ECLI:NL:RBLIM:2015:2083

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
03/700091-10 ontneming
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 11 maart 2015 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering die voortvloeit uit de verdenking van witwassen door de verdachte. De rechtbank had eerder op 4 oktober 2011 al een uitspraak gedaan in deze ontnemingsprocedure, waarbij het openbaar ministerie ook toen niet-ontvankelijk werd verklaard. De officier van justitie ging in hoger beroep, en het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigde de eerdere uitspraak op 27 september 2013 en verwees de zaak terug naar de rechtbank Limburg.

De ontnemingsvordering werd op 3 september 2014 opnieuw behandeld, maar het onderzoek werd geschorst op verzoek van de verdediging. Uiteindelijk vond de inhoudelijke behandeling plaats op 25 februari 2015, waarbij de officier van justitie een gewijzigde vordering indiende, het bedrag van de ontneming werd gematigd van € 451.283,90 naar € 191.867,14. De verdediging verzocht om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, gelet op de vrijspraak in de hoofdzaak.

De rechtbank heeft op 11 maart 2015 vonnis gewezen in de strafzaak en vervolgens in de ontnemingsvordering. De rechtbank oordeelde dat er geen vaststelling kon worden gedaan dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700091-10 OWV
Datum uitspraak : 11 maart 2015
Tegenspraak
Uitspraak van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens],
hierna te noemen: [verdachte].
Raadsvrouw is mr. S.M. Kurvers, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De rechtbank heeft op 4 oktober 2011 uitspraak gedaan in de ontnemingsprocedure, waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vordering tot ontneming. De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof
’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 27 september 2013 de uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg, teneinde met inachtneming van het arrest recht te doen.
Naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof is de ontnemingsvordering tegen [verdachte] op 3 september 2014 opnieuw ter zitting van bovengenoemde rechtbank aangebracht. Het onderzoek ter terechtzitting werd toen op verzoek van de verdediging geschorst. Op 25 februari 2015 werd de ontnemingsprocedure tegen [verdachte] inhoudelijk behandeld. Deze uitspraak is gewezen naar aanleiding van dit onderzoek ter terechtzitting. De rechtbank heeft op 25 februari 2015 gehoord de officier van justitie en [verdachte], bijgestaan door haar raadsvrouw.
De behandeling van de ontnemingsvordering had gelijktijdig plaats met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/703475-08. Op 11 maart 2015 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie houdt in de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat [verdachte] heeft verkregen door middel van het plegen van strafbare feiten, te weten witwassen. De vordering bedraagt € 451.283,90.
Op de terechtzitting van 25 februari 2015 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat het bedrag gematigd dient te worden. De vordering werd bijgesteld naar
€ 191.867,14.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht, gelet op de door hem bepleite vrijspraak in de hoofdzaak ten aanzien van de verdenking van witwassen, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen.

3.De beoordeling van de vordering

De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de verdenking van witwassen van geldbedragen door [verdachte]. De rechtbank heeft in de onderliggende strafzaak heden vonnis gewezen, waarbij [verdachte] is vrijgesproken van de verdenking van witwassen. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2015.
Buiten staat
Mr. M.B. Bax is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.