Verder handelde [gedaagde sub 1] veelal op instigatie of advies van de Raad van Toezicht, de accountants van Vitaal Wonen of de salarisadministratie.
2.25.
Binnen Vitaal Wonen bestond volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] sinds jaar en dag een tussenrekening, die was geopend op advies van de accountants en die werd gebruikt voor uitgaven door [gedaagde sub 1] waarvan niet (meteen) duidelijk was of zij zakelijk of privé waren. De tussenrekening is relevant in verband met een groot deel van de vorderingen van Vitaal Wonen jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4] In de dagvaarding van Vitaal Wonen wordt echter geen melding gemaakt van de tussenrekening.
2.26.
In al deze gevallen is sprake van bewust onvolledig en/of onwaar stellen, met de bedoeling om [gedaagde sub 1] te beschadigen, aldus [gedaagden sub 1, 3 en 4] Hij stelt dat sprake is van een schending van de waarheidsplicht, die op grond van het bepaalde in artikel 21 Rv op Vitaal Wonen rust. Vitaal Wonen dient (ook) daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4]
2.27.
Vitaal Wonen stelt, in reactie hierop, dat het verwijt inzake de telefoonkosten niet betrekking heeft op het bezit van een telefoon, maar op het vergoeden van de kosten. Vitaal Wonen neemt het formele standpunt in dat de arbeidsovereenkomst [gedaagde sub 1] geen recht gaf op een telefoonkostenvergoeding. Daarom zijn de desbetreffende betalingen ten onrechte gedaan. Verder heeft Vitaal Wonen niet uitdrukkelijk en gemotiveerd gereageerd op het verweer.
2.28.
De rechtbank stelt voorop dat Vitaal Wonen op grond van het bepaalde in artikel 21 Rv. verplicht is om
‘de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.’
Het welbewust verdraaien van de feiten is niet toegestaan, evenmin het bewust achterhouden van relevante feiten. Voor de rechtbank is niet vast komen te staan dat dit de bedoeling is (geweest) van Vitaal Wonen. Waar het de telefoonkosten betreft, lijkt Vitaal Wonen te hebben gekozen voor een bepaalde juridische benadering en heeft zij de relevante feiten dienovereenkomstig geselecteerd en gepresenteerd. Het gestelde stelt [gedaagden sub 1, 3 en 4] voldoende in staat om inhoudelijk verweer te voeren. De rechtbank constateert, met [gedaagden sub 1, 3 en 4], dat de dagvaarding weinig inzicht geeft in het handelen en nalaten van personen die naast [gedaagde sub 1] betrokken waren bij (het toezicht op) het functioneren van Vitaal Wonen. Het voert te ver om daar op dit moment consequenties aan te verbinden (laat staan de consequentie van niet-ontvankelijkheid). Mocht dit alsnog aan de orde komen, dan zal de rechtbank met name consequenties overwegen in de sfeer van de weging van stellingen, de bewijslastverdeling en de bewijswaardering. Hetzelfde geldt (m.m.) voor de kwestie van de tussenrekening.
De substantiëringsplicht
2.29.
In het verlengde van het verweer inzake de waarheidsplicht heeft [gedaagden sub 1, 3 en 4] in de dagvaarding aangevoerd dat Vitaal Wonen niet heeft voldaan aan de op haar rustende substantiëringplicht. Vitaal Wonen beschikt volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] over relevante documenten (zoals notulen van de vergadering van de Raad van Toezicht, memo’s, correspondentie, contracten, taxatierapporten, jaarrekeningen etc.), maar legt deze niet of nauwelijks over. Verder is Vitaal Wonen, ook al heeft zij geen toepassing gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, op de hoogte van het verweer van [gedaagden sub 1, 3 en 4] tegen de vordering in de onderhavige zaak. Niettemin wordt dit verweer, één beperkte uitzondering daargelaten (namelijk in hoofdstuk 14), niet weergegeven en besproken. Vitaal Wonen wil aldus in de dagvaarding een maximum aan negatieve beeldvorming ten aanzien van [gedaagde sub 1] (en de aan hem gelieerde rechtspersonen) bereiken. Volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] is sprake van een flagrante strijd met het
fair trial-beginsel. Een en ander moet er volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] toe leiden dat Vitaal Wonen niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4]
2.30.
Tijdens de comparitie na antwoord en bij akte heeft [gedaagden sub 1, 3 en 4] nader aangegeven welke concrete bezwaren hij heeft tegen de opstelling van Vitaal Wonen in het kader van de substantiëringsplicht. De akte bevat onder 6. een uitgebreide opsomming van
stukkendie volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] ten onrechte niet zijn overgelegd door Vitaal Wonen. Het betreft stukken die - deels rechtstreeks, deels meer indirect - verband houden met de verwijten die Vitaal Wonen [gedaagden sub 1, 3 en 4] maakt en de daarop gebaseerde vorderingen, zoals: verslagen van de vergaderingen van de Raad van Toezicht, stukken van de zijde van de accountants van Vitaal Wonen, ministeriële verslagen en (andere) stukken waarover Integis kennelijk de beschikking heeft gehad toen zij haar onderzoek deed. Ook onder 7. bevat de akte een opsomming van volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] ten onrechte niet overgelegde
stukken. Daarnaast wordt in de opsomming onder 7. aangegeven over welke
onderwerpenVitaal Wonen volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] ten onrechte heeft gezwegen in de dagvaarding, daaronder kwesties als de cao-praktijk binnen Vitaal Wonen, de rol van (de voorzitter van) de Raad van Toezicht in het kader van de salariëring van [gedaagde sub 1], het bestaan van de tussenrekening en van verrekenoverzichten, de betrokkenheid van de Raad van Toezicht bij door [gedaagde sub 1] gedeclareerde diners, de bekendheid van de Raad van Toezicht met wijnbestellingen door [gedaagde sub 1], de (positieve) opstelling van de Raad van Toezicht en de accountant van Vitaal Wonen ten opzichte van Wonen Plus en Domez, de vergaderingen van de Raad van Toezicht over het project ‘Putstraat’ en de verslagen van de Raad van Toezicht inzake ‘Lemborgh’. Verder wijst [gedaagden sub 1, 3 en 4] op een aantal feitelijke kwesties die wel in het Integis-rapport worden vermeld, maar niet in de dagvaarding. Ten slotte wordt in de akte opnieuw gewezen op de omstandigheid dat Vitaal Wonen het haar bekende verweer van [gedaagden sub 1, 3 en 4] tegen de vordering niet heeft weergegeven.
2.31.
Vitaal Wonen heeft gereageerd op de stellingen van [gedaagden sub 1, 3 en 4], in de eerste plaats door erop te wijzen dat een deel van de door [gedaagden sub 1, 3 en 4] genoemde stukken niet relevant is voor de onderbouwing van de vordering. Dat geldt volgens Vitaal Wonen (bijvoorbeeld) voor de jaarstukken. Vitaal Wonen heeft deze stukken niet in het geding gebracht, maar wil dat alsnog doen, als dat nodig is. Verder heeft Vitaal Wonen erop gewezen dat na het vertrek van [gedaagde sub 1] alleen mw. [naam 1] op de hoogte was van de administratie. Vitaal Wonen was daarom genoodzaakt om een en ander te reconstrueren. De in het kader van de reconstructie binnen Vitaal Wonen aangetroffen en relevant geachte stukken zijn overgelegd. Dit betreft bijvoorbeeld de bonnen en rekeningen. Verder is in de dagvaarding toegelicht waarom deze stukken relevant zijn. Veel van de door [gedaagden sub 1, 3 en 4] in concreto genoemde stukken zijn door Vitaal Wonen in het kader van de reconstructie niet aangetroffen en konden (en kunnen) daarom niet worden overgelegd. Vitaal Wonen is, gelet op dit alles, van mening dat zij waar het betreft het overleggen van producties aan haar verplichtingen heeft voldaan. Redenen om haar niet-ontvankelijk te verklaren zijn niet aanwezig, aldus Vitaal Wonen. Bij antwoordakte heeft Vitaal Wonen nog aangevoerd dat uit de in artikel 111 lid 3 Rv opgenomen substantiëringsplicht niet voortvloeit dat bij dagvaarding alle bescheiden die de ingestelde vordering onderbouwen moeten worden overgelegd. Vitaal Wonen was op grond van genoemde bepaling gehouden om de bewijsmiddelen te noemen waarover zij kan beschikken. Aan die verplichting heeft Vitaal Wonen voldaan. Ook heeft Vitaal Wonen voldaan aan de verplichting ex artikel 111 lid 3 Rv om de (mogelijk) relevante getuigen te noemen. Hoe dan ook dient volgens Vitaal Wonen een schending van de substantiëringsplicht niet te leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring. De rechtbank kan op grond van het bepaalde in artikel 120 lid 4 Rv Vitaal Wonen verplichten om alsnog aan haar substantiëringsplicht te voldoen; daarnaast kan gebruik worden gemaakt van het bepaalde in artikel 22 Rv, aldus Vitaal Wonen.
2.32.
De rechtbank deelt de opvatting van Vitaal Wonen dat [gedaagden sub 1, 3 en 4] de substantiëringsplicht te zeer oprekt. Uit het bepaalde in artikel 111 lid 3 Rv volgt niet de verplichting om beschikbare en als zodanig in de dagvaarding benoemde bewijsstukken meteen in het geding te brengen (al gebeurt dat in de praktijk veelal wel). De bezwaren die [gedaagden sub 1, 3 en 4] op dit punt uit, kunnen eventueel in een later stadium van de procedure aan de orde komen, namelijk in het kader van stelplicht en bewijslast. Waar het de - volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] - door Vitaal Wonen verzwegen
onderwerpenbetreft, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen in verband met de (gestelde) schending van de waarheidsplicht (zie r.o. 2.22).
2.33.
Vitaal Wonen heeft de op haar rustende substantiëringsplicht geschonden waar het betreft de vermelding van de door [gedaagden sub 1, 3 en 4] tegen de eis aangevoerde verweren en de grond daarvoor. De rechtbank deelt ter zake de opvatting van [gedaagden sub 1, 3 en 4] dat Vitaal Wonen niet heeft toegelicht, ook niet in haar antwoordakte, waarom zij op dit punt nalatig is geweest. De rechtbank betreurt de nalatigheid (evenals de ontbrekende toelichting), maar ziet in dit stadium van de procedure geen - dat wil zeggen: niet langer - redenen om daaraan gevolgen te verbinden.
Het FIOD-beslag onder [gedaagde sub 1]
2.34.
[gedaagden sub 1, 3 en 4] stelt dat Vitaal Wonen niet heeft willen meewerken aan een langer uitstel dan twee weken voor het nemen van zijn conclusie van antwoord, nadat (en omdat) de FIOD op 13 maart 2014 alle gegevens van [gedaagden sub 1, 3 en 4] over de onderhavige zaak in beslag had genomen. Volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft de beslaglegging plaatsgevonden op instigatie van Vitaal Wonen en heeft zij tot gevolg dat [gedaagden sub 1, 3 en 4] redelijkerwijs niet meer (optimaal) zijn verdediging kan voeren. [gedaagden sub 1, 3 en 4] beschikt immers niet langer over aantekeningen, documentatie, verklaringen van potentiële getuigen en dergelijke, op basis waarvan hij stellingen van Vitaal Wonen kan toetsen en zo nodig tegenbewijs kan leveren. Vitaal Wonen is volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] nimmer bereid geweest om stukken in afschrift te verstrekken; de FIOD heeft verzoeken om afgifte van stukken tot op heden afgewezen, heeft daaraan althans geen gevolg gegeven. Volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft deze gang van zaken tot gevolg dat geen sprake is van een
fair trialen dient Vitaal Wonen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.35.
Vitaal Wonen heeft in reactie op dit verweer gesteld dat zij geen verantwoordelijkheid kan nemen voor de opstelling en de handelswijze van de FIOD. Vitaal Wonen heeft voorts gesteld dat zij in het verleden bereid is geweest om stukken in afschrift aan [gedaagden sub 1, 3 en 4] te verstrekken, op voorwaarde dat deugdelijk werd toegelicht op welke grond Vitaal Wonen de stukken diende te verstrekken en op voorwaarde dat de kosten werden vergoed. Vitaal Wonen heeft gesteld dat deze bereidheid nog steeds bestaat. Voorts heeft Vitaal Wonen erop gewezen dat de FIOD bereid is om in te gaan op concrete verzoeken om digitale kopieën van in beslag genomen documenten.
2.36.
De rechtbank constateert dat [gedaagden sub 1, 3 en 4], ondanks het strafvorderlijke beslag, in staat is geweest om in zijn conclusie van antwoord uitgebreid en gedetailleerd inhoudelijk verweer te voeren. Als de procedure wordt voortgezet, dan mag van Vitaal Wonen worden verwacht dat zij haar stellingen nader onderbouwt (zie ook hetgeen de rechtbank in r.o. 2.28 heeft overwogen in verband met de waarheidsplicht). Het ligt voor de hand dat de nadere stellingen van Vitaal Wonen en de door haar aanvullend in het geding te brengen producties [gedaagden sub 1, 3 en 4] aanknopingspunten zullen bieden voor het voeren van nader verweer.
2.37.
Niet ondenkbaar is verder dat de desbetreffende autoriteit, op het moment dat [gedaagden sub 1, 3 en 4] zal dienen te concluderen voor dupliek, de beslaglegging zal hebben beëindigd. Mocht dit niet het geval zijn, dan zou dat kunnen duiden op het voornemen dan wel de concrete beslissing om [gedaagde sub 1] strafrechtelijk te vervolgen. De beslissing tot vervolging is - waar het de verhouding [gedaagden sub 1, 3 en 4]-Vitaal Wonen betreft - gelegen in de risicosfeer van [gedaagden sub 1, 3 en 4] Mochten de vervolging van [gedaagde sub 1] dan wel het daaraan voorafgaande opsporingsonderzoek tot gevolg hebben dat [gedaagden sub 1, 3 en 4] verstoken blijft van bepaalde eigendommen, dan kan van Vitaal Wonen niet worden verwacht dat zij de gevolgen daarvan draagt, in die zin dat zij moet accepteren dat de onderhavige procedure een vertraging van betekenis oploopt.
2.38.
Dit is des te meer het geval, omdat [gedaagden sub 1, 3 en 4] nalaat om op het - kennelijke - ontbreken van relevante stukken te reageren met behulp van de mogelijkheden die het recht hem op dit moment biedt. [gedaagden sub 1, 3 en 4] is immers steeds, maar zeker sedert maart 2014, in staat geweest om met een beroep op het bepaalde in artikel 843a Rv. de beschikking te krijgen over (afschriften van) relevante stukken. Deze mogelijkheid bestaat in elk geval waar het betreft Vitaal Wonen. Waar het betreft de overheid (Openbaar Ministerie, FIOD) kan een beroep op de desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering (waaronder artikel 552a Sv.) mogelijk uitkomst bieden. Van [gedaagden sub 1, 3 en 4] mag worden verwacht dat hij gebruik maakt van deze mogelijkheden.
Beslag op de uitkering uit hoofde van de bestuursaansprakelijkheidsverzekering
2.39.
Vitaal Wonen heeft beslag gelegd op de vordering die [gedaagde sub 1] heeft of zal hebben op de verzekeraar (Chubb) bij wie Vitaal Wonen ten behoeve van [gedaagde sub 1] een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Dit beslag is voor [gedaagden sub 1, 3 en 4] een volgende reden waarom Vitaal Wonen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4] Volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4] wordt hem door het beslag iedere kans op een behoorlijk proces ontnomen.
2.40.
De rechtbank constateert dat partijen (althans [gedaagde sub 1] en Vitaal Wonen) over deze kwestie hebben geprocedeerd ten overstaan van de voorzieningenrechter in deze rechtbank, die ter zake op 23 oktober 2014 vonnis heeft gewezen. In het kader van de procedure voor de voorzieningenrechter zijn [gedaagde sub 1] en Vitaal Wonen op de feitelijke en de juridische aspecten van de kwestie ingegaan. Tijdens de comparitie van partijen in de onderhavige zaak (die plaatsvond op 24 oktober 2014) heeft [gedaagde sub 1] aangegeven dat hij, ook na de beslissing in kort geding, zijn ontvankelijkheidsverweer op het onderhavige punt handhaaft. Inhoudelijk gezien is de kwestie van het beslag op de verzekeringsuitkering niet verder besproken.
2.41.
De rechtbank begrijpt dat zowel [gedaagde sub 1] als Vitaal Wonen blijven bij hetgeen door hen is gesteld ten overstaan van de voorzieningenrechter en dat zij het aldaar gestelde beschouwen als eveneens aangevoerd in de onderhavige procedure. De rechtbank begrijpt verder dat partijen er daarom geen bezwaar tegen hebben dat de rechtbank relevante gegevens ontleent aan het (haar ambtshalve bekende) eerdergenoemde vonnis van de voorzieningenrechter van 23 oktober 2014.
2.42.
De voorzieningenrechter heeft tot uitgangspunt genomen dat [gedaagde sub 1] jegens Chubb aanspraak kan maken op betaling van zijn verdedigingskosten tot een maximum van
€ 100.000,-, zonder dat een uitsluiting waarop de verzekeraar zich voor het overige beroept, van toepassing is. De voorzieningenrechter heeft verder vooropgesteld dat de uitkering van dit bedrag wordt verhinderd doordat er beslag van Vitaal Wonen op de polis ligt. Daarop heeft de voorzieningenrechter overwogen, dat voor hem de vraag aan de orde is of het belang van Vitaal Wonen bij handhaving van het beslag zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagde sub 1] bij opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat door [gedaagde sub 1] is gesteld dat hij zonder (het geld van) de uitkering van Chubb geen geld (meer) heeft om de declaraties van zijn huidige raadsman te betalen, dat deze niet bereid is om hem op basis van een toevoeging in de bodemzaak te blijven bijstaan en dat door het beslag daarom de
equality of armsin de verdrukking komt. De voorzieningenrechter heeft voorts geconstateerd dat tegenover het belang van [gedaagde sub 1] het belang van Vitaal Wonen staat om een verhaalsobject te hebben voor het geval in de bodemprocedure haar vordering wordt toegewezen en wel tot het bedrag dat door Chubb aan [gedaagde sub 1] zou kunnen worden betaald. De voorzieningenrechter heeft vervolgens overwogen dat [gedaagde sub 1] zijn stelling dat hij geen geld heeft om de declaraties van zijn huidige raadsman te voldoen niet heeft onderbouwd door (bijvoorbeeld) het overleggen van rekeningafschriften van zijn bankrekening(en), of het overleggen van verklaringen van degenen die hem tot in de loop van 2014 in staat hebben gesteld om de declaraties van zijn raadsman te voldoen, erop neerkomend dat zij dit thans niet meer willen - of kunnen - doen, of het overleggen van (afgewezen) aanvragen voor een lening. Dit heeft de voorzieningenrechter geleid tot het oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 1] niet (meer) in staat is betaalde rechtshulp te bekostigen. Volgens de voorzieningenrechter heeft [gedaagde sub 1] aldus zijn - op zich gerechtvaardigde - verdedigingsbelang onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft ten slotte geoordeeld dat aldus het belang van Vitaal Wonen op het behoud van haar verhaalsobject (op de hiervoor omschreven wijze) dient te prevaleren boven het belang van [gedaagde sub 1] bij opheffing van het beslag, waarop de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagde sub 1] heeft afgewezen.
2.43.
De rechtbank gaat ervan uit dat de feitelijke omstandigheden aan de zijde van [gedaagden sub 1, 3 en 4] niet zijn gewijzigd sedert de mondelinge behandeling van het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 23 oktober 2014. De rechtbank hecht in dit verband belang aan de omstandigheid dat, anders dan tijdens de comparitie na antwoord werd aangekondigd, de advocaat van [gedaagden sub 1, 3 en 4] zich tot op heden niet heeft onttrokken. De rechtbank laat de kwestie van het beslag op de verzekeringsuitkering daarom voor dit moment rusten. Als de procedure wordt voortgezet, kan [gedaagden sub 1, 3 en 4] de kwestie opnieuw aan de orde stellen (met name met een vordering tot opheffing van het gelegde beslag), als een verandering van omstandigheden hem daartoe aanleiding geeft. Dit kan eventueel in het kader van de onderhavige procedure, met een beroep op het bepaalde in artikel 223 Rv. De rechtbank zal alsdan rekenen op een deugdelijke - feitelijke én juridische - onderbouwing van de incidentele vordering, waarna Vitaal Wonen (opnieuw) verweer zal mogen voeren en de rechtbank vervolgens zal beslissen.
Het (ontbrekende) overzicht producties
2.44.
Tijdens de comparitie na antwoord heeft mr. Pfeil er namens [gedaagden sub 1, 3 en 4] op gewezen dat hij niet beschikt over een overzicht van de door Vitaal Wonen aan de dagvaarding toegevoegde producties. Volgens mr. Pfeil kan daarom niet worden nagegaan of de gedaagden beschikken over alle relevante producties. Verder kan niet worden nagegaan of de gedaagden de beschikking hebben over dezelfde producties als de rechtbank. Mr. Pfeil heeft erop gewezen dat zijdens [gedaagden sub 1, 3 en 4] niet alsnog is verzocht om verstrekking van een overzicht producties, omdat het bestaan van een dergelijk overzicht onbekend was.
2.45.
Mr. Caris heeft gereageerd, stellend dat het de bedoeling was dat alle partijen de beschikking zouden krijgen over hetzelfde overzicht en dezelfde stukken. Dat het overzicht ontbreekt bij de gedaagden is geen opzet, aldus mr. Caris; gedaagden hebben ook niet alsnog verzocht om een zodanig overzicht.
2.46.
De rechtbank heeft tijdens de comparitie na antwoord geconstateerd dat zij wèl beschikt over een productieoverzicht. Tijdens de zitting is aan de advocaten van gedaagden een kopie van dit overzicht verstrekt en is afgesproken dat mr. Pfeil (en mr. Wagemans) zou(den) nagaan of alle producties op het overzicht in zijn (hun) bezit zijn. Mocht dit niet zo zijn, dan zouden zij de rechtbank berichten.
2.47.
Namens [gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft mr. Pfeil bij akte op de rol van 12 november 2014 herhaald dat hij het ontbreken van het productieoverzicht relevant acht in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid van Vitaal Wonen, omdat hij (op nader aangegeven gronden) door het ontbreken van het overzicht ernstig in zijn verdediging wordt belemmerd.
2.48.
De rechtbank kan [gedaagden sub 1, 3 en 4] niet volgen in zijn betoog. Daaruit volgt niet dat Vitaal Wonen het productieoverzicht niet (tijdig) heeft verstrekt met de bedoeling om de belangen van [gedaagden sub 1, 3 en 4] te schaden. Evenmin heeft [gedaagden sub 1, 3 en 4] deugdelijk onderbouwd gesteld dat van zodanige schade sprake is (geweest). De rechtbank wijst er in dit verband op dat [gedaagden sub 1, 3 en 4] niet heeft gesteld dat het tijdens de comparitie na antwoord in afschrift aan mr. Pfeil verstrekte productieoverzicht onjuist is, dan wel dat, op basis van het productieoverzicht of anderszins, kan worden vastgesteld dat [gedaagden sub 1, 3 en 4] niet tijdig de beschikking heeft gekregen over alle door Vitaal Wonen aan de rechtbank overgelegde producties.
2.49.
De rechtbank zal daarom de kwestie van het ontbrekende productieoverzicht niet verder betrekken bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van Vitaal Wonen in haar vordering jegens [gedaagden sub 1, 3 en 4]
Niet-toegestane druk op derden
2.50.
[gedaagden sub 1, 3 en 4] heeft gesteld dat veel betrokkenen bij de onderhavige zaak zich door Vitaal Wonen onder (te) grote druk gezet voelen, onder andere door brieven en mededelingen waarin wordt gedreigd met onderzoeken naar mogelijke fraude. Daardoor zijn deze personen, volgens [gedaagden sub 1, 3 en 4], niet meer vrij om als getuigen op te treden.
2.51.
De rechtbank gaat ervan uit dat deze stellingen niet worden aangevoerd in het kader van het (niet-)ontvankelijkheidsverweer van [gedaagden sub 1, 3 en 4] Mocht dat anders zijn, dan treffen de stellingen geen doel, bij gebreke aan een deugdelijke onderbouwing. De hier aan de orde zijnde (zware en in algemene zin geuite) beschuldiging aan het adres van Vitaal Wonen wordt namelijk onderbouwd door te verwijzen naar één brief (van de heer [naam 2] van [naam 2] Beheer BV van 24 april 2013 aan de directeur a.i. van Vitaal Wonen; bijlage bij productie 5.1. bij de dagvaarding). Deze brief bevat in hoofdzaak een weergave van de feiten (zoals door [naam 2] gezien) en het uitspreken van de bereidheid om inzake deze feiten onder ede te verklaren. Uit deze brief kan niet worden opgemaakt dat [naam 2] zich ten gevolge van enig optreden van Vitaal Wonen niet (langer) in staat voelt om naar waarheid te getuigen.
Ontvankelijkheid, de positie van [gedaagde sub 2]
2.52.
Voor de duidelijkheid stelt de rechtbank voorop dat zij het
(niet-)ontvankelijkheidsverweer zoals gevoerd door [gedaagde sub 2] niet beschouwt als exceptief verweer in de zin van artikel 128 lid 3 Rv. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling ervan, ook al is het verweer voor het eerst gevoerd tijdens de comparitie na antwoord.
2.53.
Het (niet-)ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde sub 2] heeft betrekking op de kwesties van de Putstraat, de telefoonkosten, de procesbevoegdheid en Lemborgh. De rechtbank begrijpt, mede gelet op de inhoud van de nadere akte van [gedaagde sub 2], dat hij wil aanvoeren dat Vitaal Wonen niet-ontvankelijk is in haar vordering jegens hem, gelet op (1) het ontbreken van procesbevoegdheid, (2) het (aanvankelijk) ontbreken van het productieoverzicht en (3) de schending van de substantiëringsplicht. In zijn akte verduidelijkt [gedaagde sub 2] welke onderdelen van de lijsten onder 6. en 7. in de akte van [gedaagde sub 1] mede op hem, [gedaagde sub 2], betrekking hebben.
2.54.
Waar het betreft de beslissing van (de directeur a.i. van) Vitaal Wonen om jegens [gedaagde sub 2] te procederen, verkeert [gedaagde sub 2] in dezelfde positie als [gedaagde sub 1] Tijdens de comparitie na antwoord is zijdens [gedaagde sub 2] gesteld dat genoegen wordt genomen met de verklaring van de directeur a.i. en de advocaat van Vitaal Wonen, die erop neerkomt dat zij ter zake de onderhavige procedure volledige transparantie hebben betracht en dat zowel de oude als de nieuwe Raad van Toezicht volledig achter het voeren van de onderhavige procedure staan. Daaruit volgt dat het standpunt van de Raad van Toezicht van Vitaal Wonen ten opzichte van de onderhavige procedure op dit moment verder buiten beschouwing kan blijven. Mocht [gedaagde sub 2] de kwestie in een later stadium opnieuw aan de orde willen stellen, dan zijn de overwegingen van de rechtbank in de r.o. 2.15 e.v. van overeenkomstige toepassing.
2.55.
In verband met het ontbrekende productieoverzicht is zijdens [gedaagde sub 2] in de akte meegedeeld dat de in het ter comparitie verstrekte productieoverzicht genoemde producties in het bezit zijn van [gedaagde sub 2] Gelet hierop, en onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in de r.o. 2.44 e.v., zal de rechtbank de kwestie van het ontbrekende productieoverzicht niet verder betrekken bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van Vitaal Wonen in haar vordering jegens [gedaagde sub 2]
2.56.
Uit hetgeen [gedaagde sub 2] aanvoert in verband met de (vermeende) schending van de substantiëringsplicht begrijpt de rechtbank dat hij Vitaal Wonen tevens verwijt dat zij haar waarheidsplicht jegens hem heeft geschonden. Ook aldus opgevat kan het verweer geen doel treffen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen en geoordeeld in de r.o. 2.22 e.v. en 2.29 e.v., dat van overeenkomstige toepassing is op [gedaagde sub 2]
Ontvankelijkheid, slotsom
2.57.
De slotsom is dat, uitgaande van de verweren zoals gevoerd, geen grond bestaat om Vitaal Wonen niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] De gevoerde verweren geven de rechtbank evenmin aanleiding om andere beslissingen te nemen inzake de voortgang van de procedure.
2.58.
Een en ander betekent dat de procedure zal worden voortgezet op de wijze zoals afgesproken tijdens de comparitie na antwoord: de zaak zal voor re- en dupliek worden gezet, waarbij geen onderscheid zal worden gemaakt tussen de afzonderlijke ‘hoofdstukken’ (in de dagvaarding) waar het betreft het tempo en de wijze van afdoening, omdat dit met het oog op de bewijslevering en met het oog op een eventueel hoger beroep problemen kan opleveren.
2.59.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor repliek aan de zijde van Vitaal Wonen. In verband met de inhoud van deze conclusie verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen in de r.o. 2.14, 2.28 en 2.32.
2.60.
De rechtbank verwacht verder dat Vitaal Wonen in haar repliek uitleg zal geven over hetgeen zij stelt, naar aanleiding van de lijsten onder 6 en 7 in de akte van [gedaagden sub 1, 3 en 4], onder 22 in haar antwoordakte (en dan met name de door de rechtbank onderstreepte tekst):
‘In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het gaat om stukken die Vitaal Wonen niet heeft,niet door haar verstrekt kunnen worden wegens de overeenkomst met Integis (dat geen documenten aan derden verstrekt mogen worden)en veelal zeer ruim geformuleerde, ongespecificeerde of niet ter zake doende vragen/documenten en voor het overgrote deel zaken die reeds in het bezit zijn van de heer [gedaagde sub 1], althans waren.’
De rechtbank kan, op voorhand oordelend, niet inzien hoe een overeenkomst met een opdrachtnemer-adviseur ertoe kan leiden dat deze de beschikking krijgt over documenten, die vervolgens niet in het geding mogen worden gebracht, terwijl dit laatste wel gebeurt met het door de adviseur (mede) op basis van de desbetreffende documenten opgestelde rapport. Wellicht is sprake van een misverstand; het is aan Vitaal Wonen om hierover duidelijkheid te verschaffen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 mei 2015voor het nemen van een conclusie van repliek door Vitaal Wonen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens, mr. W.E. Elzinga en mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015. [1]

Voetnoten

1.type: WB