ECLI:NL:RBLIM:2015:2380

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
03/704573-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsverkrachting met DNA-bewijs en getuigenverklaring in strafzaak

Op 24 maart 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 31 mei 2012 te Valkenburg, waar de verdachte het slachtoffer, een vrouw, zou hebben verkracht door gebruik te maken van geweld. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld na eerdere zittingen en het heropenen van het onderzoek. De officier van justitie heeft betoogd dat het tenlastegelegde bewezen kan worden, onderbouwd door DNA-bewijs dat overeenkomt met het DNA van de verdachte en getuigenverklaringen van het slachtoffer. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was en dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ondanks enkele tegenstrijdigheden in de verklaringen van het slachtoffer, er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer door geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/704573-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. W.J.Th.B. Gerlag, advocaat te Kerkrade.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 september 2014. Naar aanleiding van deze zitting heeft de rechtbank bij vonnis van 23 september 2014 het onderzoek heropend teneinde [slachtoffer] als getuige te doen horen door de rechter-commissaris. Vervolgens is de zaak wederom inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 maart 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte wederom hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft verkracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het tenlastegelegde bewezen kan worden. Zij heeft daartoe overwogen dat de aangifte van [slachtoffer] aanvankelijk twijfels opriep, maar dat die twijfels door nader onderzoek zijn verdwenen. Er is immers DNA op en in het lichaam van aangeefster gevonden dat matcht met het DNA van verdachte en verdachte spreekt hierover niet de waarheid. Aanvankelijk heeft hij ontkend dat hij seksueel contact met aangeefster heeft gehad, en daarna heeft hij leugenachtig verklaard over hoe zijn sperma bij het slachtoffer terecht is gekomen. Bovendien kan hij niet uitleggen waarom hij aanvankelijk heeft gelogen en waarom aangeefster hem valselijk zou willen beschuldigen.
Naast de aangetroffen DNA-sporen zijn er bovendien nog een aantal “kleinere” aanwijzingen in het dossier te vinden die het verhaal van aangeefster bevestigen. Zo heeft aangeefster verklaard dat zij een glas water naar verdachte heeft gegooid en heeft de politie in haar slaapkamer inderdaad een glas aangetroffen en een plasje water. Bovendien heeft zij verklaard dat verdachte haar hoofddoek strak om haar hals heeft getroffen en heeft een verbalisant gezien dat aangeefster een rode verkleuring in de halsstreek had. Er dient naar het oordeel van de officier van justitie dan ook te worden uitgegaan van het verhaal van aangeefster.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op 31 mei 2012 in de woning van aangeefster is geweest. Het buurtonderzoek heeft niets opgeleverd. Niemand heeft iets gehoord en gezien, wat – gelet op de aard van het delict – vreemd is. De persoon die haar en verdachte volgens aangeefster die dag samen uit de trein heeft zien stappen, ontkent dat bij de politie. Ook het onderzoek naar telefoonverkeer tussen verdachte en aangeefster levert niets op, evenals het onderzoek aan de kleding die op het bed van aangeefster is aangetroffen. Wat overblijft zijn de verklaringen van aangeefster, die naar het oordeel van de raadsman inconsistent en ongeloofwaardig zijn en op essentiële punten tegenstrijdigheden bevatten. Zo heeft zij wisselend verklaard over het tijdstip waarop verdachte bij haar woning is aangekomen, over het tijdstip waarop verdachte haar woning heeft verlaten, het aantal keren dat hij in haar woning is geweest, hoe ze naar de slaapkamer zijn gegaan, hoe haar broek is uitgetrokken, hoe en met welke kleding haar lichaam is schoongeveegd en over de gebeurtenissen na afloop van het seksuele contact. Het getuigenverhoor van aangeefster heeft hierin ook geen duidelijkheid verschaft.
Daarbij komt dat verdachte tijdens de terechtzitting van 9 september 2014 een verklaring heeft afgelegd, met hierin een alternatief scenario voor het aantreffen van zijn DNA bij aangeefster.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Strafzaken op het gebied van zeden kenmerken zich doorgaans door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen die het strafbare feit opleveren, het vermeende slachtoffer en de persoon die de dader zou moeten zijn. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het slachtoffer als bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door die aangever/getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier echter tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met geloofwaardige verklaringen van het slachtoffer toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren.
Het bewijs
Op 4 juni 2012 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting, gepleegd op 31 mei 2012 te Valkenburg door verdachte. Zij heeft verklaard dat zij op genoemde dag samen met verdachte naar haar woning te Valkenburg is gegaan. Daar greep hij plotseling haar hoofddoek, trok deze strak om haar hals en trok er aan weerskanten aan, waardoor aangeefster het benauwd kreeg en niet kon ademen. Verdachte trok haar mee naar de slaapkamer en gooide haar op het bed. Hij had de woonkamerdeur, de slaapkamerdeur en de ramen dichtgedaan. Met één hand hield hij haar mond dicht. Hij deed zijn broek open, haalde zijn penis eruit en duwde deze in de mond van aangeefster. [2] Vervolgens trok hij haar broek en haar onderbroek uit, kwam op haar liggen en duwde één of twee vingers in haar anus. Daarna probeerde hij zijn penis in haar vagina te duwen. Dat lukte echter niet. Verdachte kwam toch klaar rondom de vagina van aangeefster. [3] Tijdens een eerste contact tussen slachtoffer en politie, dat al plaatsvond op 31 mei 2012, neemt een verbalisant een rode verkleuring aan de keel van aangeefster waar. [4] Tijdens DNA- en sporenonderzoek is sperma aangetroffen op de onderbroek van aangeefster [5] , maar ook op de buitenste en binnenste schaamlippen, de venusheuvel, het speculum en om de anus. Zowel de sporen in de onderbroek als de sporen op het lichaam van aangeefster bevatten sperma dat afkomstig kan zijn van één en dezelfde man. Bij vergelijking met de DNA-profielen in de DNA-databanken is een match gevonden met het DNA-profiel van een persoon in de Franse DNA-databank. [6] Die persoon blijkt verdachte te zijn. [7]
Overweging
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, met inachtneming van het hiervoor geschetste juridisch kader, het door de wet gestelde minimum aan bewijs voorhanden is. De aangifte van het slachtoffer wordt immers ondersteund door het feit dat er op haar lichaam en haar onderbroek DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van verdachte en het feit dat een verbalisant een rode verkleuring in haar hals heeft waargenomen die past bij het uitoefenen van geweld op het slachtoffer door het strak aantrekken van een sjaal om haar hals. Bovendien hecht de rechtbank geloof aan de aangifte van het slachtoffer.
De discrepanties en tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster alsmede de door de verdediging aangevoerde alternatieve theorie voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte bij het slachtoffer hebben de rechtbank niet tot een ander standpunt gebracht. In dit verband is het navolgende van belang.
De rechtbank onderkent dat de verklaringen van aangeefster op verschillende punten niet geheel met elkaar overeenkomen. Op de essentiële onderdelen van haar verklaring is zij echter wel consistent en hiervoor is bevestiging gevonden in de vorm van het aangetroffen DNA en de rode verkleuring aan haar keel.
Van groot belang voor de weging van haar aangifte is onmiskenbaar ook de opstelling van verdachte. Aanvankelijk heeft hij ontkend dat hij, buiten de cursus waar zij beiden aan deelnamen, ooit contact met aangeefster heeft gehad. Van enig seksueel contact was dus zeker geen sprake. Ook toen de politie hem confronteerde met het feit dat zijn DNA-sporen op het lichaam en in de onderbroek van aangeefster zijn aangetroffen, hield hij dit vol en bleef hij aangeven dat hij geen seksueel contact met aangeefster had gehad. Een verklaring hoe zijn DNA dan bij aangeefster was gekomen heeft hij echter niet gegeven.
Pas tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 9 september 2014 heeft verdachte toegegeven op de betreffende dag wél seksueel contact met aangeefster te hebben gehad. Dit zou echter niet bij haar thuis hebben plaatsgevonden, maar in een park in Maastricht. Hij moest urineren en zocht daartoe een stil plekje op in het park. Aangeefster is hem gevolgd en toen hij klaar was heeft zij zijn penis gepakt, haar broek laten zakken en zijn penis met haar hand naar haar vagina gebracht. Hij wilde dit niet. Toch is daarbij sperma op haar hand en haar broek terechtgekomen, aldus verdachte.
Gelet op de eerdere leugenachtige verklaring van verdachte (hij heeft geen seksueel contact met aangeefster gehad) en de hoge mate van onwaarschijnlijkheid van de laatste verklaring van verdachte, hecht de rechtbank geen geloof aan deze nieuwe verklaring. Daarbij komt nog dat de rechtbank ook niet begrijpt waarom verdachte deze verklaring, indien waar, niet veel eerder zou hebben gegeven, bijvoorbeeld toen hij met het onweerlegbare bewijs van het seksuele contact (het DNA) werd geconfronteerd.
Deze onwaarachtige verklaring over de herkomst van zijn DNA bij het slachtoffer en het feit dat hij in een eerder stadium steeds gelogen heeft over het seksueel contact dat tussen hem en aangeefster heeft plaatsgevonden is volgens de rechtbank ingegeven door het feit dat hij kennelijk iets te verbergen heeft, namelijk dat hij tegen de wil van aangeefster en door het gebruik van geweld en andere feitelijkheden seks met haar heeft gehad.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer].
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 mei 2012 te Valkenburg door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- diens vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] gestopt en
- getracht diens penis in de vagina van die [slachtoffer] te stoppen en
- diens penis in de mond van die [slachtoffer] gestopt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- een hoofddoek om de nek/keel van die [slachtoffer] heeft gedaan en vervolgens daaraan heeft getrokken zodat die [slachtoffer] geen/weinig lucht kreeg en
- de broek en onderbroek van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en
- die [slachtoffer] op bed heeft geduwd en
- de woonkamerdeur en de slaapkamerdeur en het slaapkamerraam heeft gesloten en
- een hand op de mond van die [slachtoffer] heeft gehouden
en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
verkrachting.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft en werkt. Hij heeft verzocht een zo laag mogelijke gevangenisstraf op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] in haar eigen woning door geweld en andere feitelijkheden tot geslachtsgemeenschap gedwongen. Dit is een ernstig misdrijf en de verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort misdrijven ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers en dat zij als gevolg nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van datgene wat hen is aangedaan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
In de omstandigheid dat het delict bijna drie jaar geleden is gepleegd ziet de rechtbank aanleiding om enigszins in het voordeel van verdachte van dit oriëntatiepunt af te wijken.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden. Zij is van oordeel dat deze straf in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, daarbij mede gelet op de persoon van de verdachte.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 maart 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 mei 2012 te Valkenburg, in elk geval in gemeente Valkenburg aan de Geul, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- diens vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] gestopt en/of
- getracht diens penis in de vagina van die [slachtoffer] te stoppen en/of
- diens penis in de mond van die [slachtoffer] gestopt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- een hoofddoek, in elk geval een voorwerp, om de nek/keel van die [slachtoffer] heeft gedaan en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, daaraan heeft getrokken zodat die [slachtoffer] geen/weinig lucht kreeg en/of
- de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer] op bed heeft geduwd en/of
- de woonkamerdeur en/of de slaapkamerdeur en/of het slaapkamerraam heeft gesloten en/of
- een hand op de mond van die [slachtoffer] heeft gehouden
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het stamproces-verbaal met proces-verbaalnummer 2012062610 van de Politie, divisie regionale recherche, afdeling expertise centrum zeden, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 479 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer], pagina 63-67.
3.Het proces-verbaal aanvullend verhoor aangeefster, pagian 71-74 en 76.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 50.
5.Het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 144-145.
6.Het geschrift, inhoudende een rapport d.d. 2 oktober 2012 van het Nederlands Forensisch Instituut inzake onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Valkenburg op 31 mei 2012, pagina 182, 184-187.
7.Het proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek (verdachte), pagina 192-193 en het geschrift, inhoudende een rapport d.d. 29 oktober 2013 van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 203.