ECLI:NL:RBLIM:2015:2180

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
03/663007-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, beschadiging van een auto en verboden wapenbezit in Roermond

Op 13 maart 2015 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 8 mei 2014 in Roermond een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een vuurwapen meerdere keren op het slachtoffer geschoten, maar heeft deze niet geraakt. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, maar niet van voorbedachte raad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een paranoïde waanstoornis en een persoonlijkheidsstoornis, wat zijn handelen heeft beïnvloed. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het beschadigen van een auto en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03/663007-14 en 03/659029-15 (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak : 13 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530, te Roermond.
Raadsvrouw is mr. J.H.M. Handring, advocaat te Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 27 februari 2015.
De rechtbank heeft op 27 februari 2015 gehoord: de officier van justitie mr. L. Geuns, de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw en de benadeelde partij [slachtoffer 1], bijgestaan door zijn raadsman mr. M.J.H. Verburg.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
parketnummer 03/663007-14
1.
hij op of omstreeks 08 mei 2014 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd
op, in elk geval in de richting van, genoemde [slachtoffer 1], terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 08 mei 2014 in de gemeente Roermond opzettelijk en
wederrechtelijk een personenauto (merk Peugeot, type 207,[kenteken],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd;
parketnummer 03/659029-15
hij in of omstreeks de periode van 8 mei 2014 tot en met 14 mei 2014 in de
gemeente Roermond, in elk geval in Nederland en/of in Kinrooi (België), in
elk geval in België een wapen van categorie III onder 1, te weten een pistool
(merk FN, model HP-35, kaliber 9 mm Para), en/of munitie van categorie III, te
weten 6 patronen, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle ten laste gelegde feiten zullen worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 03/663007-14 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de poging tot moord kan worden bewezen verklaard.
Gelet op de volgende feiten en omstandigheden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van voorbedachte raad:
  • verdachte heeft het wapen enkele maanden voor het incident aangeschaft;
  • hij had het wapen volgens zijn verklaring ter terechtzitting nooit bij zich,
echter op 8 mei 2014 had hij het wapen bij zich;
- verdachte heeft de dagen voorafgaand aan het delict aangever [slachtoffer 1]
geobserveerd;
- verdachte heeft enkele dagen voor het incident zijn spullen en een hoeveelheid geld
gepakt en in zijn auto gelegd;
  • de dag van het delict is verdachte met de auto naar [straatnaam 1] gereden;
  • hij heeft bij de politie verklaard dat hij de dag van het delict wakker werd en zo
gefrustreerd was en naar [straatnaam 1] is gegaan voor [slachtoffer 1];
- verdachte heeft een motief omdat hij al twaalf jaar wraakgevoelens koestert jegens
aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 onder parketnummer 03/663007-14 heeft de raadsvrouw van verdachte zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsvrouw heeft betwist dat er sprake zou zijn van voorbedachte raad. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat verdachte daadwerkelijk moet hebben nagedacht of na hebben kunnen denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daar rekenschap van heeft gegeven. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld maar dat behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Volgens de raadsvrouw is sprake van de volgende contra-indicaties:
  • verdachte verklaart zelf bewust niet te hebben gericht op aangever en als ervaren schutter te hebben geweten dat hij aangever niet zou raken;
  • verdachte liep vrijwel dagelijks door [straatnaam 2] maar dat was naar zijn zeggen om in de stad te komen teneinde bij de Hema te gaan ontbijten;
  • verdachte verklaart die ochtend niet te hebben geweten wat hem overkwam; hij wilde het groot maken en zijn problemen in de publiciteit krijgen doch niet aangever doden;
  • de verklaring van [medewerker zorginstelling], dat zij zich kan voorstellen dat verdachte iets dergelijks in zijn boosheid kan doen maar hem niet als kille moordenaar ziet;
  • de psycholoog rapporteert dat wanneer spanningen te hoog oplopen, verdachte uiteindelijk een gevoel van controleverlies zal ervaren wat kan leiden tot plotselinge en heftige acting out van de lange tijd overdekte en opgekropte gevoelens van boosheid, frustratie en spanning. Dit wijst op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling;
  • verdachte is weliswaar na zijn daad gevlucht/vertrokken naar België maar hij heeft zijn eerste verblijfplaats niet vooraf reeds gepland of geboekt.
Gelet op het voorgaande is de raadsvrouw van mening dat weliswaar gesteld kan worden dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden over het te nemen besluit maar dat in deze een zwaarder gewicht dient te worden toegekend aan de genoemde contra-indicaties en derhalve vrijspraak dient te volgen voor de ten laste gelegde poging moord, nu voorbedachte raad niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Met betrekking tot de poging doodslag heeft de raadvrouw zich op het standpunt gesteld dat dit feit, via de weg van voorwaardelijk opzet, wellicht wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 03/663007-14 en ten aanzien van het tenlastegelegde feit onder parketnummer 03/659029-15 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 03/663007-14 en ten aanzien van het feit onder parketnummer 03/659209-15
Aangever [slachtoffer 1] verklaart bij zijn aangifte [2] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik doe aangifte van poging doodslag cq moord op mijzelf, gepleegd door [verdachte], geboren op [geboortegegevens verdachte]. Ik word al ongeveer 12 jaar gestalkt door [verdachte]. Met name de laatste twee weken staat hij nagenoeg elke werkdag op [straatnaam 2] als ik van mijn woning naar mijn kantoor fiets. Vanmorgen, 8 mei 2014, fietste ik omstreeks 08.05 uur vanaf mijn woning aan [straatnaam 3] in Roermond naar [straatnaam 1] in Roermond om weer naar mijn kantoor te gaan. Ik verwachtte dat [verdachte] weer op [straatnaam 2] zou staan. Toen ik ongeveer ter hoogte van [horecagelegenheid] fietste zag ik een mooie auto langs de weg staan. Ik keek daarnaar en toen ik vervolgens weer opkeek/voor me keek, hoorde ik links van me een geluid. Ik keek naar links en zag daar [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] op de hoek van het pand van [horecagelegenheid] stond, daar waar je naar de ijssalon kunt gaan. Ik zag en hoorde dat [verdachte] 3 tot 4 keer op me schoot. Ik hoorde harde knallen en zag dat [verdachte] een pistool in zijn handen had. Dat was een klein zwart pistool. Ik zag vuur uit de loop komen. Ik zag dat hij het wapen op mij richtte. Ik schrok heel erg van het schieten door [verdachte] en ik ben toen heel hard doorgefietst. Ik herkende [verdachte] voor 100%.”
Aangever heeft vervolgens aanvullend – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard [3] :
“[verdachte] begon meteen te schieten. Ik schat de afstand tussen mij en [verdachte] op het moment van schieten op 5 à 6 meter. Er waren geen obstakels – zoals geparkeerde auto’s of iets dergelijks – tussen mij en [verdachte] op dat moment. Ik bleef gewoon doorfietsen. Ik ben toen al fietsend naar beneden gedoken, plat gaan liggen op de fiets zeg maar; ik ben ook harder gaan fietsen. De 3 à 4 schoten werden afgevuurd vanaf de positie waar [verdachte] stond bij [horecagelegenheid]. Hij stond op het hoekje van [horecagelegenheid].”
Verdachte verklaart bij de politie - zakelijk weergeven – het volgende:
4 juni 2014 [4] :
“Ik herinner mij dat ik op 8 mei 2014 wakker werd. Ik had die nacht niet goed geslapen. Ik pakte het geweer, en ging toen naar [straatnaam 1], ik explodeerde. Ik ging daarheen, want [slachtoffer 1] woont daar in de buurt. Ik stond voor het [horecagelegenheid]. Ik ben de straat overgestoken. Toen kwam [slachtoffer 1], die kwam op de fiets. En toen begon ik te schieten. Ik schiet in zijn richting, maar wel naast hem. Ik kan mij niet herinneren hoeveel schoten ik heb gelost. Ik had niet de intentie om hem te doden. Ik wilde dat de zaak zo groot werd, en dat de mensen gewoon begrijpen wat er aan de hand is.”
5 juni 2014 [5] :
“Ik heb het wapen in mijn handen gepakt op het moment dat ik [slachtoffer 1] voorbij zag fietsen. Ik heb het wapen naar voren gericht. Ik wilde dat er ruime aandacht en bekendheid aan gegeven zou worden. Ik bedoel hiermee de valse verklaring van [slachtoffer 1], de rechtbank en de gevangenis.”
Ter terechtzitting van 27 februari 2015:
“Ik wilde hem niet doodmaken. Ik wilde de zaak groot maken. Ik schoot uit frustratie. Ik heb met één hand erlangs af geschoten. Ik heb zijdelings gericht op [slachtoffer 1]. Ik heb nooit eerder geschoten met dit wapen. Ik heb niet meer geschoten met een wapen sinds 1985. Ik heb geen wapenvergunning.”
Uit het sporenonderzoek [6] blijkt dat op 8 mei 2014 op [straatnaam 1] te Roermond zes hulzen van het merk CBC en kaliber 9 mm Lüger op het wegdek zijn aangetroffen.
Verder blijkt uit het proces verbaal omschrijving wapens en munitie [7] dat het op 8 juli 2014 inbeslaggenomen voorwerp een pistool is van het merk FN, model HP-35 (High Power), kaliber 9 mm Para met bijbehorende munitie. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1e, van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er op 8 mei 2014 door verdachte zes keer althans meermalen is geschoten terwijl aangever [slachtoffer 1] op dat moment over [straatnaam 1] te Roermond fietste, maar dat deze niet is geraakt.
Opzet
Bloot opzet
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verdachte door met een pistool op aangever te schieten het bloot opzet had om aangever te doden. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Verdachte heeft bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 27 februari 2015 consequent verklaard dat hij aangever niet wilde doden. Hij wilde dat de zaak zo groot werd, dat iedereen zou begrijpen wat er aan de hand was. Verdachte heeft het wapen zijdelings op aangever gericht en geschoten. Uit de verklaringen van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet afgeleid worden dat sprake is van het zogenoemde bloot opzet op de dood van aangever. Ook het door de politie gedane sporenonderzoek biedt onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot bloot opzet. Zo kan naar aanleiding van het sporenonderzoek niet worden vastgesteld wat de exacte positie is geweest van verdachte op het moment dat hij heeft geschoten. Uit het sporenonderzoek blijkt niet welke conclusies verbonden moeten worden aan het aantreffen van de zes hulzen op het wegdek in relatie tot de plaatsen waar verdachte zou hebben kunnen gestaan. Daardoor kan niet worden vastgesteld of verdachte zich heeft verplaatst, noch dat hij zich schietend heeft verplaatst. Ook blijkt onvoldoende wat de baan van de kogels is geweest. De stelling van de onderzoekers dat de kogel, die is ingeslagen aan de rechterzijde van de auto boven het achterportier en de kogel die een inslag heeft veroorzaakt op de portiergreep van het rechterachterportier van de auto van aangeefster [slachtoffer 2] via het wegdek zijn afgeketst is niet onderbouwd. Gelet op de verklaringen van verdachte, het gegeven dat het sporenonderzoek onvoldoende duidelijkheid verschaft en de officier van justitie niet heeft verzocht om aanvullend onderzoek, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van bloot opzet.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet, in casu op de dood, moet in elk geval sprake zijn van een op zijn minst genomen aanmerkelijke kans dat dit gevolg daadwerkelijk zal intreden. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een “kans” die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Indien er sprake is van een aanmerkelijke kans, doen de vragen zich voor of verdachte wist dat er sprake was van een aanmerkelijke kans (wetenschap) en of verdachte die aanmerkelijke kans op de koop toenam (aanvaarden).
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met één hand zijdelings gericht op aangever heeft geschoten. In het algemeen kan worden gezegd dat een vuurwapen zoals door verdachte gebruikt primair is gemaakt om dodelijk letsel te kunnen veroorzaken. Het gebruik van een vuurwapen in de aanwezigheid van personen roept naar zijn aard de kans in het leven dat dit dodelijk letsel ook ontstaat. Wanneer deze kans wordt bezien binnen de omstandigheden van de schietpartij op 8 mei 2014 dan groeit deze kans uit tot een aanmerkelijke kans op dat dodelijke letsel. De intentie van verdachte om zijdelings langs aangever te schieten, is alleen van invloed op de aanmerkelijke kans als aannemelijk is dat de schutter die intentie ook kan waarmaken. Dat kan het geval zijn als de schutter een zodanig goede schutter is dat hij trefzeker kan bepalen waar zijn schot zal raken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van 1982 tot 1985 in het Algerijnse leger heeft gediend. In deze periode heeft hij geschoten met diverse vuurwapens. Verdachte heeft echter ook verklaard dat hij na zijn diensttijd nooit meer met een vuurwapen heeft geschoten. Tevens heeft hij verklaard dat hij in januari/februari 2014 het wapen heeft aangeschaft. Bij deze aankoop heeft hij volgens zijn verklaring enkel aan het wapen gevoeld. Op 8 mei 2014, de dag van het delict, heeft hij voor het eerst met het wapen geschoten. Gelet op het tijdsverloop vanaf 1985, de verklaringen van verdachte dat hij vanaf 1985 zijn schietvaardigheden niet heeft bijgehouden, tot de dag van 8 mei 2014 niet meer heeft geschoten en niet heeft geoefend met het onderhavige wapen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een ongeoefend schutter is. Ten aanzien van de afstand van verdachte tot aangever overweegt de rechtbank als volgt. Aangever heeft verklaard dat de afstand tussen hem en verdachte op het moment van schieten 5 à 6 meter was. Verdachte heeft hierover bij de politie verklaard dat de afstand ongeveer 100 meter was. Echter verdachte heeft ook verklaard dat hij meteen begon te schieten op het moment dat hij aangever zag, hetgeen door aangever is bevestigd. Nu beiden verklaren dat meteen geschoten werd en gelet op de feitelijke situatie ter plaatse zoals blijkt uit de situatiefoto’s uit het dossier [8] , zal de rechtbank uitgaan van een veel kortere afstand dan door verdachte verklaard. De rechtbank gaat derhalve uit van de 5 à 6 meter, zoals door aangever verklaard met dien verstande dat aangever van verdachte wegfietste en de afstand tussen hen waarschijnlijk toenam. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat er geschoten is op een zodanige afstand dat een onervaren schutter weliswaar beoogd kan hebben langs iemand af te schieten door het wapen zijdelings op aangever te richten, maar dat daardoor juist de aanmerkelijke kans ontstaat dat aangever dodelijk getroffen wordt. De aanmerkelijke kans dat het schieten de dood tot gevolg heeft, is tevens vergroot doordat verdachte niet één maar meermalen heeft geschoten. Op grond van deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, oordeelt de rechtbank dat het schieten van verdachte moet worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijk gevolg, te weten de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op die dood heeft aanvaard. De verdachte heeft dan ook in voorwaardelijke zin opzet op de dood van aangever gehad.
Voorbedachte raad
Teneinde het onder feit 1 tenlastegelegde te kwalificeren dient de rechtbank te oordelen of er sprake is van een poging tot moord of een poging tot doodslag. Daartoe dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven [9] .
De rechtbank stelt vast dat er indicaties zijn dat verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan. Zo heeft verdachte blijkens zijn verklaring het wapen al in januari/februari 2014 gekocht. Verder heeft verdachte enkele dagen voor het delict zijn kleding en zijn papieren over de zaak waarvoor hij aandacht wilde vragen in zijn auto gelegd. Tevens had hij een groot geldbedrag bij zich. Op 8 mei 2014 is verdachte met zijn auto met daarin zijn spullen en zijn wapen naar [straatnaam 1] gegaan “voor [slachtoffer 1]”. Nadat verdachte met het wapen heeft geschoten, is hij met zijn auto naar België gereden. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank is van oordeel dat er ook sprake is van contra-indicaties. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat verdachte zich ook daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Verdachte heeft consequent verklaard dat hij aangever niet wilde doden en dat hij ervan overtuigd was dat hij door zijn manier van en ervaring met schieten aangever niet zou raken. Bovendien kwamen de plannen van verdachte voort uit zijn paranoïde waanideeën (zie onder 6). Aan deze contra-indicaties kent de rechtbank een zwaarder gewicht toe dan aan de indicaties die pleiten voor een geplande moordaanslag. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over zijn voornemen, maar dat verdachte zich geen, althans onvoldoende rekenschap heeft gegeven over de betekenis en de gevolgen daarvan. Gelet op deze afweging en conclusie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van poging tot moord. De rechtbank zal verdachte veroordelen voor poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 03/663007-14
Aangever [slachtoffer 2] verklaart bij haar aangifte [10] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben eigenaresse van de personenauto van het merk Peugeot, type 207 met het Nederlandse[kenteken]. Vanmorgen 8 mei 2014 heb ik de auto geparkeerd in een parkeervak aan [straatnaam 1] te Roermond. Toen ik de auto parkeerde was het ongeveer 7.45 uur. Voor zover bij mij bekend was er op dat moment geen schade aan de auto. Omstreeks 17.20 uur kwam ik weer bij mijn auto en wilde ik naar huis gaan. Ik zag dat de rechter achterband van mijn auto nogal slap was. Toen ik om de auto liep zag ik dat er rechtsachter, ter hoogte van de klink van mijn achterportier schade aan de auto was. Tevens zag ik een gat in het plaatwerk direct boven de rechter achterdeur.”
Uit het sporenonderzoek [11] blijkt dat er in de personenauto, merk Peugeot, type 207, met het[kenteken] een beschadiging zat in de deurgreep- en deurgreepkom van het rechterachterportier. Het betrof een beschadiging veroorzaakt door een projectiel. Verder zat er een beschadiging in het rechter dakprofiel ter hoogte van het rechterachterportier. Het projectiel was achtergebleven in het dakprofiel.
Ter terechtzitting van 27 februari 2015 heeft verdachte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
“Ik heb op 8 mei 2014 meerdere keren geschoten met een pistool op [straatnaam 1] te Roermond. Het zou kunnen dat ik hierbij een personenauto heb geraakt. Ik heb op dat moment geen andere schutters gezien. Het lijkt erop dat de kogels die de auto geraakt hebben van mijn pistool afkomstig zijn.”
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het beschadigen van de auto van [slachtoffer 2]. Door als ongeoefend schutter met een vuurwapen meerdere malen te schieten op de openbare weg waar auto’s geparkeerd staan, heeft verdachte de aanmerkelijk kans aanvaard dat één of meerdere kogels een auto konden raken.
Ten aanzien van parketnummer 03/659029-14
Op basis van de verklaring van verdachte, het proces-verbaal wapens en munitie en het sporenonderzoek is de rechtbank van oordeel dat verdachte het pistool en de munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat met de 6 patronen is bedoeld, de 6 patronen die op 8 mei 2014 door verdachte zijn verschoten, waarvan blijkens het sporenonderzoek de 6 hulzen zijn aangetroffen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 03/663007-14
1.
op 8 mei 2014 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen meer kogels heeft afgevuurd, in de richting van, genoemde [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 8 mei 2014 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Peugeot, type 207,[kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft
beschadigd;
parketnummer 03/659029-15
op 8 mei 2014 in de gemeente Roermond een wapen van categorie III onder 1, te weten een pistool (merk FN, model HP-35, kaliber 9 mm Para), en munitie van categorie III, te
weten 6 patronen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair onder parketnummer 03/663007-14:
poging doodslag
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 03/663007-14:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen
Ten aanzien van het feit met parketnummer 03/659029-15:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
De misdrijven zijn strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en bij de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door [psychiater] is omtrent de geestvermogens van verdachte op
9 oktober 2014 een rapportage uitgebracht. Verdachte lijdt aan een paranoïde waanstoornis en een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven (NAO), met narcistische en paranoïde kenmerken. De waanstoornis en de persoonlijkheidsstoornis waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Op basis van de al langer bestaande persoonlijkheidsstoornis is een waanstoornis veroorzaakt die inhoudt dat verdachte alle personen en instanties, die bij zijn teloorgang betrokken zijn geweest hieraan schuldig bevonden heeft en dit geldt met name voor aangever die mogelijk al vanaf 2002 door verdachte wordt gestalkt en in de gaten wordt gehouden. Vanuit het waanidee dat aangever zijn leven heeft bedorven, is verdachte tot zijn gewelddadig gedrag gekomen. De deskundige heeft geadviseerd om verdachte met betrekking tot het tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De waanvorming, de geobsedeerdheid, het gebrek aan ziekte-inzicht en introspectie het ontbreken van medeleven met aangever maken het recidive risico hoog. De beroerde sociaal maatschappelijke situatie zoals gebrek aan geld, schulden, slechte huisvesting, het gebrekkige sociale netwerk en het ontbreken van een zinnige dagbesteding zijn bijkomende factoren die het risico op recidive doen toenemen. Ten einde het recidiverisico te verlagen is het volgens de deskundige noodzakelijk dat verdachte psychiatrisch wordt behandeld. Bij deze behandeling dient aandacht te worden besteed aan verdachtes persoonlijkheidsstoornis en de waanstoornis, waarbij ook antipsychotische medicatie is geïndiceerd. Verder is op de langere termijn van belang dat verdachte op adequate wijze kan worden geresocialiseerd en dat aan de daarvoor benodigde basiselementen, zoals goede huisvesting, dagstructuur en daginvulling, sociale contacten, een bron van inkomsten en dergelijke wordt voldaan. In de afgelopen jaren zijn alle pogingen om een behandelrelatie met verdachte op vrijwillige basis dan wel in een vorm van voorwaardelijk kader aan te gaan mislukt, is zijn functioneren alleen maar achteruitgegaan en zijn de stoornissen in ernst toegenomen. Dit impliceert dat verdachte alleen in een gedwongen kader kan worden behandeld waarbij het ook dan moeilijk zal zijn om verdachtes functioneren in gunstige zin te beïnvloeden. Verdachte toont nauwelijks de neiging om naar zijn eigen functioneren en rol te kijken en heeft geen ziektebesef. Daarnaast reageren waanstoornissen vaak maar matig op medicamenteuze behandeling. Bij verdachte is sprake van een psychiatrische stoornis en een persoonlijkheidsstoornis en er bestaat een hoog recidiverisico. Op basis hiervan, en mede de ernst van het tenlastegelegde, in ogenschouw nemende, wordt geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen en wel met last tot verpleging. De maatregel van een terbeschikkingstelling met voorwaarden lijkt volgens de deskundige bij verdachte niet haalbaar te zijn, gezien de ervaring met voorwaardelijke straffen en hulpverlening, zijn volstrekte wantrouwen tegen de reclassering waarmee in dat kader zal moeten worden samengewerkt en het volledig ontbreken van enig ziektebesef en behandelmotivatie.
Door [psycholoog] is eveneens over de geestvermogens van verdachte op
17 oktober 2014 een rapportage uitgebracht. De deskundige geeft aan dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een paranoïde waanstoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis (niet anderszins omschreven) met voornamelijk narcistische trekken. Ten tijde van het tenlastegelegde zijn zowel de paranoïde waanstoornis als de persoonlijkheidsstoornis aanwezig geweest. Aangever kreeg in de loop van de tijd een steeds prominentere rol in het waansysteem van verdachte. Verdachte was geobsedeerd met het onrecht dat hem in zijn ogen was aangedaan en koesterde sterke gevoelens van wrok jegens aangever die per slot van rekening met zijn ‘valse’ verklaringen en leugens de hele sociaalmaatschappelijke teloorgang van verdachte in gang had gezet. Deze gevoelens van wrok, frustratie en verbittering lijken telkens maar weer te zijn versterkt op het moment dat er zich weer een situatie voordeed die zijn waandenkbeelden bevestigden. Als gevolg van de ernstige psychiatrische stoornis in combinatie met de al langer bestaande persoonlijkheidsstoornis was bij verdachte het realiteitsbesef in forse mate verstoord, evenals het oordeels- en kritiekvermogen. Door de oplopende draaglast nam het risico op acting out van zijn opgekropte en overdekte agressieve gevoelens toe en dit heeft de emmer uiteindelijk doen overlopen, wat voor een deel het tenlastegelegde gedrag kan verklaren. De combinatie van stoornissen heeft in belangrijke mate zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde bepaald. Verdachte zit als het ware gevangen in zijn waansysteem, hij is er goeddeels aan onderworpen en zijn gedrag wordt voor een belangrijk deel hierdoor bepaald. Echter niet volledig, onderzoeker krijgt niet de indruk dat verdachte totaal psychotisch ontremd was. De deskundige adviseert om vanuit gedragskundig oogpunt verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Als gevolg van de waanstoornis is er sprake van een sterk wantrouwen jegens andere mensen, waarbij bovendien zijn realiteitsbesef alsmede zijn oordeels- en kritiekvermogen fors gestoord zijn. Hij is geneigd tot externaliseren en het ontbeert hem aan ziektebesef en inzicht. Daarenboven is vanuit zijn persoonlijkheidspathologie zijn agressieregulatie gestoord. Al met al betreft het in hoge mate oninvoelbaar en onvoorspelbaar gedrag. Het betreft een ernstig feit en in combinatie met de complexe en moeilijk te veranderen psychopathologie, de mate van toerekeningsvatbaarheid en het hoge recidiverisico acht onderzoeker een langdurige klinische behandeling vanuit een stevig juridisch kader geïndiceerd. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden zal veel te weinig stok achter de deur bieden en betreft een te beperkt kader. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling is volgens de deskundige te rechtvaardigen. Hier lijkt een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar vanwege het beperkte ziektebesef en -inzicht en zodoende de ontbrekende motivatie de noodzakelijke psychologische/psychiatrische behandeling te ondergaan. De kans dat hij zich niet dan wel onvoldoende aan de voorwaarden zal houden is groot. Derhalve blijft een terbeschikkingstelling met last tot verpleging over als ultimum remedium.
De rechtbank volgt de rapportages van de deskundigen wat betreft de vastgestelde stoornis en het recidivegevaar alsmede de conclusie van de deskundigen dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank maakt deze vaststellingen en deze conclusie tot de hare.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 03/663007-14 feit 1 impliciet primair, feit 2 en het feit onder parketnummer 03/659029-15 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft hij op grond van de rapportages van de psycholoog en de psychiater oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om, gelet op hetgeen zij bewezen acht, oplegging van een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan geëist. Volgens de raadsvrouw van verdachte dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het gegeven dat verdachte sterk verminderend toerekeningsvatbaar is te achten en met de omstandigheid dat hij al geruime tijd niet meer met justitie in aanmerking is gekomen. Verder heeft de raadsvrouw van verdachte zich verzet tegen de gevorderde oplegging van een terbeschikkingstelling met last tot verpleging van overheidswege. Zij kan zich vinden in oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 8 mei 2014 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever. Een poging tot doodslag is een zeer ernstig strafbaar feit. Indien het feit tot de dood van aangever zou hebben geleid, dan zou als vertrekpunt voor de strafoplegging een langdurige gevangenisstraf van vele jaren aan de orde kunnen zijn. De verdachte, zijnde een ongeoefend schutter, heeft op klaarlichte dag op de openbare weg met een vuurwapen geschoten richting aangever. Verdachte heeft door zijn gedragingen een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor aangever in het leven geroepen. Dat aangever het heeft overleefd is geenszins te danken aan het handelen van verdachte. Voorts is het ook voor derden levensgevaarlijk dat er op de openbare weg wordt geschoten. Diverse mensen hebben de schoten gehoord en aangever vlak na het incident gezien of gesproken. Het schieten op de openbare weg leidt ook tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Het schietincident heeft een grote impact op aangever en zijn echtgenote, zoals onder meer is gebleken uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. De gevolgen draagt aangever nog dagelijks met zich mee, te meer nu het feit heeft plaatsgevonden in de directe woon- en werkomgeving van aangever. Voorts bestaat de vrees bij aangever dat verdachte hem in de toekomst opnieuw opzoekt.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan beschadiging van een auto en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Beschadiging van een auto brengt de nodige overlast en materiële schade met zich mee. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie is gevaarlijk en kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen, zoals in dit geval ook gebleken is. De samenleving moet worden beschermd tegen het ongecontroleerd en illegaal bezit van wapens onder burgers.
De rechtbank houdt eveneens rekening met de rapportages van de deskundigen, hiervoor onder 6 besproken, om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Bij de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd ten aanzien van de poging tot doodslag (feit 1 impliciet subsidiair onder parketnummer 03/663007-14) heeft de rechtbank in aanmerking genomen de inhoud van de rapporten van de gedragsdeskundigen. Op grond daarvan acht de rechtbank een terbeschikkingstelling noodzakelijk, nu bij verdachte tijdens de bewezen verklaarde poging doodslag een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door verdachte begane poging tot doodslag een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist. Daarbij overweegt de rechtbank dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Met betrekking tot de vraag of aan verdachte een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd dan wel volstaan kan worden met een terbeschikkingstelling met voorwaarden, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de rapportages van de deskundigen komt naar voren dat de deskundigen een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar achten vanwege het beperkte ziektebesef en -inzicht en daardoor de ontbrekende motivatie voor de noodzakelijke psychologische/psychiatrische behandeling. Ook gelet op de ervaring met verdachte met voorwaardelijke straffen en hulpverlening, zijn volstrekte wantrouwen tegen de reclassering waarmee in dat kader zal moeten worden samengewerkt is de kans groot dat verdachte zich niet of onvoldoende aan de voorwaarden zal houden. Volgens de deskundigen blijft een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege over als ultimum remedium.
Uit het vorenstaande komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat andere behandelalternatieven als onhaalbaar ingeschat worden. Gelet op het voorgaande, en gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden is. De rechtbank zal bij het bepalen van de duur in belangrijke mate rekening houden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verder is matiging op zijn plaats omdat de officier van justitie bij zijn eis uit is gegaan van poging tot moord en de rechtbank een poging tot doodslag bewezen acht. Voorts houdt de rechtbank rekening met de geestelijke gezondheid van verdachte die naar het oordeel van de rechtbank een behandeling dringend noodzakelijk maakt. De rechtbank zal opleggen, een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tevens zal de rechtbank opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met betrekking tot feit 1 impliciet subsidiair onder parketnummer 03/663007-14 (poging tot doodslag).

8.De benadeelde partijen

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.500,- terzake feit 1 onder parketnummer 03/663007-14.
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.309,83 terzake feit 2 onder parketnummer 03/663007-14.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele gevorderde bedragen aan de benadeelde partijen toe te wijzen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Vordering [slachtoffer 1]
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu vrij gesproken dient te worden van de poging tot moord. Subsidiair heeft zij zich ten aanzien van de poging tot doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vordering [slachtoffer 2]
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat uit het schadevergoedingsformulier blijkt dat de schade reeds is vergoed door de verzekering van [slachtoffer 2]. Ook heeft zij geen onderbouwing gegeven van de thans door haar gevorderde schade.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1], [adresgegevens slachtoffer 1], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van feit 1 onder parketnummer 03/663007-14 geleden immateriële schade. [slachtoffer 1] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 2.500,- gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder feit 1 impliciet subsidiair onder parketnummer 03/663007-14 ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen verklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. De rechtbank acht causaal verband aanwezig tussen de schade van [slachtoffer 1] en het door verdachte gepleegde feit. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank, dat het gelet op de aard van het bewezenverklaarde, een ervaringsregel is dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag van € 2.500,- acht de rechtbank alleszins redelijk en is ook voldoende onderbouwd.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig het hierboven overwogene beslissen, zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2.500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2], [adresgegevens slachtoffer 2], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van feit 2 onder parketnummer 03/663007-14 geleden materiële schade. [slachtoffer 2] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van 1.309,83 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat nu de in de vordering vermelde schade niet is onderbouwd met stukken, de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard. Immers, [slachtoffer 2] vordert een no-claimverlies met een toename van de verzekeringspremie als gevolg. De aangetroffen bijlagen zien echter op de kosten van herstel van de schade aan de auto, welke schade reeds door de verzekeraar van [slachtoffer 2] is vergoed.
Aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 15, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 91, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 03/663007-14 feit 1 impliciet primair (poging moord) ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 (poging tot doodslag onder parketnummer 03/663007-14 feit 1 impliciet subsidiair) is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in Nederland en in detentie in België in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
  • gelast dat de verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adresgegevens slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 2.500,-;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 2.500,-, subsidiair 35 dagen hechtenis ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer 1], tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte ten aanzien van de civiele vordering, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. J. Iding en mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2015.
mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie eenheid Limburg, Recherche Noord-Midden Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014039749 d.d. 23 juli 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 8 mei 2014, pagina 13-15.
3.Proces-verbaal verhoor aangever d.d. 8 mei 2014, pagina 16-62.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 4 juni 2014, p. 263-276.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 5 juni 2014, p. 277-282.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 juni 2014, p. 89-104.
7.Proces-verbaal omschrijving wapen en munitie d.d. 21 juli 2014, p. 127-130.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 juni 2014, p. 89-104.
9.HR 28 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BR2342) en HR 18 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:347).
10.Proces-verbaal aangifte d.d. 8 mei 2014, pagina 78-84.
11.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 14 mei 2014, pagina 109-117.