ECLI:NL:RBLIM:2015:2389

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3243u, 14 _ 3244u, 14 _ 3884u, 15 _ 17u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van WGA-uitkering aan eigenrisicodrager en verhaalsbesluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam rechtspersoon] BV, eiseres, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. De zaak betreft de toerekening van een WGA-uitkering aan eiseres, die sinds 1 juli 2010 eigenrisicodrager is. Eiseres betwist de toerekening van de WGA-uitkering van een werknemer, die arbeidsongeschikt is geraakt na een auto-ongeval, en de verhaalsbesluiten die daarop volgden. Eiseres stelt dat de toerekening in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat zij niet op de hoogte was van de uitkering en de toerekening pas vier jaar na de toekenning heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de toerekening een wettelijke verplichting is en dat eiseres geacht kan worden op de hoogte te zijn van de WGA-uitkering van de werknemer. De rechtbank wijst erop dat eiseres, als categoraal belanghebbende, rechtsmiddelen had kunnen aanwenden tegen de toekenning van de WGA-uitkering. De rechtbank concludeert dat de verhaalsbesluiten rechtens houdbaar zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de toepassing van de dwingendrechtelijke bepalingen uitsluiten. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB/ROE 14/3243, AWB/ROE 14/3244, AWB/ROE 14/3884 en AWB/ROE 15/17.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2015 in de zaak tussen
[naam rechtspersoon] BV, te Maastricht, eiseres
(gemachtigde: mr. H.T.M. Bartels),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: [naam ambtenaar]).
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij als gevolg van het feit dat zij eigenrisicodrager is voor de WGA ingaande 1 juli 2013 de betaling van een bepaalde uitkering voor haar rekening komt (de toerekeningsbeslissing). Bij besluit van 16 september 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het besluit van 16 september 2014 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder het nummer AWB/ROE 14/3243.
Daarnaast heeft verweerder een aantal verhaalsbeslissingen genomen. De beslissingen zien op de periode van januari 2013 tot en met oktober 2014. De bezwaren hiertegen zijn bij besluiten van 16 september 204 en 5 november 2014 ongegrond verklaard. De hiertegen ingestelde beroepen zijn geregistreerd onder de nummers AWB/ROE 14/3244, AWB/ROE 14/3884 en AWB/ROE 15/17.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is namens eiseres verschenen dhr. [naam persoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De werknemer, de heer [naam werknemer rechtspersoon], was in dienst bij eiseres op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 1 januari 2006. Hij werkte als constructiebankwerker/chauffeur. Op 7 juni 2007 is hij in die werkzaamheden arbeidsongeschikt geworden als gevolg van een auto-ongeval. Met ingang van 21 juni 2009 is aan de werknemer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Eiseres heeft per 1 juli 2009 het dienstverband met de werknemer beëindigd, nadat zij op 25 mei 2009 daartoe toestemming had gekregen van verweerder.
2. Eiseres is op haar verzoek sinds 1 juli 2010 eigenrisicodrager als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Wet WIA.
3. Bij besluit van 16 mei 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de WGA-uitkering van de vorenbedoelde werknemer onder haar risico valt maar nog niet aan haar is toegerekend. Die toerekening vindt bij dat besluit alsnog plaats met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013. Vervolgens is bij besluit van 28 mei 2014 door verweerder de reeds betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2013 tot 1 juni 2014 op eiseres verhaald. Bij besluit van 22 september 2014 heeft verweerder de uitkering over de periode september 2014 verhaald. Verhaal over oktober 2014 vond plaats bij besluit van 16 oktober 2014. De bezwaren tegen het toerekeningsbesluit en de verhaalsbesluiten zijn bij besluiten van 16 september 2014 en 5 november 2014 ongegrond verklaard.
4. Eiseres komt op tegen zowel de toerekeningsbeslissing als de voormelde verhaalsbeslissingen. Zij heeft in beroep het volgende aangevoerd.
4.1. Eiseres erkent dat toerekening een plicht is die uit de Wet WIA volgt, maar eiseres betwist dat de toerekening conform de relevante wettelijke bepalingen is verlopen. Verweerder heeft pas in 2014 besloten tot toerekening met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013, terwijl eiseres al op 1 juli 2010 eigenrisicodrager was. Eiseres betoogt dat, los van de ingangsdatum, het toerekenen als zodanig in dit geval in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiseres mocht er in haar visie op vertrouwen dat toen op haar vraag of er uitkeringen voor haar risico komen, ontkennend geantwoord werd en er op het moment dat zij eigenrisicodrager werd ook geen uitkeringen werden gepresenteerd, er geen sprake zou zijn van toerekening. Door pas vier jaar na de toekenning van de WGA-uitkering, waarvan eiseres het bestaan op dat moment niet kende, deze toe te rekenen aan eiseres, handelt verweerder bovendien in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, aldus eiseres. Hierbij is in de visie van eiseres bovendien sprake van rechtsverwerking, omdat verweerder een aantal in de Wet WIA genoemde momenten om de uitkering toe te rekenen heeft laten passeren en omdat verweerder door het nemen van regres op de veroorzaker van de schade nadat eiseres eigenrisicodrager is geworden er blijk van heeft gegeven de uitkering aan zichzelf toe te rekenen.
4.2. Genoemde argumenten brengt eiseres tevens naar voren ter onderbouwing van het standpunt dat de verhaalsbeslissingen rechtens niet houdbaar zijn. Hierbij brengt eisers tevens naar voren dat in haar visie de datum met ingang van welke de uitkering op haar verhaald wordt, te weten januari 2013, volstrekt willekeurig is en daarom niet valt in te zien waarom het verhaal niet is gestart met ingang van de datum van het primaire (toerekenings)besluit, te weten 16 mei 2014. Verder betoogt eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 99, derde lid, van de Wet WIA. Nu verweerder een regeling heeft getroffen met de verzekeraar van de veroorzaker van de het ongeval op het moment dat eiseres al eigenrisicodrager was, is het voor eiseres niet meer mogelijk om haar regresrecht uit te oefenen. Hierdoor heeft zij mogelijk schade geleden.
5. Het is aan de rechtbank om op grond van de beroepsgronden te beoordelen of de bestreden besluiten rechtens stand kunnen houden.
6. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA draagt de eigenrisicodrager gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het risico van de betaling van die uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond.
7. Ingevolge artikel 83, derde lid, van de WIA, voor zover hier van belang, betaalt het UWV deze uitkering indien de eigenrisicodrager de uitkering niet betaalt en verhaalt het UWV de uitkering op de eigenrisicodrager.
8. Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de WIA draagt de eigenrisicodrager vanaf het moment dat hij eigenrisicodrager wordt overeenkomstig artikel 82 van de WIA het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond, ook als die wachttijd is ingegaan vóór de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd.

9.Artikel 99 van de Wet WIA luidt als volgt:

1. Het UWV heeft voor de op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gemaakte kosten verhaal op de persoon, die naar burgerlijk recht verplicht is schade te vergoeden aan de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet naar burgerlijk recht is gehouden.
2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het UWV in plaats van het bedrag van de periodieke verstrekkingen de contante waarde daarvan kan vorderen.
3. De eigenrisicodrager treedt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid in de plaats van het UWV voorzover hij het risico van de betaling van uitkering op grond van deze wet draagt.
4. De in het eerste lid bedoelde aansprakelijke en de aansprakelijke jegens de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking zijn eveneens verplicht tot vergoeding van de door het UWV of de eigenrisicodrager gemaakte redelijke kosten ter nakoming van de verplichtingen tot inschakeling in de arbeid van de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet of de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, die op het UWV of de eigenrisicodrager rusten op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de daarop berustende bepalingen. De aansprakelijke kan hetzelfde verweer voeren dat hem jegens de persoon die recht heeft op een uitkering of voorziening op grond van deze wet ten dienste zou hebben gestaan.
10. Met betrekking tot de houdbaarheid in rechte van het onderhavige toerekeningsbesluit, overweegt de rechtbank dat de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2011:BP7480) blijk heeft gegeven van de opvatting dat een dergelijk besluit een beperkte strekking heeft, namelijk het opleggen van een betalingsverplichting aan de werkgever/eigen risicodrager. In lijn hiermee heeft ook de beoordeling van de vraag of een toerekeningsbesluit rechtens juist is te achten een beperkt karakter, waarbij in het bijzonder voorligt de vraag of is voldaan aan de in artikel 82 en 84 van de Wet WIA gestelde voorwaarden. Uit het beperkte karakter van deze toetsing vloeit voort dat geen feiten en omstandigheden in de beoordeling worden betrokken die geen verband houden met deze uit hun aard op zichzelf te beschouwen voorwaarden.
11. In hetgeen onder 10 is overwogen, ligt tevens besloten dat van de zijde van eiseres tevergeefs een beroep is gedaan op schending door verweerder van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, wegens het gestelde gebrek aan informatie door verweerder inzake het ten tijde van belang lopende arbeidsongeschiktheidsgeval van werknemer. Eerst in de fase van verhaal kunnen, naar eveneens in vaste rechtspraak van de Raad is neergelegd, die beginselen een rol spelen. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan toepassing van deze dwingendrechtelijke bepalingen wegens strijd met algemene rechtsbeginselen geen rechtsplicht meer kan zijn.
12. Met betrekking tot de houdbaarheid in rechte van de onderhavige verhaalsbesluiten overweegt de rechtbank vervolgens het volgende.
13. De rechtbank dient naar aanleiding van de beroepsgronden tegen de verhaalsbesluiten te beoordelen of zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan toepassing van de eveneens dwingendrechtelijke bepaling van artikel 83, derde lid, van de WIA wegens strijd met algemene rechtsbeginselen geen rechtsplicht meer kan zijn. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
14. De rechtbank neemt in de eerste plaats in aanmerking dat verweerder aan eiseres bij brief van 22 april 2009 het WIA-uitkeringsbesluit heeft toegezonden, zodat eiseres geacht kan worden ervan op de hoogte te zijn dat aan de werknemer per 21 juni 2009 een WIA-uitkering is toegekend. Eiseres had daartegen voorts, als categoraal belanghebbende, een rechtsmiddel kunnen aanwenden, nu zij op dat moment nog geen eigenrisicodrager was. Te minder ligt het voor de hand om aan te nemen dat eiseres niet op de hoogte was van de WIA-uitkering van werknemer, nu op 25 mei 2009 op verzoek van eiseres toestemming is gegeven om de arbeidsverhouding met werknemer op te zeggen juist omdat werknemer per 21 juni 2009 een arbeidsongeschiktheidsuitkering was toegekend. Dat eiseres, toen zij in het kader van het aanvragen van het eigenrisicodragerschap op 3 maart 2010 heeft gevraagd of er WGA-uitkeringen voor haar rekening komen, bij brief van 3 maart 2010 - naar later bleek ten onrechte - is meegedeeld daarvan geen sprake was, maakt daarom niet dat eiseres op die mededeling voetstoots mocht vertrouwen. Het had voor de hand gelegen dat eiseres specifiek zou hebben gevraagd naar de stand van zaken van de uitkering van de werknemer, indachtig het feit dat ongeveer 8 maanden eerder de WGA-uitkering was toegekend aan hem. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel jegens verweerder slaagt daarom niet.
15. Verder volgt de rechtbank eiseres ook niet in haar standpunt dat uit de tekst en bedoeling van artikel 83, derde lid, van de Wet WIA volgt dat verhaal niet met terugwerkende kracht zouden mogen worden toegepast. De gang van zaken - het verkeerd informeren en het lang stilzitten - heeft verweerder er in ieder geval toe geleid dat hij niet met volledige terugwerkende kracht verhaal heeft toegepast vanaf het moment dat de uitkeringsverstrekking is ingegaan, maar is uitgegaan van de datum 1 januari 2013. Verweerder heeft deze datum in meerdere gevallen gehanteerd waarin sprake was van het laattijdig onderkennen van de toerekenings- en verhaalsplicht op de werkgever. Daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet gezegd worden dat verweerder in strijd met het willekeurbeginsel en ten nadele van eiseres heeft gehandeld.
16. Eiseres heeft voorts betoogd dat het feit dat verweerder, hetgeen hij ook erkent, gelet op het bepaalde in artikel 99, derde lid, van de Wet WIA, ten onrechte regres in de vorm van een overeenkomst met de schadeverzekeraar heeft toegepast op een moment dat eiseres als eigenrisicodrager was, aanleiding had moeten vormen om geheel, althans in verdergaande mate, van verhaal af te zien. Anders dan namens eiseres is betoogd, betekent deze omstandigheid niet dat zonder meer sprake is van rechtsverwerking en daarom geen verhaal meer zou mogen plaatsvinden. Wel zou het ten onrechte toepassen van regres kunnen worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan strikte en volledige toepassing van de dwingendrechtelijke bepalingen over verhaal wegens strijd met algemene rechtsbeginselen geen rechtsplicht meer kan zijn. Verweerder heeft er voor gekozen om eiseres tegemoet te komen door het deel van de zogenoemde ‘lumpsum’ dat overbleef na verrekening met de reeds door hem betaalde WGA-uitkering per 21 juni 2009 uit te betalen aan eiseres. Verweerder heeft dit primair als een civielrechtelijke kwestie betiteld en zich op het standpunt gesteld dat dit bij het nemen van de verhaalsbesluiten geen rol hoeft te spelen omdat dit een louter civielrechtelijke kwestie is. De rechtbank acht dit primaire standpunt van verweerder onjuist. Er is immers onmiskenbaar een verband tussen het toegepaste verhaal en het regres nu deze dezelfde uitkering en deels dezelfde periode betreffen. Het zou dan ook mogelijk zijn geweest om het geleden nadeel in het kader van het verhaal te compenseren. De rechtbank begrijpt echter verweerder voorts aldus dat hij zich subsidiair op het standpunt stelt dat eiseres door de geboden tegemoetkoming al voldoende is gecompenseerd en dat er derhalve geen reden meer is om de omvang van het verhaal verder te beperken. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat zich ondanks de wijze waarop verweerder aan eiseres is tegemoetgekomen een situatie voordoet waarin geen sprake meer kan zijn van een rechtsplicht om verhaal toe te passen. De rechtbank overweegt daartoe dat hij het als bestuursrechter in het kader van de eerder omschreven beperkte toetsing van de toepassing van dwingendrechtelijke voorschriften niet op zijn weg ziet liggen om het geschil van eiseres en verweerder over de aan eiseres door het onrechtmatig handelen van verweerder toekomende schadevergoeding indringend te beoordelen. Slechts als verweerders standpunt dat eiseres al voldoende is gecompenseerd evident onjuist zou zijn, zou daarin grond zijn gelegen om een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld aan te nemen. Van zodanige evidentie acht de rechtbank evenwel geen sprake. Als eiseres over de omvang van de geleden schade niet tot overeenstemming komt met verweerder, kan zij dit in een civiele procedure aan de orde stellen.

17.Het beroep is ongegrond.

18.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.
w.g. W.A.M. Bocken,
griffier
w.g. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 maart 2015
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.