ECLI:NL:RBLIM:2015:2081
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte, die eerder was vrijgesproken van de verdenking van witwassen. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten. De ontnemingsvordering was gebaseerd op de verdenking van witwassen, waarbij het openbaar ministerie aanvankelijk een bedrag van € 451.283,90 had gevorderd, maar dit bedrag later had gematigd naar € 191.867,14. De verdediging had verzocht om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, gelet op de vrijspraak in de hoofdzaak. De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak, er geen basis was voor de vordering tot ontneming. De uitspraak volgt op een eerdere procedure waarin het openbaar ministerie ook niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de verdachte, mr. S.T. van Berge Henegouwen. De uitspraak werd gedaan in een openbare zitting, waarbij de rechters de beslissing hebben genomen na zorgvuldige overweging van de standpunten van beide partijen.