ECLI:NL:RBLIM:2015:2039

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
AWB/ROE 13/3918
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van gebruik woning in strijd met bestemmingsplan; concreet zicht op legalisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om handhavend op te treden tegen het gebruik van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. Verweerder had eerder het verzoek van eiser om handhaving afgewezen, met de stelling dat er sprake was van concreet zicht op legalisatie op basis van een nieuw ontwerpbestemmingsplan. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiser, verweerder en een derde-partij betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 23 oktober 2014 heeft plaatsgevonden, waarna het onderzoek op 7 januari 2015 is gesloten.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij partijen het oneens waren over de vraag of verweerder op juiste gronden had geweigerd om handhavend op te treden. Eiser stelde dat het gebruik van de woning als vakantiewoning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan, terwijl verweerder en de derde-partij stelden dat het gebruik als bed & breakfast wel toegestaan was. De rechtbank heeft overwogen dat de feitelijke gebruikssituatie van de woning van belang is voor de beoordeling van de vraag of er concreet zicht op legalisatie bestaat.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat verweerder op juiste gronden had vastgesteld dat het feitelijke gebruik van de woning niet in strijd was met de voorschriften van het nieuwe ontwerpbestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat er ten tijde van het bestreden besluit concreet zicht op legalisatie bestond, waardoor verweerder van handhavend optreden kon afzien. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 13/3918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr.drs. J.M. Stedelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Pieters en J.P.A. Croughs).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats]

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2012, verzonden 26 oktober 2012, (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen het strijdige gebruik van de woning op het perceel aan de [adres 1] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 19 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:68, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht op 30 oktober 2014 het onderzoek heropend. De rechtbank heeft daarbij een aantal schriftelijke vragen ter beantwoording aan verweerder voorgelegd. Op 6 november 2014 heeft de rechtbank een inhoudelijke reactie met een tweetal bijlagen van verweerder ontvangen. Vervolgens zijn eiser en de derde-partij in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Bij brief van 18 november 2014 heeft eiser van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De derde-partij heeft bij brief van 11 november 2014 gereageerd. Gelet op daarop volgende toestemming van alle partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterweg kan blijven.
De rechtbank heeft het onderzoek op 7 januari 2015 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank is bij de beoordeling van de zaak uitgegaan van de volgende, niet door partijen betwiste, vaststaande feiten en omstandigheden.
De derde-partij is eigenaar van de percelen [adres 2] , [adres 1] en [adres 3] te [woonplaats] . De derde-partij woont in de woning op het perceel [adres 3] . Op het perceel [adres 1] is een pand gelegen dat de derde-partij recreatief verhuurt aan gasten. Vanaf 2011 heeft de derde-partij overleg gevoerd met verweerder over het realiseren van een vakantiewoning in het pand op het perceel [adres 1] (de woning). De hiertoe op 5 april 2011 door de derde-partij aangevraagde omgevingsvergunning tot wijziging van het gebruik is door verweerder geweigerd en het daartegen door de derde-partij ingestelde beroep is bij uitspraak van
8 juli 2013 van de rechtbank Limburg ongegrond verklaard. Wel is door verweerder een ontwerpbestemmingplan “Buitengebied 2013” in procedure gebracht, waardoor in de toekomst een bed & breakfast ter plaatse mogelijk zou kunnen zijn.
Eiser is eigenaar van het perceel [adres 4] te [woonplaats] en heeft op 27 augustus 2012 een verzoek tot handhaving ingediend, wegens strijdig gebruik van de woning met het bestemmingsplan.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft verweerder, in overleg met eiser, besloten om tot handhaving jegens de derde-partij over te gaan wegens strijd met de Algemene Plaatselijk Verordening (APV), omdat de derde-partij niet beschikt over een exploitatievergunning. Vervolgens heeft verweerder de derde-partij op 26 oktober 2012 een waarschuwingsbrief toegezonden. Hierop heeft de derde-partij op 1 november 2012 een aanvraag om exploitatievergunning ingediend die verweerder bij primair besluit van
9 januari 2013 heeft afgewezen.
Bij uitspraak van 13 maart 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 2013” wat betreft het plandeel voor het betrokken perceel vernietigd omdat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat de “bed & breakfast” in de planperiode zal worden verwezenlijkt. Door de voornoemde vernietiging is ten aanzien van het perceel van de derde-partij het voormalige bestemmingsplan “Buitengebied 1998” herleefd. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” recreatief gebruik van de woning van de derde-partij niet toestaat.
Vervolgens zijn verweerder en de derde-partij op 3 mei 2013 schriftelijk overeengekomen dat in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied 2013 (herziening)” betreffende het pand [adres 1] de enkelbestemming “Recreatie” met de aanduiding “bed & breakfast” zal worden opgenomen. Daarbij zijn tevens specifieke afspraken gemaakt ten aanzien van het gebruik van de bed & breakfast. Op 26 juli 2013 is het nieuwe ontwerpbestemmingsplan gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegd.
Tijdens de hoorzitting van de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (de commissie) van 29 augustus 2013 is vast komen te staan dat de woning in ieder geval tot op dat moment als vakantiewoning werd gebruikt.
Daarop heeft verweerder de derde-partij op 13 september 2013 en 14 oktober 2013 aangeschreven om het gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan te staken. Voorts heeft verweerder controles uitgevoerd. Verder heeft verweerder het nieuwe verzoek van de derde-partij van 4 november 2013 tot het verlenen van een exploitatievergunning opgeschort tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan in werking is getreden. Nadien is op 24 april 2014 een exploitatievergunning verleend.
Het nieuwe ontwerpbestemmingsplan is vervolgens op 16 december 2013 aan de gemeenteraad van Vaals ter vaststelling voorgelegd. Op 1 september 2014, na het nemen van het bestreden besluit en het verlenen van de exploitatievergunning, heeft de gemeenteraad van Vaals het bestemmingsplan “Buitengebied 2013 (herziening)” vastgesteld.
2. Partijen twisten over de vraag of verweerder op juiste gronden heeft geweigerd om handhavend op te treden tegen het gebruik van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . Partijen verschillen - zakelijk weergegeven - van mening over de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie op grond waarvan verweerder van de beginselplicht tot handhaving is afgeweken.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij op juiste gronden heeft geconcludeerd dat sprake is van concreet zicht op legalisatie zodat hij niet handhavend hoeft op te treden. Verweerder voert daartoe aan dat het feitelijke gebruik van de woning door de derde-partij niet in strijd is met het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 2013 (herziening)”. Verweerder heeft de derde-partij op 13 september 2013 aangeschreven met het verzoek het strijdige gebruik van de woning te staken en de woning fysiek in overeenstemming te brengen met voornoemd bestemmingsplan. Vervolgens is bij de hercontrole op 1 oktober 2013 gebleken dat tussen de bestaande woonkamer en leefkeuken een houten deur is geplaatst, waardoor de beide ruimten fysiek van elkaar gescheiden zijn. Op de deur is eveneens de mededeling “privé” en een huisreglement bevestigd. Door de plaatsing van de deur, kan de recreatiewoning alleen nog via de voordeur van de recreatiewoning worden bereikt. Voorts heeft verweerder steekproefsgewijs in de maanden november en december 2013 en januari en februari 2014 controles verricht en daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd. Verder heeft verweerder de derde-partij op
14 oktober 2013 aangeschreven en verzocht de wijze van verhuur aan te passen. Hierop heeft de derde-partij op een aantal sites de informatie aangepast. Voor zover dit niet is gebeurd, is dit volgens verweerder geen overtreding van het bestemmingsplan.
4. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie, zodat verweerder tot handhaving moet overgaan. Volgens eiser wordt de woning - zelfs na het treffen van maatregelen door de derde-partij - feitelijk gebruikt als vakantiewoning en niet als bed & breakfast, zoals het nieuwe (ontwerp)bestemmingsplan toestaat. De keuken van de woning en de tuin worden herhaaldelijk gebruikt door gasten, terwijl dit volgens het nieuwe (ontwerp)bestemmingsplan bij het exploiteren van een bed & breakfast niet is toegestaan.
Bovendien heeft de derde-partij volgens eiser niet de intentie om de woning daadwerkelijk te gaan gebruiken als bed & breakfast, hetgeen onder ander blijkt uit herhaaldelijke overtredingen en de huidige manier waarop de derde-partij de woning op internet aanbiedt - te weten als (groeps)vakantiewoning met keuken.
5. De derde-partij heeft zich ter zitting - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de woning feitelijk gebruikt als een bed & breakfast en dat dit in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 2013 (herziening)”, zodat concreet zicht op legalisatie bestaat en verweerder op juiste gronden niet tot handhaving over gaat.
6. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het recreatief gebruik van de woning in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied 1998”.
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) 27-10-2004, ECLI:NL:RVS:2004: AR4609).
8. Op grond van de jurisprudentie van de AbRS (zie de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9061) is, om concreet zicht op legalisering in verband met de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan te kunnen aannemen, ten minste vereist dat een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd. In dit geval was ten tijde van het bestreden besluit voldaan aan deze voorwaarde dat een ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd, te weten het nieuwe ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 2013 “herziening” dat op 26 juli 2013 ter inzage is gelegd.
9. In artikel 10.1, aanhef en onder b van het bestemmingsplan “Buitengebied 2013 (herziening)” zijn de voor “Recreatie” met aanduiding “bed & breakfast” aangewezen gronden bestemd voor een bed & breakfast voor maximaal 6 x 2 slaapkamers en een (gezamenlijke) gemeenschappelijke ruimte, waarbij parkeren op eigen terrein plaats dient te vinden. In artikel 10.4, aanhef en onder h, is ter plaatse van de aanduiding “bed & breakfast” nog bepaald dat:
1. geen andere bedrijvigheid en recreatieve functies toegestaan, anders dan aanvullende services (zoals het verstrekken van warme maaltijden en fietsenverhuur) ten behoeve van de B&B gasten;
2. de bed & breakfastvoorziening niet als zelfstandige (woon)eenheid functioneert en derhalve geen keuken/kookvoorziening op de slaapkamers en in de gemeenschappelijk ruimte is toegestaan.
10. De rechtbank stelt voorop dat zij dient te beoordelen of verweerder ten tijde van het totstandkoming van het bestreden besluit op juiste gronden heeft geconcludeerd dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dit betreft een zogenaamde “ex-tunc” toetsing door de rechtbank, waarbij nadien gebleken feiten en omstandigheden buiten de beoordeling door de rechtbank vallen.
11. De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop de woning aan de [adres 1] is gelegen op de planverbeelding de aanduiding “bed & breakfast” hebben gekregen. Dit betekent dat alleen sprake kan zijn van concreet zicht op legalisatie als het feitelijke gebruik van de woning past binnen de bestemming “bed & breakfast”.
12. Ter beoordeling van de vraag wat het feitelijke gebruik van de woning is, heeft de rechtbank na heropening van het onderzoek aan verweerder verzocht alle rapportages die zien op de handhavingscontroles en alle gegevens die zien op de aanwezige gasten, hun leeftijd en verblijfsduur in de procedure te brengen.
Verweerder heeft daarop de rapportages van de handhavingscontroles in de periode van
5 november 2013 tot en met 20 oktober 2014 overgelegd. De rechtbank stelt op grond van deze rapportages vast dat verweerder voordat hij het bestreden besluit van 19 november 2013 heeft genomen, op 5, 11, 12, 15 en 19 november 2013 controles heeft verricht. Uit de rapportages blijkt dat door verweerder op de voormelde data geen gasten zijn aangetroffen in of rondom de woning. Weliswaar heeft verweerder op 15 november 2013 geconstateerd dat de tussendeur naar de woonkamer openstond, maar daarbij heeft verweerder tevens geconstateerd dat de keuken niet in gebruik was.
Verder heeft verweerder desgevraagd door de rechtbank alle gegevens uit het nachtregister met betrekking tot het perceel van de derde-partij overgelegd. Deze gegevens hebben echter betrekking op de periode van 29 mei tot en met 20 oktober 2014 en betreffen aldus gegevens over de periode gelegen na het tot stand komen van het bestreden besluit. De rechtbank kan derhalve, gelet op de voornoemde ex-tunc toetsing, deze gegevens niet meenemen in haar beoordeling.
13. Gelet op hetgeen hiervoor onder 12 is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten tijde van het totstandkomen van het bestreden besluit op juiste gronden heeft geconstateerd dat het feitelijk gebruik van de woning niet in strijd is met de voorschriften van het nieuwe ontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied 2013 (herziening)”.
14. De door eiser aangevoerde, niet door verweerder en de derde-partij betwiste, omstandigheid dat de derde-partij ten tijde van het bestreden besluit de woning als vakantiewoning en/of groepssaccommodatie ter verhuur op internet aanbood, kan de rechtbank niet tot een andere conclusie leiden. De enkele informatieverstrekking op het internet is immers geen overtreding van het bestemmingsplan. Ook het betoog van eiser dat hieruit kan worden afgeleid dat de derde-partij niet de intentie heeft de woning als bed & breakfast te gebruiken maar als vakantiewoning, treft geen doel. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie is immers de feitelijke gebruikssituatie van de woning van belang en niet een intentie voor het gebruik daarvan. Dat, zoals eiser heeft gesteld, ook na het totstandkomen van het bestreden besluit is gebleken dat de derde-partij andere intenties heeft, heeft betrekking op eventueel nadien geconstateerde feiten en omstandigheden, die de rechtbank niet in de beoordeling ex-tunc kan meenemen.
15. Aldus komt de rechtbank tot het oordeel verweerder op juiste gronden heeft geconcludeerd dat het feitelijke gebruik van de woning ten tijde hier van belang in overeenstemming was met het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 2013 (herziening)”. De rechtbank is daarom van oordeel dat ten tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit wat betreft het feitelijke gebruikt concreet zicht op legalisatie bestond, op grond waarvan verweerder van handhavend optreden heeft kunnen afzien.
16. Het beroep is ongegrond.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor het geven van een last aan verweerder tot vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.
w.g. J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers,
griffier
w.g. G.J. Krens
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 maart 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.