4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
Op 23 september 2008 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte aan [adresgegevens]. Tijdens de doorzoeking deelde verdachte desgevraagd mede dat er in de keukenlade een zakje heroïne lag.In een keukenlade werden verschillende hoeveelheden op verdovende middelen gelijkende stoffen aangetroffen en in beslag genomen.Enkele grammen werden voor onderzoek gestuurd naar het NFI.Onderzoek door het NFI wees uit dat een hoeveelheid van 5,3 gram heroïne bevatte en een hoeveelheid van 2,5 gram cocaïne bevatte.Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er drugs in zijn woning lagen.
Gelet op het aantreffen van de verdovende middelen, het onderzoek door het NFI en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte 5,3 gram heroïne en 2,5 gram cocaïne in zijn woning aanwezig had. Feit 1 kan voor wat betreft deze hoeveelheden dan ook bewezen worden. Dit geldt echter niet voor de tenlastegelegde hoeveelheid van 4,2 gram van een stof gelijkende op cocaïne. Deze hoeveelheid werd niet door het NFI onderzocht, zodat niet kan worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk cocaïne betrof. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Tijdens de doorzoeking op 23 september 2008 in de woning van verdachte werden naast de drugs ook wapens aangetroffen. Op de meisjesslaapkamer werd onder het bed een speelgoedwapen met een los magazijn aangetroffen. Op de jongensslaapkamer lag een speelgoedwapen in de kast. Op de ouderslaapkamer lag in de commode een busje pepperspray (Protect). In de keuken stond een busje peppergas in een kast.De wapens en de pepperspray/het peppergas werden in beslag genomen.
De aangetroffen voorwerpen werden door een wapendeskundige onderzocht. De pepperspray die werd aangetroffen in de ouderslaapkamer had als opschrift PRO TECT Pfeffer-Spray, anti-dog, Enthält 3% Reizstoff Capsicum, Inhalt 40ml. Het busje peppergas, dat werd aangetroffen in de keuken, had als opschrift ORIGINAL, COMMANDO INDUSTRIES, PEPPERGAS, PFEFFER ABWEHR SPRAY.Beide spuitbussen zijn voorwerpen die bestemd zijn voor het treffen van personen met een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof en betreffen wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 6, van de Wet wapens en munitie.
Het speelgoedwapen afkomstig uit de meisjesslaapkamer was een veerdruk-machinegeweer, dat voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen. Het speelgoedwapen dat werd aangetroffen op de jongensslaapkamer bleek een veerdrukpistool te zijn, dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen. Beide voorwerpen betreffen dan ook wapens in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, van de Wet wapens en munitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat het op een veerdruk-machinegeweer gelijkend wapen uit losse onderdelen bestond en dat de politie deze losse onderdelen in elkaar heeft gezet. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het aangetroffen wapen uit twee losse onderdelen bestond. Bij het wapen gelijkend op een veerdruk-machinegeweer, dat werd aangetroffen op de meisjesslaapkamer, bevond zich een los magazijn. Dat doet echter niets af aan het feit dat dit wapen als een verboden wapen moet worden aangemerkt.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat in de woning van verdachte verschillende wapens werden aangetroffen, die op grond van de Wet wapens en munitie verboden zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij hiervan geen wetenschap had. Met betrekking tot de wetenschap van verdachte overweegt de rechtbank dat de wapens op de kinderslaapkamers lagen. Verdachte, die toegang had tot de gehele woning, moet zich dan ook bewust zijn geweest van de aanwezigheid van deze wapens in zijn eigen woning. De rechtbank acht de feiten 2 en 3 dan ook bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Regiopolitie Limburg-Zuid werd in 2008 informatie ontvangen dat een[persoon], wonend aan [adresgegevens], vanuit zijn woning handelt in heroïne en dat hij grote geldbedragen, alsmede een vuurwapen thuis heeft liggen. Verder werd informatie ontvangen dat [verdachte] al zeker 10 jaar op grote schaal in Maastricht in verdovende middelen handelt, die vanuit Turkije via Duitsland naar Nederland worden gebracht. Verdachte is met zijn echtgenote,[medeverdachte], woonachtig op[adresgegevens]. Verdachte is op 23 september 2008 aangehouden ter zake overtreding van de Opiumwet. Op diezelfde dag heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van verdachte, waarbij onder meer een contant geldbedrag van in totaal € 11.440,00, een kleine hoeveelheid verdovende middelen en enkele kilo’s versnijdingsmiddelen, alsmede een geldtelmachine werden aangetroffen en in beslag genomen. Verdachte had toen een inkomen uit arbeid van ongeveer € 1.600,00 tot
€ 1.700,00 per maand.[medeverdachte] ontvangt een uitkering van ongeveer
€ 1.200,00 netto per maand. Zij waren toen in het bezit van een personenauto van [merk], die een waarde van ruim € 100.000,00 zou vertegenwoordigen, alsmede van[merk auto], waard ongeveer € 25.000,00. Verdachte en[medeverdachte] hebben justitiële documentatie/antecedenten op het gebied van de Opiumwet.
Naar aanleiding van voormelde situatie is vervolgens een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar het medeplegen van witwassen door verdachte en[medeverdachte]. Dit onderzoek bevat onder meer onderzoek naar de financiële omstandigheden van verdachte en zijn echtgenote over de periode vanaf 1 januari 2001 tot en met 30 januari 2009. Het strafrechtelijk financieel onderzoek bevat tevens een berekening volgens de – zogenoemde – eenvoudige kasopstelling, waarmee via eenvoudige wijze getracht wordt inzicht te geven in de contante geldstromen van verdachte en zijn echtgenote gedurende de onderzoeksperiode. Uit deze eenvoudige kasopstelling is in het kader van eerder genoemd onderzoek geconcludeerd dat verdachte en[medeverdachte] in de onderzoeksperiode aanzienlijk meer geld in contanten aanwezig hebben gehad en uitgegeven dan dat zij uit legale bron hebben ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel de (eenvoudige) kasopstelling gebruikt kan worden voor het bewijs van witwassen. De rechtbank is – met de verdediging – van
oordeel dat de
onderhavigekasopstelling echter niet voor het bewijs gebruikt kan worden.
De rechtbank overweegt daartoe dat de gegevens die werden gebruikt om de kasopstelling op te stellen niet volledig zijn. Hierdoor bestaat onder andere onduidelijkheid over het beginsaldo van de kasopstelling.
Vaststaat dat verdachte in de tenlastegelegde periode een frituur heeft geëxploiteerd. Het kassaldo van deze frituur bedroeg op 1 januari 2001 € 5.830,34. Dit bedrag is door het onderzoeksteam als beginsaldo van de kasopstelling gehanteerd. Het onderzoeksteam heeft echter niet onderzocht of verdachte en/of zijn echtgenote,[medeverdachte], naast het kassaldo van de frituur nog over ander vermogen beschikte(n). De verdediging heeft onder andere aangevoerd dat de echtgenote van verdachte aanzienlijke winsten behaalde in het casino. Vaststaat dat de echtgenote van verdachte in de onderzoeksperiode regelmatig naar Holland casino in Valkenburg ging en dat er door dit casino regelmatig aanzienlijke bedragen aan haar werden uitgekeerd. Niet onderzocht is echter of zij ook vóór de start van het onderzoek aanzienlijke winsten in het casino had behaald en deze nog in haar bezit had. Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat zij voorafgaand aan de tenlastegelegde periode aanzienlijke winsten heeft behaald, welk vermogen niet is meegenomen in de kasopstelling.
De officier van justitie stelt dat verdachte en zijn echtgenote illegale inkomsten hebben genoten door het overtreden van de Opiumwet. Hij heeft verwezen naar het aantreffen van harddrugs in de woning van verdachte en zijn echtgenote op 23 september 2008 en op 30 januari 2009, alsmede het aantreffen van enkele kilo’s versnijdingsmiddelen op 23 september 2008. De rechtbank is van oordeel dat, mocht al sprake zijn van bijvoorbeeld het handelen in verdovende middelen, hetgeen is aangetroffen tijdens de doorzoekingen onvoldoende is om aan te nemen dat verdachte en zijn echtgenote gedurende de tenlastegelegde periode in strijd met de Opiumwet hebben gehandeld. De informatie die leidt tot de verdenking van overtreding van de Opiumwet dateert uit eind 2008. Over de daaraan voorafgaande tenlastegelegde periode vanaf 2001 bevindt zich niets in het dossier ter zake een verdenking van handelen in strijd met de Opiumwet. Er is dan ook onvoldoende bewijs voor het bestaan van criminele activiteiten gedurende de gehele tenlastegelegde periode.
Bovendien valt niet uit de sluiten dat verdachte en zijn echtgenote hun uitgaven hebben bekostigd met legale inkomsten. Op basis van het dossier blijft namelijk onduidelijk over welke contante inkomsten verdachte en zijn echtgenote gedurende de tenlastegelegde periode konden beschikken. Zo is er geen informatie van de belastingdienst over de jaren 2001 tot en met 2004 aan het dossier toegevoegd. Er is dan ook niet bekend of in deze jaren inkomsten door beiden of een van hen zijn genoten. Ook is de financiële administratie van de frituur niet aan het dossier toegevoegd. Hierdoor kan niet beoordeeld worden in hoeverre privé-opnamen zijn gedaan uit de kas van de frituur, dan wel privéstortingen in die kas. Het is dan ook niet onmogelijk dat enkele opmerkelijke uitgaven, zoals de aanschaf van twee (relatief) dure auto’s en het voor grote bedragen aanschaffen van speelpenningen bij Holland Casino te Valkenburg, met legaal verkregen inkomsten zijn bekostigd. Dit geldt te meer nu, zoals hiervoor reeds overwogen, het beginsaldo onvoldoende in beeld is gebracht.
Alles overwegende kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, uit misdrijf verkregen geld heeft witgewassen. Nu feit 4 reeds om de hiervoor genoemde redenen niet tot een veroordeling kan leiden, zal de rechtbank de overige door de raadsman genoemde verweren niet nader bespreken. Verdachte zal, bij gebrek aan bewijs, worden vrijgesproken van feit 4.