ECLI:NL:RBLIM:2015:1829

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
3769698 CV EXPL 15-432
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de werkgever in een kort geding tussen een werknemer, een inlener en een payrollonderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter op 4 maart 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en twee gedaagden: Stichting Arcus College en Randstad Payroll Solutions B.V. De kern van het geschil betreft de vraag wie als werkgever van [eiser] moet worden aangemerkt: de inlener (Arcus) of de payrollonderneming (Randstad). De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Arcus is ontstaan, waardoor de vorderingen van [eiser] tegen Arcus niet konden worden toegewezen. De rechter oordeelde dat [eiser] in dienst was van Randstad, die op basis van een payrollovereenkomst met hem was verbonden. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] tegen Randstad ook afgewezen, omdat Randstad aan haar verplichtingen had voldaan door 90% van het laatstverdiende loon te betalen, en er geen grondslag was voor de vorderingen van [eiser]. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, en [eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van zowel Arcus als Randstad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3769698 CV EXPL 15-432
MD
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 4 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonend [adres],
[woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor,
tegen
1. de stichting
Stichting arcus college,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde sub 1,
gemachtigde mr. A.L.W.G. Houtakkers,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Randstad Payroll Solutions B.V., v.ho.d.n. P/Flex B.V.,
gevestigd te Diemen,
gedaagde sub 2,
gemachtigden mr. M.A.C. Scholten en mr. M. van der Hoek.
Partijen zullen hierna [eiser], Arcus en Randstad genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een exploot van dagvaarding met producties 1 tot en met 19,
- de voorafgaand aan de zitting door Arcus ingediende producties 1 tot en met 4,
- de schriftelijke reactie zijdens Randstad onder overlegging van producties 1 tot en met 15,
- de pleitnota van de gemachtigde van [eiser],
- de conclusie van antwoord zijdens Arcus,
- de pleitnota zijdens Randstad en de ter zitting overgelegde productie 16 van Randstad,
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 23 februari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum], is op 13 oktober 2003 met Start Uitzendbureau B.V. een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan (hierna: de uitzendovereenkomst). Voor zover hier van belang is daarin bepaald:
“Artikel 1. De arbeidsovereenkomst is een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 2. Deze arbeidsovereenkomst is een overeenkomst onder de werkingssfeer van artikel
7:668a BW.
Artikel 3. Werknemer (kantonrechter: [eiser]) treedt op 13-10-2003 voor bepaalde tijd in dienst van Werkgever (kantonrechter: Start Uitzendbureau B.V.). zodat deze arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt zonder opzegging bij beëindiging van het in bijlage 1 beschreven project doch uiterlijk op 12-04-2004. (kantonrechter: in deze bijlage 1 is opgenomen dat [eiser] binnen Arcus College Unit GDW werkzaam is als hoofd unit bureau voor 36.86 uur per week om de zieke [naam] te vervangen. De werkzaamheden van [eiser] eindigen zodra [naam] zijn werkzaamheden volledig hervat).
(…)
Artikel 7. Het salaris bedraagt EUR 3101. (conform CAO BVE schaal LB18.) bruto per vier weken. (…).
(…)
Artikel 10. Op deze overeenkomst is de CAO voor Uitzendkrachten van toepassing, tenzij het bepaalde in deze overeenkomst afwijkt van dit reglement.
(…).”
2.2.
Ook na 12 april 2004 is deze uitzendovereenkomst voortgezet. [eiser] bleef na die datum werkzaam als hoofd unit bureau bij Arcus. Per 1 januari 2006 is de
uitzendovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.3.
Met ingang van 1 februari 2008 is [eiser] met P/flex B.V. (kantonrechter: de rechtsvoorgangster van Randstad, hierna te noemen: P/flex) een “
arbeidsovereenkomst (Payroll-overeenkomst) onbepaalde tijd” aangegaan. Blijkens de aanhef van die overeenkomst sluiten [eiser] en P/flex “een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW op grond waarvan [eiser] werkzaam zal zijn voor en onder leiding en toezicht van een opdrachtgever van P/flex of een door deze aan te wijzen derde (…)”. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor Medewerkers van Payroll-Ondernemingen (VPO-CAO) van toepassing verklaard, voor zover daarvan in de arbeidsovereenkomst niet is afgeweken. Verder is onder meer bepaald dat het loon van [eiser] wordt vastgesteld met inachtneming van de bij de opdrachtgever geldende beloningsregeling (kantonrechter: de CAO BVE).
2.4.
Bij brief van 20 maart 2008 heeft P/flex de gemaakte afspraken met [eiser] bevestigd. Tevens staan in die bevestiging de naam van de opdrachtgever (Arcus) vermeld, evenals de functie van [eiser] (hoofd unit bureau), aanvangsdatum, vermoedelijke duur van de opdracht (onbepaalde tijd), aantal arbeidsuren, inschaling opdrachtgever, salaris tijdens opdracht, datum ingang salaris, onkostenvergoeding, tegemoetkoming ziektekosten en bijzonderheden (aanpassing voor toekenning EHBO-vergoeding van € 2,13 bruto per week). Tevens is in die bevestiging opgenomen dat in afwijking van het bepaalde in artikel 16 van de VPO-CAO en de werkwijzer, uitsluitend voor de duur van de opdracht, bij ziekte geen wachtdag wordt gehanteerd. Ook is vermeld dat [eiser] recht heeft op het bij de opdrachtgever (Arcus) geldende aantal vakantiedagen en (indien van toepassing) atv-dagen.
2.5.
Bij brief van 26 september 2014 heeft Arcus aan Randstad bericht dat zij de payrollopdracht voor [eiser], met ingang van 1 januari 2015 en met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, opzegt. Deze opzegging is door Arcus ook aan [eiser] medegedeeld.
2.6.
Met ingang van 1 januari 2015 neemt [eiser] deel aan een door Randstad gefaciliteerd herplaatsingstraject. Dit herplaatsingstraject zal minimaal vier maanden duren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, om Arcus en Randstad – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijk te veroordelen:
I. om hem binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op de gebruikelijke wijze weder te werk te stellen in zijn functie van hoofd unit bureau en toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of deel daarvan dat Arcus en Randstad daarmee in gebreke blijven;
II. tot betaling van het aan hem toekomende loon van € 4.025,04 bruto per vier weken, exclusief vakantiebijslag, vanaf 1 januari 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente en de maximale wettelijke verhoging krachtens artikel 7:625 BW, telkens van het moment van opeisbaar worden van de betreffende aanspraken van [eiser];
III. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan;
IV. in de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij weliswaar een arbeidsovereenkomst met (thans) Randstad is aangegaan, maar dat hij al elf jaar door Arcus als “gewoon” werknemer wordt behandeld. [eiser] is van mening dat Arcus feitelijk en juridisch als werkgever moet worden aangemerkt en er thans een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat (die slechts met toestemming van het UWV Werkbedrijf of door een beschikking van de kantonrechter kan worden beëindigd). De vorderingen van [eiser] jegens Randstad zijn gegrond op de stelling dat laatstgenoemde zich niet heeft gehouden aan haar inspanningsverplichtingen om nieuwe passende werkzaamheden voor [eiser] te vinden bij Arcus en bij anderen, en dat Randstad niet althans onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de reden van de opzegging van de payrollopdracht, de toepassing van het afspiegelingsbeginsel en het bestaan van de werkzaamheden. [eiser] heeft zijn stellingen bij exploot van dagvaarding, in de pleitnota en ter zitting uitvoerig toegelicht. Op die toelichting zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
3.3.
Zowel Arcus als Randstad hebben verweer gevoerd. Op hun verweren zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is genoegzaam gebleken.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, moet van tevoren worden vastgesteld of er een reële kans bestaat dat [eiser] het gelijk aan zijn zijde zal krijgen als één van de partijen een bodemprocedure begint. Daarvoor is deze kortgedingprocedure bedoeld. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding hem biedt, aangezien formele bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.
4.3.
De kern van dit geschil betreft het antwoord op de vraag of Arcus (de inlener/opdrachtgever) of Randstad (de payrollonderneming) als werkgever van [eiser] moet worden aangemerkt.
4.3.1.
Voor het antwoord op de vraag dient ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – onder meer – te worden gekeken naar hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond (de bedoeling van partijen) en de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
4.3.2.
Tussen partijen is niet in geschil is dat de overeenkomst die [eiser] op 13 oktober 2003 met Start Uitzendbureau B.V. aanging een uitzendovereenkomst
als bedoeld in artikel 7:690 BW was, waarbij [eiser] bij Arcus als hoofd unit bureau te werk werd gesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 7:690 BW, de inhoud van deze uitzendovereenkomst en de wijze waarop partijen daaraan uitvoering hebben gegeven, kan bezwaarlijk een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Arcus worden aangenomen. Tot 1 februari 2008 is de arbeidsrechtelijke positie van [eiser] niet veranderd.
4.3.3.
Met ingang van 1 februari 2008 is [eiser] met P/flex een overeenkomst aangegaan. De kop en de inhoud van die overeenkomst (zoals die in rechtsoverweging 2.4. van dit vonnis is weergeven) is duidelijk: P/flex wordt aangeduid als de werkgever waarbij [eiser] in dienst treedt; [eiser] zal werkzaam zijn voor de opdrachtgever van P/flex. Op het moment van het aangaan van deze overeenkomst was voor beide partijen duidelijk dat die opdrachtgever ongewijzigd Arcus bleef en dat ook de functie die [eiser] uitoefende niet veranderde. Bij brief van 20 maart 2008 is dit door P/flex aan [eiser] bevestigd. Verder is in de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk de VPO-CAO (behoudens in de arbeidsovereenkomst opgenomen afwijkingen) van toepassing verklaard. Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat [eiser], ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst met P/flex, wist althans behoorde te weten, dat hij alleen met díe partij een arbeidsovereenkomst aanging.
4.3.4.
Uit de wijze waarop partijen vervolgens feitelijk uitvoering aan die arbeidsovereenkomst hebben gegeven, volgt dat voorshands moet worden geoordeeld dat het niet de bedoeling van Arcus is geweest om een arbeidsovereenkomst met [eiser] aan te gaan. De door [eiser] in dit verband aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voor de kantonrechter is van doorslaggevend belang dat na 1 februari 2008 [eiser] voortdurend in dienst van P/flex (en later Randstad) is gebleven. In die positie van [eiser] is na 1 februari 2008 op geen enkel moment verandering gekomen; [eiser] is nimmer rechtstreeks een arbeidsovereenkomst met Arcus aangegaan. Dat er in de periode na 1 februari 2008 constructies door Arcus en/of Randstad zijn bedacht om de ontslagbescherming van [eiser] te omzeilen of te verminderen, is niet gesteld of gebleken. Arcus heeft gemotiveerd toegelicht op welke punten de posities van de negen Arcus Contracting werknemers (die inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Arcus of een aan haar gelieerde b.v. ’s hebben) afwijken van de situatie waarin [eiser] verkeert. Dat de situatie van [eiser] identiek is aan de situatie van deze negen medewerkers is aldus niet aannemelijk geworden, zodat [eiser] zich hierop niet kan beroepen.
4.3.5.
Daarnaast staat als onweersproken vast dat de betaling van het loon door P/flex (later: Randstad) heeft plaatsgevonden. Naast de loonbetalingen door P/flex, is [eiser] er na 1 februari 2008 ook anderszins aan herinnerd dat P/flex zijn werkgever was. Ter zitting heeft mevr. [medewerkster Randstand] van Randstad namelijk verklaard dat jaarlijkse verhogingen van het loon (op grond van de toepasselijke cao) aan medewerkers van Randstad (dus inclusief [eiser]) werden gecommuniceerd. [eiser] heeft ter zitting niet weersproken dat hij deze brieven van Randstad heeft ontvangen. Evenmin heeft hij betwist dat die brieven werden geopend met de mededeling dat “hierbij bevestigen wij (kantonrechter: Randstad) dat de arbeidsovereenkomst aan verandering onderhevig is”. Verder heeft [eiser] niet betwist dat hij in de periode eind 2014 tot begin 2015 nog regelmatig met een collega van [medewerkster Randstand] contacten heeft gehad. [medewerkster Randstand] stelt dat er in die periode 22 maal gecorrespondeerd is met [eiser] (niet zijnde “algemene correspondentie”), maar bijvoorbeeld in kwesties waarin bleek dat er teveel loon aan [eiser] was uitbetaald of dat er problemen waren met de EHBO-vergoeding. Zonder nadere toelichting, die evenwel niet is gegeven, kan niet worden ingezien waarom [eiser] zich hiervoor tot Randstad heeft gewend, indien hij van mening zou zijn dat dit niet zijn “feitelijke” werkgever betrof.
4.3.6.
De omstandigheid dat [eiser] elf jaar lang voor één opdrachtgever in dezelfde functie heeft gewerkt, brengt nog niet mee dat [eiser] daarom als werknemer van Arcus moet worden aangemerkt. Arcus heeft ter zitting toegelicht waarom zij verplicht is om flexmedewerkers en payrollmedewerkers (inclusief [eiser]) op dezelfde wijze te honoreren als medewerkers die krachtens arbeidsovereenkomst bij haar in dienst zijn. Ook ten aanzien van de vakantie- en verlofdagen heeft Arcus genoegzaam toegelicht waarom [eiser] in de pas heeft gelopen met medewerkers die krachtens arbeidsovereenkomst voor Arcus werkzaam zijn. In deze omstandigheden kunnen dus evenmin aanknopingspunten worden gevonden ter onderbouwing van de stelling dat er “feitelijk” sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen Arcus en [eiser].
4.4.
De vorderingen van [eiser] jegens Arcus nemen als uitgangspunt dat er een arbeidsovereenkomst tussen hem en Arcus bestaat. Nu voorshands moet worden geoordeeld dat die arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Arcus niet is komen vast te staan, ontberen de jegens Arcus ingestelde vorderingen van [eiser] een grondslag. De jegens Arcus ingestelde vorderingen worden mitsdien afgewezen.
4.5.
[eiser] heeft gevorderd om Arcus en Randstad hoofdelijk te veroordelen om hem weder te werk te stellen en zijn laatstelijk (in de functie van hoofd unit bureau) verdiende loon door te betalen. Wat resteert is dus de beoordeling van de vorderingen die zijn gericht tegen Randstad.
4.5.1.
Ter onderbouwing van zijn jegens Randstad ingestelde vordering tot wedertewerkstelling in de functie van hoofd unit bureau, heeft [eiser] het volgende aangevoerd. Op grond van de (bijlage behorende bij de) VPO-Arbeidsvoorwaardenregeling, rust op payrollondernemingen de inspanningsverplichting om te zoeken naar nieuwe, passende werkzaamheden voor werknemers als [eiser]. Volgens [eiser] heeft Randstad daartoe onvoldoende inspanningen verricht, zowel binnen Arcus als bij anderen. Verder verwijt [eiser] Randstad dat zij onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de reden van de opzegging van de payrollopdracht door Arcus. Op grond van de VPO-CAO dient de payrollonderneming namelijk te onderzoeken of de opdrachtgever waar laatstelijk de werkzaamheden werden verricht (in casu: Arcus), bevordert dat het afspiegelings- en anciënniteitsbeginsel wordt toegepast en er geen sprake is van willekeur.
4.5.2.
Door Randstad is niet weersproken dat de door [eiser] bedoelde VPO-Arbeidsvoorwaardenregeling in het onderhavige geval moet worden toegepast, zodat dit tussen partijen vaststaat. Uit de door Randstad overgelegde producties 1 en 4 blijkt dat er door haar wel degelijk onderzoek bij Arcus is gedaan naar de reden van de opzegging van de payrollopdracht. Voorts heeft Randstad voldoende aannemelijk gemaakt dat de functie van hoofd unit bureau uniek en niet-uitwisselbaar is. [eiser] miskent met zijn betoog dat op grond van de VPO-Arbeidsvoorwaardenregeling de payrollonderneming slechts
bevordert(cursivering kantonrechter) dat het afspiegelings- en anciënniteitsbeginsel wordt toegepast. Dat er sprake is van willekeur is evenmin aannemelijk geworden, aangezien zowel Randstad als Arcus bij herhaling te kennen hebben gegeven dat de functie van hoofd unit bureau slechts bestaansrecht zou hebben tot de nieuwbouw van Arcus zou zijn gerealiseerd. Vast staat dat [eiser] sinds 1 januari 2015 in het herplaatsingstraject zit. Uit de door Randstad overgelegde producties blijkt genoegzaam dat Randstad tot op dit moment voldoende inspanningen heeft verricht om [eiser] – zowel binnen als buiten Arcus – te herplaatsen. Zo heeft Randstad navraag gedaan om [eiser] binnen Arcus te herplaatsen. Dit bleek evenwel niet mogelijk. Aan de hand van productie 16 heeft Randstad onderbouwd welke acties zij heeft verricht om [eiser] buiten Arcus te herplaatsen. Bovendien wijst Randstad er terecht op het herplaatsingstraject van [eiser] minimaal vier maanden duurt en dus op dit moment nog helemaal niet is afgerond. De vordering om Randstad te veroordelen om [eiser] weder te werk stellen in de functie van hoofd unit bureau, is derhalve niet toewijsbaar.
4.5.3.
Niet in geschil is dat Randstad vanaf 1 januari 2015 (datum waartegen de payrollopdracht door Arcus is opgezegd) loon heeft betaald aan [eiser], te weten 90% van het loon in de laatst beëindigde terbeschikkingstelling. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of Randstad aldus aan de op haar rustende loonbetalingsverplichting voldoet. Volgens Randstad is dit het geval. Volgens [eiser] heeft hij daarentegen recht op betaling van 100% van het loon in de laatst beëindigde terbeschikkingstelling. [eiser] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat Randstad zich niet op zorgvuldige wijze van haar inspanningsverplichting heeft gekweten. In de vorige rechtsoverweging is reeds geoordeeld dat dit verwijt geen doel treft. Het kan dus thans geen grondslag vormen voor toewijzing van de loonvordering. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat hij door P/flex niet voldoende geïnformeerd is over zijn arbeidsvoorwaarden. Randstad heeft evenwel als productie 7 een opgaveformulier van P/flex overgelegd dat door [eiser] op 30 januari 2008 is ondertekend en waarmee hij verklaart een exemplaar van de Payroll-CAO (kantonrechter: VPO-CAO) te hebben ontvangen. Hiermee staat vast dat de VPO-CAO op dat moment aan [eiser] is verstrekt. In de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en P/flex (later Randstad) is deze VPO-CAO uitdrukkelijk van toepassing verklaard. Dat op grond van de VPO-CAO een werknemer recht heeft op 90% van het laatstverdiende loon indien de werknemer niet meer werkzaam is, staat niet ter discussie. De conclusie is mitsdien dat Randstad terecht is overgegaan tot betaling van 90% van het laatstverdiende loon vanaf 1 januari 2015, zolang [eiser] niet werkzaam is. De loonvordering van [eiser] jegens Randstad mist derhalve een grondslag en wordt eveneens afgewezen.
4.6.
[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Arcus worden tot op heden begroot op
€ 600,00 aan salaris gemachtigde (conform aanbeveling tarieven korte gedingen kanton- en handelszaken, vastgesteld door het LOVCK op 9 december 2013). De door Arcus gevorderde nakosten zullen op hierna in het dictum te bepalen wijze worden toegewezen.
De proceskosten aan de zijde van Randstad worden eveneens begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde. Nu zulks niet door Randstad is gevorderd, kan die proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de aan de zijde van Arcus gerezen proceskosten, welke tot op heden worden begroot op € 600,00,
5.3.
veroordeelt [eiser], onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door Arcus volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de aan de zijde van Randstad gerezen proceskosten, welke tot op heden worden begroot op € 600,00,
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. van het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en is in het openbaar uitgesproken.