Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Strafzaken op het gebied van zeden kenmerken zich doorgaans door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen die het strafbare feit opleveren, het vermeende slachtoffer en de persoon die de dader zou moeten zijn. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het slachtoffer als bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door die aangever/getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier echter tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met geloofwaardige verklaringen van het slachtoffer toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren.
Het bewijs
Op 4 juni 2012 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting, gepleegd op 31 mei 2012 te Valkenburg door verdachte. Zij heeft verklaard dat zij op genoemde dag samen met verdachte naar haar woning te Valkenburg is gegaan. Daar greep hij plotseling haar hoofddoek, trok deze strak om haar hals en trok er aan weerskanten aan, waardoor aangeefster het benauwd kreeg en niet kon ademen. Verdachte trok haar mee naar de slaapkamer en gooide haar op het bed. Hij had de woonkamerdeur, de slaapkamerdeur en de ramen dichtgedaan. Met één hand hield hij haar mond dicht. Hij deed zijn broek open, haalde zijn penis eruit en duwde deze in de mond van aangeefster.Vervolgens trok hij haar broek en haar onderbroek uit, kwam op haar liggen en duwde één of twee vingers in haar anus. Daarna probeerde hij zijn penis in haar vagina te duwen. Dat lukte echter niet. Verdachte kwam toch klaar rondom de vagina van aangeefster.Tijdens een eerste contact tussen slachtoffer en politie, dat al plaatsvond op 31 mei 2012, neemt een verbalisant een rode verkleuring aan de keel van aangeefster waar.Tijdens DNA- en sporenonderzoek is sperma aangetroffen op de onderbroek van aangeefster, maar ook op de buitenste en binnenste schaamlippen, de venusheuvel, het speculum en om de anus. Zowel de sporen in de onderbroek als de sporen op het lichaam van aangeefster bevatten sperma dat afkomstig kan zijn van één en dezelfde man. Bij vergelijking met de DNA-profielen in de DNA-databanken is een match gevonden met het DNA-profiel van een persoon in de Franse DNA-databank.Die persoon blijkt verdachte te zijn.
Overweging
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, met inachtneming van het hiervoor geschetste juridisch kader, het door de wet gestelde minimum aan bewijs voorhanden is. De aangifte van het slachtoffer wordt immers ondersteund door het feit dat er op haar lichaam en haar onderbroek DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van verdachte en het feit dat een verbalisant een rode verkleuring in haar hals heeft waargenomen die past bij het uitoefenen van geweld op het slachtoffer door het strak aantrekken van een sjaal om haar hals. Bovendien hecht de rechtbank geloof aan de aangifte van het slachtoffer.
De discrepanties en tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster alsmede de door de verdediging aangevoerde alternatieve theorie voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte bij het slachtoffer hebben de rechtbank niet tot een ander standpunt gebracht. In dit verband is het navolgende van belang.
De rechtbank onderkent dat de verklaringen van aangeefster op verschillende punten niet geheel met elkaar overeenkomen. Op de essentiële onderdelen van haar verklaring is zij echter wel consistent en hiervoor is bevestiging gevonden in de vorm van het aangetroffen DNA en de rode verkleuring aan haar keel.
Van groot belang voor de weging van haar aangifte is onmiskenbaar ook de opstelling van verdachte. Aanvankelijk heeft hij ontkend dat hij, buiten de cursus waar zij beiden aan deelnamen, ooit contact met aangeefster heeft gehad. Van enig seksueel contact was dus zeker geen sprake. Ook toen de politie hem confronteerde met het feit dat zijn DNA-sporen op het lichaam en in de onderbroek van aangeefster zijn aangetroffen, hield hij dit vol en bleef hij aangeven dat hij geen seksueel contact met aangeefster had gehad. Een verklaring hoe zijn DNA dan bij aangeefster was gekomen heeft hij echter niet gegeven.
Pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 9 september 2014 heeft verdachte toegegeven op de betreffende dag wél seksueel contact met aangeefster te hebben gehad. Dit zou echter niet bij haar thuis hebben plaatsgevonden, maar in een park in Maastricht. Hij moest urineren en zocht daartoe een stil plekje op in het park. Aangeefster is hem gevolgd en toen hij klaar was heeft zij zijn penis gepakt, haar broek laten zakken en zijn penis met haar hand naar haar vagina gebracht. Hij wilde dit niet. Toch is daarbij sperma op haar hand en haar broek terechtgekomen, aldus verdachte.
Gelet op de eerdere leugenachtige verklaring van verdachte (hij heeft geen seksueel contact met aangeefster gehad) en de hoge mate van onwaarschijnlijkheid van de laatste verklaring van verdachte, hecht de rechtbank geen geloof aan deze nieuwe verklaring. Daarbij komt nog dat de rechtbank ook niet begrijpt waarom verdachte deze verklaring, indien waar, niet veel eerder zou hebben gegeven, bijvoorbeeld toen hij met het onweerlegbare bewijs van het seksuele contact (het DNA) werd geconfronteerd.
Deze onwaarachtige verklaring over de herkomst van zijn DNA bij het slachtoffer en het feit dat hij in een eerder stadium steeds gelogen heeft over het seksueel contact dat tussen hem en aangeefster heeft plaatsgevonden is volgens de rechtbank ingegeven door het feit dat hij kennelijk iets te verbergen heeft, namelijk dat hij tegen de wil van aangeefster en door het gebruik van geweld en andere feitelijkheden seks met haar heeft gehad.