ECLI:NL:RBLIM:2015:2381

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
03/700537-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen en medeplegen zware mishandeling; geen partiële vrijspraak

Op 24 maart 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen en medeplegen van zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zittingen van 10 december 2014 en 10 maart 2015. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.W. Szymkowiak, werd beschuldigd van het plegen van geweld tegen drie slachtoffers, waarbij één van hen, [slachtoffer 3], zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachten openlijk geweld hadden gepleegd. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met zijn zoon [medeverdachte 1] met knuppels en/of staven op het hoofd van [slachtoffer 3] had geslagen, wat resulteerde in een gebroken kaak. De rechtbank kon echter niet vaststellen wie van de verdachten het zware letsel had veroorzaakt, wat leidde tot een vrijspraak van het strafverzwarende bestanddeel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan 126 dagen voorwaardelijk, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700537-14
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 10 december 2014 en 10 maart 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], waarbij [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat hij samen met (een) ander(en) [slachtoffer 3] zwaar heeft mishandeld, dan wel dat hij samen met (een) ander(en) [slachtoffer 3] heeft mishandeld en [slachtoffer 3] daarbij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Hij heeft daartoe verwezen naar de drie aangiftes van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], waaruit duidelijk naar voren komt dat zij door medeverdachte [medeverdachte 1] naar het woonwagenkampje zijn gelokt en aldaar door vier personen, waaronder verdachte en zijn zoon [medeverdachte 1], zijn mishandeld met knuppels en staven. Blijkens de aangiftes zijn het verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] geweest die [slachtoffer 3] met knuppels of staven hebben geslagen en heeft [slachtoffer 3] daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman komt evenals de officier van justitie tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging, met dien verstande dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het strafverzwarende bestanddeel “zwaar lichamelijk letsel”. Op zich staat wel vast dat [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 3] is echter door meerdere personen geslagen en het valt volgens de raadsman niet vast te stellen wie van hen het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 3] heeft veroorzaakt. Nu niet is vast te stellen dat verdachte het zware letsel van [slachtoffer 3] heeft veroorzaakt moet hij van dit strafverzwarende bestanddeel worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 19 september 2014 is door [slachtoffer 3] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, gepleegd door vier personen – waaronder verdachte – te [pleegplaats] in de gemeente [pleegplaats]. Hij heeft verklaard dat hij op 16 september 2014 samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar het woonwagenkamp te [pleegplaats] is gereden om daar spullen van [slachtoffer 1] op te halen bij haar ex-vriend, zijnde medeverdachte [medeverdachte 1]. Ze hebben vlak bij het woonwagenkamp geparkeerd en zijn uit de auto gestapt. Aangever zag toen dat medeverdachte [medeverdachte 1] met een buizentang in zijn handen op hem afkwam gevolgd door verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Verdachte hield een ronde balk in zijn handen, [medeverdachte 2] een bezem- of schoppensteel en [medeverdachte 3] een stuk ijzer. De gewapende groep van vier begon op de groep van drie in te slaan.
[slachtoffer 1] werd geslagen door [medeverdachte 2] en [slachtoffer 2] door [medeverdachte 3]. Aangever werd door zowel verdachte als [medeverdachte 1] op het hoofd geslagen. Zelfs toen aangever al op de grond lag, werd hij door beiden met harde voorwerpen op zijn hoofd geslagen. [2] Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat [medeverdachte 1] een ijzeren stang van ongeveer een meter lang in zijn handen hield en hem daarmee sloeg. Verdachte had een houten steel in zijn handen, die qua volume net geen honkbalknuppel was. Daar werd aangever mee geslagen. [3] [slachtoffer 3] liep door het slaan letsel op in de vorm van onder andere een gebroken kaak. [4]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat, toen zij ([slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]) op 16 september 2014 bij het woonwagenkamp te [pleegplaats] aankwamen, verdachte, [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met ieder een knuppel in de hand op hen af kwamen rennen. Zij zag vervolgens dat verdachte en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] sloegen met een houten knuppel. Toen [slachtoffer 3] op de grond lag, werd hij door verdachte en [medeverdachte 1] meerdere keren met de knuppel op zijn hoofd geslagen. [5] Zelf is ze geslagen door [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en verdachte. [slachtoffer 2] is geslagen door [medeverdachte 3]. Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte iets van een ijzeren staaf in zijn hand hield en [medeverdachte 1] ook. Zij hadden in elk geval alle vier iets in hun hand en daar hebben zij ook mee geslagen. [6] [slachtoffer 1] heeft als gevolg van dit alles een bult achter haar linker oor en een scheur/collusie in haar lip opgelopen. [7]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat er plotseling vier of vijf man op hen af kwamen rennen, die honkbalknuppels en ijzeren staven bij zich hadden. [medeverdachte 1] sloeg [slachtoffer 3] met een ijzeren staaf. [8] Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat [medeverdachte 1] een ijzeren pijpentang in zijn hand had en daarmee op [slachtoffer 3] insloeg. Vervolgens kwamen er nog twee forse mannen en een vrouw bij. [slachtoffer 1] en die vrouw waren elkaar op een gegeven moment aan het slaan. De beide mannen hadden knuppels bij zich. Verdachte en [medeverdachte 1] sloegen beiden met knuppels op het hoofd van [slachtoffer 3], ook toen deze al op de grond lag. [9] Zelf is hij met een knuppel geslagen door [medeverdachte 3]. Van [medeverdachte 1] heeft hij één klap met een knuppel gekregen. [slachtoffer 2] heeft door dit alles een snijwond linkerkant thorax, een zwelling in zijn gelaat en uitwendig bloedverlies opgelopen. [10]
Verdachte heeft ter zake geen verklaring afgelegd. Medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben wel alle drie een verklaring afgelegd. Ze waren aanwezig bij de vechtpartij, maar ze hebben geen van allen gezien dat iemand een knuppel of andersoortig wapen in handen had. Evenmin hebben ze iemand zien slaan met een knuppel of andersoortig wapen.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot navolgende overwegingen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die ze als geloofwaardig beschouwt. Niet alleen hebben zij in grote lijnen gelijkluidende en consistente verklaringen afgelegd, ook worden hun verklaringen ondersteund door het letsel dat ze hebben opgelopen. Verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 3], noch voor het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], terwijl hij zo volgt uit de verklaringen van aangevers wel bij het incident aanwezig was. Daar komt bij dat uit verschillende processen-verbaal blijkt dat meerdere ramen van de auto waarmee [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar [pleegplaats] waren gereden waren stukgeslagen. Nu er geen letsel bij verdachte en/of de medeverdachten is geconstateerd, duidt dit erop dat die ramen niet met blote handen zijn ingeslagen. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat door verdachte en de medeverdachten knuppels, staven of andersoortige slagwapens zijn gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat er op 16 september 2014 op het woonwagenkamp te [pleegplaats] een vechtpartij heeft plaatsgevonden waarbij verdachte betrokken was. Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de gegevens met betrekking tot het letsel dat zij hebben opgelopen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met zijn zoon [medeverdachte 1] met houten knuppels en/of ijzeren staven op/tegen het hoofd van [slachtoffer 3] heeft geslagen, ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] een gebroken kaak heeft opgelopen. Een gebroken kaak is naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wie van de verdachten het zwaar lichamelijk letsel – de gebroken kaak – heeft veroorzaakt. Voor een bewezenverklaring van het strafverzwarende bestanddeel dat in het primair tenlastegelegde is opgenomen is dit wel een vereiste. De rechtbank kan daarom niet komen tot een bewezenverklaring hiervan bij het primair tenlastegelegde.
Anders dan de raadsman stelt hoeft dit echter niet te leiden tot een bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging met een partiële vrijspraak voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 24 november 1998, NJ 1999,155) leidt de rechtbank af dat indien de strafverzwarende omstandigheid in het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden, in bepaalde gevallen uitgeweken kan worden naar het subsidiair tenlastegelegde. Of dat wel of niet kan is afhankelijk van de bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging.
In casu heeft de opsteller van de tenlastelegging primair tenlastegelegd dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen drie personen, welk geweld ten aanzien van een van deze drie personen (te weten [slachtoffer 3]) zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Subsidiair is tenlastegelegd medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 3] en meer subsidiair medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 3], zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebbend. De rechtbank is van oordeel dat zij de grondslag van de tenlastelegging zou verlaten indien zij bij het primair tenlastegelegde enkel de openlijke geweldpleging bewezen zou verklaren en verdachte zou vrijspreken van het (in welke vorm dan ook) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3]. De tenlastelegging kan immers – gelet op de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling, alsook de meer subsidiaire variant waar wederom het zwaar lichamelijk letsel wordt genoemd – bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat de officier van justitie ten aanzien van [slachtoffer 3] het primair tenlastegelegde enkel mét de strafverzwarende omstandigheid van zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 3] ten laste heeft willen leggen. De rechtbank zal daarom verdachte geheel vrijspreken van het primair tenlastegelegde, voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 3], en komt wat betreft dit slachtoffer vervolgens toe aan de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde, te weten het in vereniging toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wat betreft deze variant in de tenlastelegging is voor een bewezenverklaring niet vereist dat vast komt te staan dat verdachte degene was die het zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat verdachte en de medeverdachte tezamen en in vereniging met slagwapens op aangevers hoofd hebben ingeslagen waardoor [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het opzet van verdachte en zijn medeverdachte was, zo volgt uit de bewijsmiddelen, zowel gericht op de samenwerking als op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel. Het met z’n tweeën met knuppels/staven inslaan op iemands hoofd levert immers op z’n minst het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
In het licht van het bovenstaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast acht zij het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de zin van voortgezette handeling
1. primair
op 16 september 2014 te [pleegplaats] in de gemeente [pleegplaats], openlijk, te weten op een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] welk geweld bestond uit het meermalen slaan met metalen/houten knuppels/staven tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
1.subsidiair
op 16 september 2014 te [pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats], tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 3] meermalen opzettelijk tegen/op het hoofd/gezicht te slaan/stompen met houten/metalen knuppels/staven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
subsidiair: medeplegen van zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan het deel dat gelijk is aan het ondergane voorarrest onvoorwaardelijk en het overige deel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de leeftijd van verdachte, het feit dat zijn strafblad enkel oudere feiten kent, het feit dat hij op psychisch gebied hulp heeft gezocht en het feit dat hij als vader enkel zijn zoon wilde helpen. De raadsman heeft verder verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en dat desgewenst aan te vullen met een voorwaardelijk deel of een taakstraf.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en het medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 3]. Daarbij is gebruik gemaakt van knuppels en/of staven. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer 3] met knuppels/staven tegen zijn hoofd geslagen. Ten gevolge hiervan heeft [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit een gebroken kaak, waaraan hij twee keer is geopereerd. Daarnaast had hij meerdere kneuzingen en snijwonden op zijn hoofd.
Voor het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Daar is een oriëntatiepunt vastgesteld voor het bestraffen van zware mishandeling waarbij met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) middelzwaar lichamelijk letsel is toegebracht, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen. Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 126 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar een passende straf.

6.De benadeelde partijen

[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 460,- ter zake van het onder 1 tenlastegelegde. De vordering behelst kapotte en met bloed besmeurde kleding (jas ad € 150,- en broek ad € 100,-), met bloed besmeurde gympen (€ 160,-) en een verloren telefoon (€ 50,-).
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering voor wat betreft de verloren telefoon niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer 2] een telefoon is kwijtgeraakt. Ten aanzien van de overige posten, die betrekking hebben op kapotte kleding, is de officier van justitie van mening dat naar redelijkheid en billijkheid een bedrag van € 200,- dient te worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Het is immers onduidelijk hoe oud de kleding was. Ook ontbreken de aankoopbonnen van de kleding.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, dan wel die vordering af te wijzen, dan wel die vordering te matigen, nu onduidelijk is wat voor kleding de benadeelde partij normaliter draagt en wat nu nog een redelijke prijs voor die kleding is.
Ten aanzien van de post “verloren telefoon” overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] in zijn aangifte niet heeft aangegeven dat hij zijn telefoon is kwijtgeraakt. Daarbij komt dat hij blijkens het dossier na het incident nog heeft gebeld met die telefoon. De rechtbank zal [slachtoffer 2] dan ook ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Ten aanzien van de posten betreffende beschadigde kleding en gympen overweegt de rechtbank als volgt. Ondanks dat er geen nota’s zijn overgelegd, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat mede door verdachte tegen [slachtoffer 2] geweld is gebruikt en dat [slachtoffer 2] dientengevolge letsel heeft opgelopen. Dat daarbij kleding beschadigd is geraakt en bloed op die kleding is gekomen neemt de rechtbank dan ook aan. Ex aequo et bono zal de rechtbank die schade schatten op een bedrag van € 200,- en de vordering van de benadeelde partij derhalve hoofdelijk toewijzen tot dit bedrag. Voor het overige deel van de vordering zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Om te bevorderen dat het toegekende bedrag door verdachte wordt betaald, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3], ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Ruiter, vordert een schadevergoeding van € 12.802,46 ter zake van het onder 1 tenlastegelegde. De vordering behelst kledingschade (€ 450,-), autoschade (€ 931,46), daggeldvergoeding
(€ 56,-), kosten voor huishoudelijke hulp (€ 1.190,-), kosten voor persoonlijke verzorging
(€ 126,-), reis- en parkeerkosten (€ 49,-) en immateriële schade (€ 10.000,- als voorschot), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de posten “daggeldvergoeding”, “kosten voor persoonlijke verzorging” en “reis- en parkeerkosten” toe te wijzen. De post “kledingschade” kan tot een bedrag van € 300,- worden toegewezen, gelet op het feit dat onbekend is hoe oud de kleding was en aankoopbonnen ontbreken. De post “autoschade” dient te worden afgewezen, nu de betreffende auto niet van [slachtoffer 3] is, maar van zijn moeder. Ten aanzien van de post “kosten voor huishoudelijke hulp” dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu onduidelijk is wat zijn taken voor het incident waren en over welke periode hij uit de running is geweest. De post “immateriële schade” dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.500,-, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Subsidiair heeft hij zich ten aanzien van de posten “daggeldvergoeding” en “parkeer-en reiskosten” gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en voor het overige heeft hij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren of de vordering af te wijzen. Met betrekking tot de post “immateriële schade” heeft de raadsman aangevoerd dat niet door een deskundige is vastgesteld dat er sprake is van psychische problemen en dat er geen medische stukken voorhanden zijn waaruit blijkt dat er sprake is van zenuwuitval. Het gevorderde bedrag dient dan ook te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de materiële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de posten “kosten huishoudelijke hulp”, “kosten persoonlijke verzorging” en “autoschade”. Mr. Ruiter heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de schade betreffende de posten “kosten huishoudelijke hulp” en “kosten persoonlijke verzorging” abstracte schade betreft, dat de schade is vastgesteld conform de richtlijnen van de Letselschaderaad en dat deze ook gelden indien, zoals in casu, de partner van de benadeelde partij extra huishoudelijke taken op zich neemt en helpt bij de persoonlijke verzorging, zelfs als zij daar niet voor betaald krijgt.
Los van het feit dat de rechtbank niet gebonden is aan genoemde richtlijn merkt zij op dat onvoldoende vast staat dat er in dit opzicht daadwerkelijk schade is geleden door de benadeelde partij. Zo blijkt bijvoorbeeld niet van extra huishoudelijke taken en verleende hulp bij de persoonlijke verzorging.
Ten aanzien van de post “autoschade” overweegt de rechtbank dat niet in de tenlastelegging is opgenomen dat de auto is vernield, waardoor dit geen rechtstreekse schade betreft.
Ten aanzien van de post “kledingschade” overweegt de rechtbank als volgt. Ondanks dat er geen nota’s zijn overgelegd, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat mede door verdachte tegen [slachtoffer 3] geweld is gebruikt en dat [slachtoffer 3] dientengevolge zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat daarbij kleding beschadigd is geraakt en bloed op die kleding is gekomen neemt de rechtbank dan ook aan. Ex aequo et bono zal de rechtbank die schade schatten op een bedrag van € 200,-. Voor het overige deel zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de raadsman de vordering ten aanzien van de posten “daggeldvergoeding” en “parkeer-en reiskosten” niet heeft betwist, zal de rechtbank deze geheel toewijzen.
De gevorderde immateriële schade ad € 10.000,- als voorschot acht de rechtbank deels toewijsbaar. De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat [slachtoffer 3] immateriële schade heeft geleden. [slachtoffer 3] is immers zodanig geslagen dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, bestaande uit een gebroken onderkaak, waaraan [slachtoffer 3] in het ziekenhuis geopereerd is. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade echter matigen en naar billijkheid en als voorschot toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-. De vordering is immers alleen toewijsbaar ten aanzien van het letsel waarvan vast staat dat [slachtoffer 3] dat door het handelen van verdachte heeft opgelopen. De door mr. Ruiter benoemde blijvende beperkingen in de vorm van zenuwuitval zijn onvoldoende aangetoond. Dat geldt ook voor de opgevoerd psychische schade. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] hoofdelijk toe tot een totaalbedrag van € 2.305,-, bestaande uit € 305,- materiële schade en € 2.000,- immateriële schade als voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2014 tot aan de dag van volledige voldoening. Voor het overige is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk. Om te bevorderen dat het toegekende bedrag door verdachte wordt betaald, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 47, 56, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte partieel vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] € 200,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [slachtoffer 3], [adresgegevens slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 2.305,-(tweeduizend driehonderdvijf euro), bestaande uit
€ 305,- materiële schade en € 2.000,- immateriële schadeals voorschot, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] € 2.305,- te betalen, bestaande uit € 305,- materiële schade en € 2.000,- immateriële als voorschot, bij niet betaling te vervangen door
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 maart 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 16 september 2014 te [pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats], openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [pleegplaats], in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) schoppen/trappen en/of (telkens) slaan/stompen met (een) metalen/houten knuppel(s)/sta(af)ven, in elk geval (telkens) met (een) hard(e) voorwerp(en), tegen het hoofd en/of overige delen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], terwijl vorenomschreven geweld voor voornoemde [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel ten gevolge had (gebroken kaak);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 16 september 2014 te [pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk tegen/op het hoofd/gezicht, in elk geval tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te slaan/stompen met (een) houten/metalen knuppels/sta(af)ven, in elk geval met (een) hard(e) voorwerp(en);
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 16 september 2014 te [pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] met (een) metalen/houten knuppel(s)/sta(af)ven, in elk geval met (een) hard(e) voorwerp(en) tegen/op het hoofd/gezicht, in elk geval tegen het lichaam te slaan/stompen en/of (telkens) tegen/op het hoofd/gezicht, in elk geval tegen het lichaam, te schoppen/trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, voor voornoemde [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het eindproces-verbaal van de politie arrondissement Maastricht, Eenheid Limburg, District Maastricht, Districtsrecherche/BT Heuvelland, dat is doorgenummerd van pagina 1 t/m 175, dat in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3], pagina 127-129.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 5 maart 2015, dat geen deel uitmaakt van de doornummering.
4.Het geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 3], pagina 131.
5.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 1], pagina 114.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 5 maart 2015, dat geen deel uitmaakt van de doornummering.
7.Het geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1], pagina 117.
8.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2], pagina 118-119.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 5 maart 2015, dat geen deel uitmaakt van de doornummering.
10.Het geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2], pagina 124.