ECLI:NL:RBLIM:2015:2388

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
3862049 AZ VERZ 15-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van ontbindingsvergoeding na conflicten tussen werkgever en werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 maart 2015 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer, hierna aangeduid als [verzoeker], tegen zijn werkgever, de besloten vennootschap Exploitatiemaatschappij Reuteman B.V. [verzoeker] heeft verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, die hij op 13 september 2007 was aangegaan, onder toekenning van een ontbindingsvergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat zowel de werkgever als de werknemer een rol hebben gespeeld in het ontstaan en in standhouden van de problematische situatie. De kantonrechter oordeelt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden ingewilligd, met ingang van 1 april 2015, en kent aan [verzoeker] een vergoeding toe van € 15.000,00 bruto. De procedure is voortgekomen uit een reeks van conflicten, waaronder een discussie over gereedschappen, loonbetalingen en de communicatie tussen partijen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat beide partijen niet hebben gehandeld zoals van een goed werkgever en werknemer verwacht mag worden, wat heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3862049 AZ VERZ 15-24
Beschikking van de kantonrechter van 20 maart 2015
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend [adres 1],
[woonplaats],
verzoekende partij,
gemachtigde mr. A. Kara,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ REUTEMAN B.V.voorheen handelend onder de naam
EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ [naam] B.V.,
gevestigd te Maastricht,
verwerende partij,
gemachtigde mr. W.C.M. Coenen.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Reuteman worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de nader ingezonden producties namens Reuteman
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 10 maart 2015
- de pleitnota van [verzoeker].
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat vast dat [verzoeker], geboren op [geboortedatum], op
13 september 2007 in dienst is getreden bij Exploitatiemaatschappij [naam] B.V. (hierna: [naam] B.V.), de rechtsvoorganger van Reuteman. Hij is werkzaam in de functie van klusjesman tegen een loon van laatstelijk € 2.454,11 bruto, exclusief 8 % vakantiebijslag.
2.2.
Voordat [verzoeker] in dienst trad bij [naam] B.V. dreef hij een eenmanszaak genaamd [naam eenmanszaak]. [verzoeker] had om die reden diverse gereedschappen in eigendom.
2.3.
Op 13 september 2007 zijn [verzoeker] en [naam] B.V. een schriftelijke arbeidsovereenkomst aangegaan en zijn daarbij overeengekomen dat de cao voor het Horeca- en aanverwante bedrijf (hierna: horeca-cao) van toepassing is.
2.4.
[naam] B.V. had diverse horecazaken in eigendom, waarvan de laatste zaak in 2010 is verkocht. Naar aanleiding daarvan is [naam] B.V. gewisseld van pensioenuitvoerder. Op enig moment is [naam] B.V. voortgezet onder de naam exploitatiemaatschappij Reuteman B.V, waarvan dhr. [naam statutair directeur] (hierna: [naam statutair directeur]) statutair directeur is.
2.5.
[verzoeker] heeft op 19 april 2010 een hartaanval gehad, waardoor hij tot
16 augustus 2010 arbeidsongeschikt is geweest. Gedurende die periode ontving [verzoeker]
100 % van het gebruikelijke loon.
2.6.
[verzoeker] heeft zich op 29 juli 2014 wederom arbeidsongeschikt gemeld.
2.7.
Op 15 augustus 2014 heeft [naam statutair directeur] een bezoek gebracht aan [verzoeker] op diens thuisadres met de intentie de werkbus en de gereedschappen op te halen. In de werkbus lagen nagenoeg geen gereedschappen meer en daarover ontstond tussen [verzoeker] en [naam statutair directeur] een discussie. Naar aanleiding hiervan hebben [verzoeker] en [naam statutair directeur] op
17 en 21 augustus 2014 per e-mail nog gecorrespondeerd over de gereedschappen.
2.8.
Op 25 augustus 2014 heeft de re-integratiespecialist, dhr. Van der Molen, aan [naam statutair directeur] en [verzoeker] een e-mail gestuurd met daarin de mededeling dat contact tussen werkgever en werknemer een plicht is uit de Wet verbetering Poortwachter. Indien zulks door de bedrijfsarts echter geïndiceerd is, kunnen werkgever en werknemer tijdelijk worden ontheven van die plicht, maar daarvan is niet gebleken concludeert de re-integratiespecialist.
Wel stelt de re-integratiespecialist dat, hoewel [verzoeker] en [naam statutair directeur] contact moeten onderhouden, zijns inziens contact op dit moment niet wenselijk is en dat de inzet van de bedrijfsmaatschappelijk werker moet worden afgewacht. Tot nader order van de bedrijfsarts of de maatschappelijk werker kunnen [verzoeker] en [naam statutair directeur] elkaar even met rust laten. Tot slot spreekt de re-integratiespecialist de hoop uit dat [verzoeker] de bedrijfsmaatschappelijk werker nog voor de vakantie kan spreken en dat dit gesprek [verzoeker] voor zijn vakantie meer rust kan geven.
2.9.
[naam statutair directeur] heeft op 26 augustus 2014 een e-mail aan [verzoeker] gezonden over onder meer de gereedschappenkwestie. Tevens wees hij [verzoeker] er op dat hij samen met [naam statutair directeur] aan een plan van aanpak moet werken en dat het voor [naam statutair directeur] niet mogelijk is om een plan van aanpak op te stellen omdat bij hem niet bekend is welke problemen er spelen. Ook deelt [naam statutair directeur] in het e-mailbericht mede dat het wettelijk gezien niet mogelijk is dat [verzoeker] tijdens ziekte met vakantie gaat en dat [naam statutair directeur] daarom hier geen toestemming voor kan geven. Tot slot verzoekt [naam statutair directeur] afgifte van de reservesleutel van de werkbus teneinde deze te kunnen verkopen. Nadien hebben partijen geen rechtstreeks contact meer met elkaar gehad.
2.10.
[verzoeker] heeft over de maand augustus 2014 100 % van zijn loon betaald gekregen. In september 2014 liet de loonbetaling op zich wachten en heeft [verzoeker] zich om die reden tot zijn gemachtigde gewend. Namens [verzoeker] is op 30 september 2014 een e-mail naar [naam statutair directeur] gestuurd, met het verzoek om het loon over september 2014 aan [verzoeker] te voldoen. Aan dit verzoek heeft Kerckhoffs gehoor gegeven, zij het dat hij 70% van het gebruikelijke loon heeft betaald.
2.11.
Tussen de gemachtigde van [verzoeker] en [naam statutair directeur] alsmede de gemachtigde van [naam statutair directeur] is per e-mail gecorrespondeerd over de (on)juistheid over het betaalde loon in september 2014 en de nadien betaalde loonbedragen. Die bedroegen allemaal 70% van het gebruikelijke loon.
2.12.
Op 14 oktober 2014 heeft [naam statutair directeur] aangifte gedaan van diefstal in dienstbetrekking. [verzoeker] heeft zich vervolgens op 13 november 2014 tot de politie gewend met de bedoeling om aangifte te doen van smaad en/of laster dan wel om aangifte te doen van een valse aangifte.
2.13.
Tussen partijen heeft een mediationtraject plaatsgevonden. Dit traject is zonder positief resultaat afgesloten.
2.14.
[verzoeker] heeft op 13 februari 2015 onderhavig ontbindingsverzoek ingediend.
2.15.
Op 25 februari 2015 heeft dhr. [naam particulier onderzoeker] (hierna: [naam particulier onderzoeker]), particulier onderzoeker bij ROAH Recherchebureau te Geleen, een onderzoeksrapport opgesteld. [naam particulier onderzoeker] heeft [verzoeker] op 25 en 26 februari 2015 geobserveerd en geconstateerd dat [verzoeker] op beide dagen een aantal uren werk heeft verricht op het adres [adres 2] te Maastricht.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt om de tussen partijen bestaande overeenkomst zo spoedig mogelijk te ontbinden, althans tegen een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen tijdstip, onder toekenning van een vergoeding aan [verzoeker], alsmede Reuteman te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Namens Reuteman is verweer gevoerd en verzocht [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek als ongegrond of onbewezen af te wijzen. Voor zover het verzoek wordt toegewezen, is namens Reuteman het standpunt ingenomen dat aan [verzoeker] geen ontbindingsvergoeding dient te worden toegekend. Tevens wordt verzocht [verzoeker] in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gedaan door [verzoeker], zodat het om die reden irrelevant is of voor hem in de huidige situatie een bijzonder opzegverbod geldt. In het geval als het onderhavige waarbij een werknemer om ontbinding verzoekt, moet dit verzoek in beginsel gehonoreerd worden, omdat er sprake is van een (grond)recht van vrije arbeidskeuze. Het staat [verzoeker] te allen tijde vrij om bij Reuteman weg te gaan. Hij kan daartoe de arbeidsovereenkomst opzeggen of een ontbindingsverzoek indienen en [verzoeker] heeft in dit geval voor het laatste gekozen. Het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ingewilligd, zodat de kantonrechter voornemens is de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 1 april 2015.
4.2.
De vraag die thans moet worden beantwoord is of er omstandigheden zijn die ertoe leiden dat aan [verzoeker] een vergoeding moet worden toegekend. Bij de beantwoording van die vraag is van belang of [verzoeker] onderbouwd aannemelijk heeft gemaakt dat de reden waarom het dienstverband terstond zal worden beëindigd, volledig, althans grotendeels, in de risicosfeer van de werkgever ligt zonder dat enige noemenswaardige verwijtbaarheid van zijn zijde aan de orde is.
4.3.
Uit de stellingen van partijen leidt de kantonrechter af dat er diverse gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die zij elkaar verwijten. De kantonrechter is van oordeel dat partijen – die elkaar overigens ruim 40 jaar goed kennen – over en weer niet hebben gehandeld zoals van een goed werkgever en een goed werknemer mag worden verwacht en overweegt daartoe het volgende.
4.3.1.
[naam statutair directeur] heeft in het verweerschrift en ter zitting bij herhaling gesteld dat hij niet weet wat er tussen hem en [verzoeker] is voorgevallen, terwijl dit wel zo ernstig is dat [verzoeker] hier psychische klachten van heeft. De kantonrechter begrijpt het verhaal van [verzoeker] aldus dat die klachten zijn oorsprong vinden in de samenwerking met de zoon van [naam statutair directeur]. [verzoeker] stelt dat hij door die samenwerking een toename in de werkdruk heeft ervaren. Aangezien hij in 2010 een hartaanval heeft gehad, leverde die toename voor hem weer (hart)klachten op. [verzoeker] stelt dat hij in juli 2014 door zijn cardioloog onderzocht is en dat toen gebleken is dat medisch gezien geen oorzaak te vinden was voor de toegenomen klachten. Door de cardioloog is geconstateerd dat de klachten vermoedelijk een psychische oorzaak hebben en om die reden is geadviseerd aan [verzoeker] om voorlopig niet te werken. Dit vormde voor [verzoeker] dan ook de aanleiding om zich op 29 juli 2014 ziek te melden. [verzoeker] heeft desgevraagd verklaard dat hij slechts eenmaal met [naam statutair directeur] heeft gesproken over de toegenomen klachten als gevolg van de ervaren (gevoelde) werkdruk. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in september 2013, bijna een jaar voordat [verzoeker] ziek is uitgevallen. Dit betekent dat [naam statutair directeur] niet wist en ook niet kon weten dat de klachten in de loop der tijd onverminderd bleven voortbestaan. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om [naam statutair directeur] hierover te informeren, zodat [naam statutair directeur] de mogelijkheid gehad had maatregelen te nemen. Nu [verzoeker] dit niet heeft gedaan – ook niet nadat hij zich nog tot twee keer toe had voorgenomen om dit te doen – en [naam statutair directeur] aldus de mogelijkheid niet heeft gehad om iets aan de ontstane werksituatie te doen, is de kantonrechter van oordeel dat [naam statutair directeur] dienaangaande geen verwijt kan worden gemaakt.
4.3.2.
De kantonrechter concludeert dat de situatie tussen partijen is geëscaleerd tijdens het gesprek op 15 augustus 2014. Op die dag heeft [naam statutair directeur] [verzoeker] thuis bezocht om onder andere de werkbus met de gereedschappen op te halen. Tussen partijen is op dat moment een discussie ontstaan omdat er nagenoeg geen gereedschappen meer in de werkbus lagen. [verzoeker] had die gereedschappen uit de werkbus genomen, aangezien die spullen volgens zijn stelling zijn eigendom waren. Toen hij op 13 september 2007 bij [naam] B.V. in dienst trad, is hij – zo stelt hij – namelijk met [naam statutair directeur] overeengekomen dat de gereedschappen die hij op dat moment in eigendom had, zou aanwenden voor de werkzaamheden die hij bij [naam] B.V. zou gaan verrichten. [naam statutair directeur] heeft hiervoor vervolgens € 2.000,00 aan gebruikersvergoeding betaald. Aangezien tijdens de vorige ziekteperiode ook al gereedschappen kwijt waren geraakt, had [verzoeker] liever niet meer dat er met zijn spullen werd gewerkt tijdens zijn afwezigheid. [naam statutair directeur] betwist deze gang van zaken niet, maar stelt echter dat die € 2.000,00 geen gebruikersvergoeding betrof, maar de koopsom voor de gereedschappen. Een groot deel van die gereedschappen is later bovendien vervangen door nieuwe gereedschappen die [naam] B.V. althans Reutman betaald heeft, aldus [naam statutair directeur]. Wie het gelijk aan zijn zijde heeft in deze discussie kan de kantonrechter niet vaststellen. Bovendien leent deze procedure zich daar ook niet voor. Ongeacht het antwoord op de vraag of het bedrag van € 2.000,00 een koopsom dan wel een gebruikersvergoeding betrof, kan in ieder geval worden vastgesteld dat [naam statutair directeur] een gebruiksrecht had ten aanzien van de gereedschappen. Het stond [verzoeker] op
15 augustus 2014 dan ook niet vrij om te weigeren het gereedschap aan [naam statutair directeur] te geven. Dat [verzoeker] bang was dat er gereedschappen stuk zouden gaan of zoek zouden raken – zoals dit kennelijk tijdens zijn ziekteperiode in 2010 het geval is geweest – maakt het vorenstaande niet anders.
4.3.3.
Voor wat betreft de gereedschappen dient niet onbesproken te blijven dat [naam statutair directeur] op 14 oktober 2014 aangifte heeft gedaan van diefstal in dienstbetrekking. De kantonrechter is dienaangaande van oordeel dat door het doen van een aangifte op het moment dat de verstandhoudingen slecht zijn, de verhoudingen verder op scherp worden gezet. De vraag namelijk of [verzoeker] de gereedschappen ten onrechte onder zich hield is een vraag die door het civiele recht wordt beheerst; [verzoeker] meende immers het eigendom van die gereedschappen altijd te hebben gehad / gehouden en ook [naam statutair directeur] meende het eigendom te hebben op de gereedschappen. Dat de aangifte door [naam statutair directeur] is gedaan op advies van zijn toenmalige gemachtigde, geeft geen aanleiding anders te oordelen. [naam statutair directeur] had immers de keuze of hij het gegeven advies zou opvolgen of niet.
4.3.4.
[verzoeker] maakt [naam statutair directeur] verder een verwijt dat hij rechtstreeks contact met hem heeft gezocht, terwijl het advies van de re-integratiespecialist in het e-mailbericht van
25 augustus 2014 erop zag dat er geen direct contact mocht zijn tussen hen. [verzoeker] spreekt in dit verband over een contactverbod dat zou gelden, maar de kantonrechter kan een dergelijk verbod niet uit het e-mailbericht van de re-integratiespecialist afleiden. Door de re-integratiespecialist wordt het tijdelijk niet wenselijk geacht dat er contact is en heeft partijen daarom, tot nader order, voorgesteld elkaar met rust te laten. Niettemin stuurt [naam statutair directeur] een dag later een e-mail naar [verzoeker]. De kantonrechter acht het niet onredelijk dat [naam statutair directeur] aan [verzoeker] om de reservesleutel vraagt van de werkbus ten einde deze te kunnen verkopen. Dit is anders voor wat betreft de overige onderwerpen die [naam statutair directeur] in zijn e-mail benoemd, waaronder de kwestie over het gereedschap, het plan van aanpak en het door [verzoeker] geplande verlof. Dit gaat immers evident in tegen het verzoek van de re-integratiespecialist om elkaar met rust te laten en dit kan [naam statutair directeur] dan ook worden verweten. De opvatting van [naam statutair directeur] dat het tijdens ziekte wettelijk niet mogelijk is om verlof op te nemen, is niet correct. Zijn weigering om [verzoeker] toestemming te geven om met vakantie te gaan, lijkt bovendien tegen het advies van de re-integratiespecialist in te gaan.
4.3.5.
Een ander punt van discussie tussen partijen vormt het feit dat [verzoeker] op
30 september 2014 70 % van het gebruikelijke loon heeft ontvangen. Namens Reuteman is gesteld dat in 2010 de arbeidsovereenkomst in die zin is gewijzigd dat de horeca-cao – met daarin de bepaling dat het loon bij ziekte 100 % bedraagt – niet meer van toepassing is. Bovendien is destijds van pensioenfonds gewisseld ten voordele van [verzoeker]. De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in 2010 het laatste horecapand is verkocht en dat nadien is gewisseld van pensioenfonds. Hierover heeft, zo blijkt ter zitting, tussen [naam statutair directeur] en [verzoeker] een gesprek plaatsgevonden. Waar niet over is gesproken, is het al dan niet van toepassing blijven van de horeca-cao. [naam statutair directeur] heeft ter zitting verklaard dat zijn boekhouder hem in 2010 erop heeft gewezen dat er geen sprake meer is van horeca-exploitatie en dat om die reden de desbetreffende cao niet meer van toepassing zou zijn. De kantonrechter is van oordeel dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de vraag of die redenering juist is en of Kerckhoffs gehouden is om nog maar
70 % van het loon te betalen. Het betreft immers een eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst nu met [verzoeker] niet is gesproken over het al dan niet meer van toepassing zijn van horeca-cao terwijl die wel expliciet van toepassing is verklaard in de arbeidsovereenkomst. De onderhavige procedure leent zich echter niet voor de beantwoording van die rechtsvraag. De kantonrechter ziet in de gang van zaken echter wel aanleiding voor het oordeel dat het in ieder geval op de weg van [naam statutair directeur] had gelegen om [verzoeker] vooraf in te lichten dat zijn loon – in tegenstelling tot het bedrag dat in augustus 2014 en tijdens de ziekteperiode in 2010 is betaald – lager zou zijn. [verzoeker] hoefde er immers daardoor niet op bedacht te zijn dat zijn loon vanaf september 2014 nog maar 70% zou bedragen. Voor wat betreft het tijdstip van de loonbetaling is de kantonrechter van oordeel dat zo er al te laat zou zijn uitbetaald, deze procedure zich er niet voor leent daarover een uitspraak te doen. Verder zijn er gelet op de door [naam statutair directeur] ter zitting gegeven toelichting ook geen concrete aanknopingspunten die de stelling van [verzoeker] onderschrijven dat die (te) late betaling opzettelijk is gebeurd.
4.3.6.
Een aspect waar [verzoeker] een verwijt valt te maken, betreft het feit dat hij heeft gewerkt terwijl hij arbeidsongeschikt stelt te zijn. [verzoeker] betwist niet dat hij op 25 en 26 februari 2015 aan het werk was op het adres [adres 2] te Maastricht. Het betrof volgens hem een vriendendienst voor een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, waarmee hij ook vriendschappelijk contact heeft. Of [verzoeker] structureel werkt – zoals [naam statutair directeur] stelt – en daarvoor betaald krijgt, kan niet worden vastgesteld, maar dat er is gewerkt staat vast. Niet gesteld of gebleken is in deze procedure dat [verzoeker] zijn werkzaamheden in overleg met de bedrijfsarts weer mocht oppakken. In ieder geval is wel duidelijk dat [verzoeker] niet met [naam statutair directeur] heeft gecommuniceerd dat hij is gaan klussen op 25 en 26 februari 2015. De situatie tussen partijen was al gebrouilleerd en is hierdoor alleen nog maar verder verstoord geraakt.
4.3.7.
Tot slot hecht de kantonrechter eraan om op te merken dat [verzoeker] heeft gesteld dat de medische sector het niet wenselijk achtte dat hij nog langer zou blijven werken voor Reuteman. Die stelling is niet onderbouwd, zodat daaraan geen waarde kan worden gehecht. In dit verband is bovendien van belang dat [naam statutair directeur] in het verweerschrift en ten overstaan van de kantonrechter ter zitting heeft verklaard dat wat hem betreft [verzoeker] had kunnen re-integreren op zijn werkplek en dat [naam statutair directeur] evenwel ook bereid was om mee te werken aan een re-integratie in het zogenoemde spoor 2. [verzoeker] heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt, maar kiest er voor de arbeidsovereenkomst met Reuteman te laten beëindigen. Dit dient dan ook in het nadeel van [verzoeker] meegewogen te worden.
4.4.
Alles overziend is de kantonrechter van oordeel dat beide partijen een duidelijke – en niet in alle opzichten positief te waarderen – rol hebben gespeeld in het doen ontstaan en in standhouden van de impasse waarin zij zich bevinden. Het voorgaande leidt tot het voornemen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2015 uit te spreken en daarbij ten laste van Reuteman aan [verzoeker] een vergoeding toe te kennen van
€ 15.000,00 bruto. De kantonrechter acht verder termen aanwezig de kosten van deze procedure te compenseren in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4.5.
[verzoeker] wordt in verband met het voorgaande in de gelegenheid gesteld om tot uiterlijk 30 maart 2015 17.00 uur zijn verzoek in te trekken door middel van een schriftelijke mededeling hiervan aan de griffier. Mocht [verzoeker] zijn verzoek binnen de hiervoor bedoelde termijn intrekken, dan zal hij worden veroordeeld tot betaling van de aan de zijde van Reuteman gerezen proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
voor het geval [verzoeker] zijn verzoek uiterlijk 30 maart 2015 voor 17.00 uur niet intrekt:
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
1 april 2015,
5.2.
kent daarbij aan [verzoeker] een ten laste van Reuteman komende vergoeding toe van
€ 15.000,00 bruto,
5.3.
veroordeelt Reuteman – voor zover nodig – tot betaling van die vergoeding aan [verzoeker],
5.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
voor het geval [verzoeker] zijn verzoek uiterlijk 30 maart 2015 voor 17.00 uur intrekt:
5.5.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Reuteman tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.M. Etman en is in het openbaar uitgesproken.
type: SM