ECLI:NL:RBLIM:2015:1803

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
3748850 CV EXPL 15-195
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedragsaanwijzing onder dwangsom voor huurder wegens bedreigingen aan medewerkers van woningstichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, heeft de eisende partij, Stichting Woonpunt, een kort geding aangespannen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2], echtgenoten en huurders van een woning. De procedure is gestart met een dagvaarding op 13 januari 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling op 26 februari 2015. Woonpunt vordert onder andere de ontruiming van de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en een verbod op het veroorzaken van overlast, waaronder bedreigingen en intimidatie van medewerkers van Woonpunt. De eisende partij stelt dat [gedaagde 2] in het verleden ernstige bedreigingen heeft geuit aan medewerkers van Woonpunt, wat heeft geleid tot een onveilige werksituatie.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat de gegrondheid van de klachten over bedreigingen door [gedaagde 2] niet voldoende is aangetoond. De rechter oordeelt dat de klachten niet zonder meer kunnen worden aangenomen, omdat er onvoldoende bewijs is overgelegd, zoals politie-rapporten. Hierdoor kan de primaire vordering tot ontruiming niet worden toegewezen.

Desondanks heeft de voorzieningenrechter de subsidiaire vordering tot het opleggen van een gedragsaanwijzing toegewezen. [gedaagde 2] wordt verboden om medewerkers van Woonpunt te bedreigen, met een dwangsom van € 500,00 per overtreding. De rechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is op 3 maart 2015 uitgesproken door mr. P.E. de Kort.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 3748850 CV EXPL 15-195
Vonnis in kort geding van 3 maart 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING WOONPUNT,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel
tegen

1.[gedaagde 1]

en
2.
[gedaagde 2],
echtgenoten, wonend te [woonplaats],
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. W.J.F. Geertsen.
Partijen zullen hierna Woonpunt, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 13 januari 2015
  • een akte overlegging van één productie van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 26 februari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] huurt vanaf 1 november 2011 van Woonpunt de zelfstandige woning, staande en gelegen aan de[adres] te [woonplaats]. [gedaagde 1] is op enig moment daarna gehuwd met [gedaagde 2], zodat laatstgenoemde van rechtswege medehuurder is geworden.
2.2.
Een wijkbeheerder van Woonpunt heeft tijdens een inspectieronde op 27 november 2014 uitgevoerd in de gemeenschappelijke ruimten van alle woonblokken op de [adres] en heeft toen foto’s gemaakt van (infrarood)camera’s die aan de voor- en achterzijde van de gevel (van het gehuurde) gemonteerd waren (productie 8).
2.3.
Bij brief van 5 december 2014 heeft Woonpunt [gedaagde 1] gesommeerd genoemde camera’s van de buitengevel van het gehuurde te verwijderen, waarop de gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij brief van 11 december 2014 aan Woonpunt (productie 10) heeft gesteld dat Woonpunt geen belang heeft bij verwijdering van de camera’s en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de camera’s geplaatst hebben omdat ze zich onveilig voelen in de buurt door inbraken in de woning en vernielingen van hun auto. De betreffende camera’s zijn thans niet meer met schroeven aan de gevel bevestigd maar hangen met kabelbinders aan de balustrade van het balkon.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert Woonpunt (samengevat):
primair:
de veroordeling van [gedaagde 1] om het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonpunt te stellen, zonodig op kosten van [gedaagde 1] met behulp van politie en justitie;
subsidiair:
om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om overlast te veroorzaken, waaronder bedreigingen, beledigingen, intimidatie, geluidsoverlast en hinder alsook het inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van derden waaronder het ophangen van camera’s aan de buitenzijde van het gehuurde en zonder rechtvaardigingsgrond opnamen te maken van derden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke overtreding van deze verboden, te vermeerderen met € 200,00 per dag of dagdeel dat die overtreding voortduurt, met een maximum van € 15.000,00;
primair en subsidiair:
de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Woonpunt voert aan dat [gedaagde 2] in een telefoongesprek op 15 maart 2013 met een van haar medewerksters de volgende ernstige bedreiging jegens haar heeft geuit:

Als jullie problemen met mij hebben, dan zeg het maar. Dan kom ik het probleem wel even op jullie kantoor uitvechten. En dan steek ik wel een auto in de fik”, waarna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een half uur later aan de balie van het kantoor van Woonpunt een gesprek eisten met medewerkers van Woonpunt.
Bij brief van 18 maart 2013 heeft Woonpunt aan [gedaagde 1] te kennen gegeven dat het gedrag van [gedaagde 2] grenzen heeft overschreden en dat Woonpunt bij een volgende bedreiging van haar dan wel van [gedaagde 2] over zal gaan tot juridische stappen.
Vervolgens heeft op 21 maart 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen twee medewerkers van Woonpunt en [gedaagde 1] en [gedaagde 2], waarbij het door de geagiteerde houding van [gedaagde 2] niet of nauwelijks mogelijk bleek om een normaal gesprek te voeren, waarna hem de toegang tot het kantoor van Woonpunt is ontzegd.
3.3.
Voorts voert Woonpunt aan dat op 25 maart 2014 een telefoongesprek plaatsgevonden heeft tussen [gedaagde 2] en een medewerkster van Woonpunt waarbij [gedaagde 2] zich, aldus Woonpunt, wederom niet kon beheersen. In de telefoonnotitie van het gesprek (productie 6) staat onder meer: “
Geeft aan dat ik hem MOET helpen en dat ik een takkewijf ben. Daarna verbreekt hij de verbinding.
3.4.
Op 20 oktober 2014 heeft [gedaagde 2] volgens Woonpunt ruzie gehad met een buurtbewoonster en haar met een doorgeladen geweer op de balkon opgewacht, waarna die buurtbewoonster de politie heeft gebeld.
3.5.
Tijdens de onder 2.2 genoemde inspectieronde is de betreffende wijkbeheerder door [gedaagde 2] agressief benaderd, “kankerkop” genoemd en bedreigd met het “bewerken van die kankerkop”.
3.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisende belang is als zodanig niet betwist en wordt aannemelijk geacht.
4.2.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming bij wijze van voorlopige voorziening (zoals thans primair wordt gevorderd) is vereist dat met een grote mate van zekerheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure een ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken.
Een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming is een ingrijpende maatregel, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Om die reden moet telkens van geval tot geval en met inachtneming van alle betrokken belangen worden beoordeeld of er voldoende (zwaarwegende) gronden zijn, die toepassing van een dergelijke, in de praktijk vaak definitieve maatregel rechtvaardigen.
Gezien de ernst van de gevolgen voor de betrokken huurder kan daarom een ontruiming bij wijze van voorlopige voorziening slechts worden uitgesproken, indien vast komt te staan dat de overlast van een zodanige aard is dat ontruiming op korte termijn noodzakelijk is en de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en indien de bodemrechter (wanneer zijn oordeel wordt gevraagd) met een grote mate van waarschijnlijkheid de huurovereenkomst zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voornoemde mate van zekerheid (vooralsnog) niet aanwezig. Uit de door Woonpunt overgelegde stukken en de toelichting daarop door haar medewerker ter zitting komt weliswaar overtuigend naar voren dat sprake is van meerdere klachten van medewerkers van Woonpunt over beledigingen en bedreigingen door [gedaagde 2], maar de gegrondheid van die klachten worden door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gemotiveerd betwist, terwijl het dossier geen aanvullende stukken (anders dan de notities van medewerkers van Woonpunt zelf) zoals mutatierapporten van de politie bevat, zodat van de gegrondheid van de gestelde klachten voorshands onvoldoende niet zonder meer kan worden uitgegaan.
4.4.
De onderhavige kort geding procedure biedt onvoldoende gelegenheid om de gegrondheid van de klachten jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] nader te onderzoeken, terwijl daarvoor, mede bezien in het licht van het gevoerde verweer, grond aanwezig is. Bij deze stand van zaken moet het gebrek aan zekerheid over de gegrondheid van de klachten in het voordeel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werken en dient de primaire vordering van Woonpunt te worden geweigerd.
4.5.
Het bovenstaande laat onverlet dat indien de klachten zoals door Woonpunt aangevoerd vast zouden komen te staan, de ernst daarvan ontruiming van het gehuurde zou kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om de subsidiair gevorderde gedragsaanwijzing toe te wijzen op de wijze zoals in het dictum zal worden geformuleerd. De klachten van Woopunt bieden daarvoor wèl een voldoende basis, voor zover die althans [gedaagde 2] betreffen, waarbij de voorzieningenrechter mede de omstandigheid betrekt dat een dergelijke voorziening voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen ingrijpende gevolgen meebrengt (anders dan een bevel tot ontruiming).
4.6.
Ten aanzien van de camera’s hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onbetwist gesteld dat zij gevolg hebben gegeven aan een sommatie van Woonpunt tot verwijdering van de op de gevel aangebrachte camera’s, waarna zij de camera’s met kabelbinders hebben bevestigd aan het hekwerk van hun balkons. Eveneens onbetwist is dat zij Woonpunt daarvan in kennis hebben gesteld en dat Woonpunt vervolgens buiten rechte niet op de kwestie van de camera’s is teruggekomen. Ter zitting is gebleken dat Woonpunt zich ook niet kan vinden in de huidige plaatsing van de camera’s, maar dat het aanbrengen van een camera boven de voordeur bij haar niet op problemen stuit. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich, met verwijzing naar de door hen overgelegde handtekeningen, op het standpunt gesteld dat de overige bewoners van het portiek geen bezwaar hebben tegen de camera’s en de aanwezigheid daarvan integendeel op prijs stellen. Wat hier verder van zij, naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het in de rede dat partijen zich over de camera’s verder met elkaar verstaan. Op dit punt is deze zaak zogezegd niet rijp voor kort geding.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van dit geding aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde 2] om medewerkers van Woonpunt te bedreigen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke overtreding met een maximum van
€ 10.000,00;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en is in het openbaar uitgesproken.
type: RK