4.2.Allereerst dient te worden beoordeeld of er sprake is van een verandering in omstandigheden die een gewichtige reden vormt op grond waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.2.1.Tussen partijen staat vast dat [verweerder] in het sollicitatiegesprek, voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst, niet heeft aangegeven dat hij weigert om beslag op roerende zaken te leggen.
4.2.2.In de arbeidsovereenkomst die [verweerder] met (de rechtsvoorgangster van) GGN is aangegaan, staat onder functie/standplaats:
2. de werknemer verplicht zich tot het verrichten van de normaal en gebruikelijk te achten handelingen in het kader van zijn functie.
3. werknemer verplicht zich in voorkomende gevallen alle door of namens werkgever in redelijkheid op te dragen werkzaamheden te verrichten.
(…)”.
Het leggen van beslag op roerende zaken is naar het oordeel van de kantonrechter normaal en gebruikelijk in de functie van toegevoegd kandidaat deurwaarder. Hierna zal daar nader op in worden gegaan, evenals de vraag of de door GGN aan [verweerder] opgedragen werkzaamheden redelijk zijn.
4.2.3.In voormelde arbeidsovereenkomst – die aanvankelijk voor de duur van één jaar is aangegaan – zijn geen bijzondere afspraken over het al dan niet leggen van beslag op roerende zaken opgenomen. Evenmin is gesteld dat hierover in de nadien aangegane arbeidsovereenkomst(en) met [verweerder] bijzondere afspraken zijn gemaakt.
4.2.4.Als productie 1A bij verzoekschrift is een functieprofiel van een toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder binnen GGN overgelegd. Door [verweerder] is de juistheid van dit competentieprofiel niet betwist.
één van de kernactiviteiten van een toegevoegd kandidaat deurwaarder is blijkens dit profiel het “tijdig en op correcte wijze uitvoeren van beslag- en executieopdrachten”. Daarmee staat vast dat het leggen van beslag op roerende zaken tot een van de kernactiviteiten van een toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder, zoals [verweerder], moet worden gerekend.
4.2.5.Of [verweerder] in het voorstellingsgesprek met [naam medewerker 2] heeft aangegeven moeite te hebben met het leggen van beslag op roerende zaken, lopen de lezingen uiteen. [verweerder] stelt dat hij dit in dit gesprek wel heeft aangegeven, [naam medewerker 2] betwist dit (verwezen wordt naar de als productie 8 overgelegde verklaring van [naam medewerker 2]). Wat hier verder ook van zij, duidelijk is dat [verweerder] op enig moment heeft aangegeven dat hij géén beslag op roerende zaken wenste te leggen. Tot het voorjaar van 2014 konden die beslagwerkzaamheden intern zo belegd worden dat [verweerder] dit ook niet hoefde te doen. Dat [verweerder] door zijn toenmalige leidinggevende [naam toenmalig leidinggevende] “formeel” vrij is gesteld van het leggen van beslag op roerende zaken is door GGN betwist. [verweerder] laat na om te concretiseren op welke datum en voor welke periode die “formele vrijstelling” zou zijn verkregen. Evenmin heeft hij op enigerlei wijze met producties onderbouwd dat hij door [naam toenmalig leidinggevende] formeel is vrijgesteld, zodat dit niet aannemelijk is geworden. Alhoewel er geen verslagen van functioneringsgesprekken door GGN zijn overgelegd, heeft [verweerder] ter zitting wel te kennen gegeven dat het niet leggen van beslag op roerende zaken in die functioneringsgesprekken steeds als “minpuntje” werd aangemerkt.
4.2.6.Tussen partijen staat vast dat GGN in het voorjaar van 2014 het zogenaamde TGV-project is opgestart. Het realiseren van zo laag mogelijke productiekosten door het standaardiseren, uniformeren en digitaliseren van processen is één van de zes doelstellingen van het TGV-project. De nadruk van dit TGV-project lag op het maximaliseren van de executiemogelijkheden door landelijke invoering van een tweesporenbeleid. GGN heeft toegelicht dat onder het eerste spoor wordt verstaan het leggen van beslag op inkomen. Indien dat spoor onvoldoende resultaat oplevert of niet mogelijk is, wordt overgegaan tot spoor 2: het leggen van beslag op roerende zaken. Ter zitting heeft [naam leidinggevende] toegelicht dat het hoofdkantoor van de landelijke GGN-organisatie van hem verwacht dat de doelstellingen van het TGV-project worden gerealiseerd en dat ook in de vestiging in Heerlen conform het landelijke beleid wordt gewerkt. Verder heeft [naam leidinggevende] ter zitting genoegzaam toegelicht dat de verdeling van de werkzaamheden onder de vijf (toegevoegd) kandidaat deurwaarders (4,85 fte, inclusief [verweerder]) in de knel komt indien [verweerder] blijft weigeren om beslag op roerende zaken te leggen en daardoor ook minder efficiënt gewerkt kan worden.
4.2.7.Zoals hiervoor reeds is overwogen, blijkt uit de arbeidsovereenkomst en het competentieprofiel dat het leggen van beslag op roerende zaken een kernactiviteit van een toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder is. [verweerder] miskent met zijn weigerachtige opstelling dat hij als werknemer van GGN gehouden is om door die werkgever in redelijkheid opgedragen werkzaamheden te verrichten. Uiteraard dient de werkgever zich daarbij op te stellen als een goed werkgever: de instructies moeten redelijk zijn. De door [verweerder] betrokken stelling dat een (toegevoegd) kandidaat gerechtsdeurwaarder op grond van de gedragsregels geen druk mag uitoefenen door het aankondigen van maatregelen die hij niet daadwerkelijk
zal(cursivering kantonrechter) nemen, is gemotiveerd door GGN betwist. GGN heeft in dit verband voldoende aannemelijk gemaakt dat het op grond van de gedragsregels niet is toegestaan om druk uit te oefenen door maatregelen die een (toegevoegd) kandidaat deurwaarder niet daadwerkelijk
kan(cursivering kantonrechter) nemen. Die nuance lijkt [verweerder] met zijn betoog te miskennen, zodat zijn verweer wordt gepasseerd. Datzelfde geldt voor de stelling van [verweerder] dat het leggen van beslagen op roerende zaken niets oplevert. Uiteraard staat het [verweerder] vrij om daar zo over te denken, maar dat laat onverlet dat GGN wel van hem in redelijkheid mag vergen om over te gaan tot het leggen van beslag op roerende zaken.
4.2.8.[verweerder] stelt dat hij al enige tijd in behandeling is bij een psycholoog voor problemen die enkel en alleen hun oorzaak vinden in zijn werkzaamheden. Dat een bedrijfsarts of een psycholoog heeft geoordeeld dat [verweerder] door psychische klachten wordt belemmerd in het leggen van beslag op roerende zaken, is door [verweerder] echter niet gemotiveerd onderbouwd.
4.2.9.Niet in geschil is dat [verweerder] – in ieder geval – op 6 juni 2014 is aangesproken op het niet leggen van beslag op roerende zaken. De inhoud van dit gesprek is bij brief van 19 juni 2014 aan [verweerder] bevestigd, waarbij [verweerder] tevens is gewaarschuwd dat hij ook beslag op roerende zaken moet gaan leggen. Ondanks die waarschuwing is [verweerder] blijven weigeren om tot beslaglegging van roerende zaken over te gaan. Op 28 november 2014 is [verweerder] wederom schriftelijk door GGN gewaarschuwd, waarbij tevens uitdrukkelijk is aangegeven dat GGN voornemens is om de arbeidsovereenkomst te gaan beëindigen indien [verweerder] in zijn weigering blijft volharden. In een gesprek op 12 december 2014 heeft [verweerder] aangegeven in zijn weigering te blijven volharden. Gelet op het hiervoor geschetste tijdsverloop en de twee schriftelijke waarschuwingen, heeft GGN [verweerder] voldoende tijd geboden om alsnog over te gaan tot het leggen van beslag op roerende zaken. Nu [verweerder] evenwel zonder objectief vastgestelde reden blijft weigeren om de redelijke instructie van zijn werkgever tot het leggen van beslag op roerende zaken op te volgen, is een ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd.