ECLI:NL:RBLIM:2015:1725

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
03/700606-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes; ernstige verwondingen aan slachtoffer; gevangenisstraf en TBS met voorwaarden opgelegd

Op 17 februari 2015 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 oktober 2013 in Heerlen heeft geprobeerd om een slachtoffer te doden door met een mes in haar oog te steken. De verdachte, die thans gedetineerd is, heeft tijdens de zittingen verklaard dat zij boos was op het slachtoffer, de nieuwe vriendin van haar ex-man, en haar met het mes heeft bedreigd. De officier van justitie heeft betoogd dat de poging tot doodslag bewezen kan worden, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat de verdachte enkel heeft willen dreigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes naar het slachtoffer is gelopen en haar in het linkeroog heeft gestoken, wat heeft geleid tot ernstig lichamelijk letsel en functionele blindheid aan dat oog. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte zich blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat zij het slachtoffer zou doden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en haar een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, gezien de geestelijke toestand van de verdachte.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 30.000,- gevorderd, waarvan de rechtbank € 24.000,- heeft toegewezen, rekening houdend met een eerdere uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de Staat de schadevergoeding namens het slachtoffer kan incasseren. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700606-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd [detentiegegevens].
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 14 januari 2014, 8 april 2014, 17 juni 2014, 2 september 2014, 21 november 2014 en 3 februari 2015, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De ter terechtzitting van 2 september 2014 gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, dan wel dat zij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat vast staat dat [slachtoffer] meermalen door verdachte met een mes in haar oog is gestoken. Dat volgt uit de verklaring van [slachtoffer] en blijkt uit de medische informatie over haar letsel. Als het mes iets dieper was gegaan had het de hersenen kunnen raken. Dit had de dood van [slachtoffer] kunnen veroorzaken, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de intentie heeft gehad om met het mes te dreigen, niet om ermee te steken. Enige vorm van opzet op de dood ontbreekt dus. Dat [slachtoffer] door het mes is geraakt, is te wijten aan het feit dat zij bewegingen met haar handen maakte en niet aan het handelen van verdachte. Verder heeft verdachte, gelet op de verklaring van haarzelf en van de getuige [getuige 1], slechts één beweging gemaakt. Dat die beweging met kracht is gemaakt, valt niet uit het dossier af te leiden. Daarbij komt dat niet door een deskundige is vastgesteld dat de verwonding van [slachtoffer], indien het mes iets verder in het oog was gekomen, tot de dood had kunnen leiden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 6 oktober 2013 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging moord/doodslag, gepleegd door verdachte te Heerlen. Zij heeft verklaard dat zij in de auto zat te wachten op haar vriend, toen verdachte haar opeens aanviel met een mes. Verdachte stak eerst twee keer in de richting van het hart van aangeefster – welke bewegingen aangeefster kon afweren – en stak vervolgens een keer bóven en een keer ín haar linkeroog. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij [slachtoffer] in de auto zag zitten nabij haar huis, boos werd en [slachtoffer] duidelijk wilde maken dat zij haar nu met rust moest laten. Daarom is ze naar de auto gelopen en heeft ze het portier opengemaakt. Ze heeft het mes voor zich gehouden, met de punt op [slachtoffer] gericht, en geroepen “Laat me met rust”. [slachtoffer] weerde echter af waardoor het mes omhoog ging en zij geraakt werd.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een vrouw plotseling zag rennen in de richting van een rode auto. Deze vrouw trok de deur aan de passagierskant open en maakte met haar rechterarm een snelle beweging naar de binnenzijde van het voertuig. Dat leek op een slaande of stekende beweging. Hij heeft maar één beweging gezien, direct gevolgd door hard schreeuwen
. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij direct na het incident in de handen van verdachte een vleesmes heeft gezien ter grootte van een A4 vel papier. [4]
Uit de letselbeschrijving komt naar voren dat bij [slachtoffer] sprake is van ernstig lichamelijk letsel door een perforerende steekverwonding aan het link oog, waardoor [slachtoffer] aan dat oog functioneel blind is en waarschijnlijk ook zal blijven. Dat letsel is volgens de forensisch geneeskundige veroorzaakt door één draaiende, óf meerdere steekwonden in het linker oog, waardoor de oogbol is geperforeerd. Tevens is er een wond op de linker wenkbrauw geconstateerd. [5]
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte naar de auto is gelopen waarin [slachtoffer] zat, dat zij het portier heeft opengetrokken en dat zij met een groot mes heeft gestoken naar [slachtoffer]. Daarbij is [slachtoffer] ernstig gewond geraakt aan haar oog.
De rechtbank gelooft niet dat verdachte slechts heeft willen dreigen en dat het [slachtoffer] zelf is geweest die door een onverhoedse beweging het mes in haar eigen oog heeft geslagen, zoals verdachte suggereert. De getuige [getuige 1] heeft immers gezien dat verdachte het portier opentrok en met een snelle beweging toestak. Van een moment waarop een bedreiging zou kunnen hebben plaatsgevonden blijkt niets. Bovendien heeft de getuige een duidelijke stekende beweging gezien. Ook daardoor wordt de “afweer theorie” dat [slachtoffer] zich zelf zou hebben getroffen weerlegt.
De volgende vraag is hoe de rechtbank deze feitelijke gang van zaken dient te duiden. Verdachte heeft ontkend dat zij [slachtoffer] wilde doden. Voor bloot opzet aan de kant van verdachte bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen. Het feit dat verdachte met een mes een stekende beweging richting het hoofd van [slachtoffer] maakt is daartoe niet toereikend.
Anders ligt dat echter bij de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (en op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door onverhoeds met een groot mes te steken naar het hoofd van een persoon die min of meer gefixeerd was in een zeer krappe ruimte, te weten een auto, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zij [slachtoffer] hierdoor dodelijk zou verwonden. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het hoofd en de halsstreek vitale organen (hersenen) en zeer belangrijke aders (zoals de halsslagader) bevinden. Indien er lukraak in het hoofd of de halsstreek gestoken wordt, is de kans groot dat die vitale organen of aders geraakt worden. In dat geval zou er sprake zijn geweest van een aanmerkelijke kans op zeer ernstig bloedverlies of hersenletsel, met de dood als gevolg. Dergelijke risico’s zijn zo algemeen bekend dat ook verdachte dat moet hebben geweten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op de dood van aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijk kans ook heeft aanvaard. Het vorenstaande leidt tot navolgende bewezenverklaring.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 oktober 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet in het linkeroog heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

4.1
De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair: poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2
De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en J.L.M. Dinjens, psychiater, een onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte ingesteld. Van dit onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater rapporten opgemaakt, gedateerd 8 mei 2014. Deze rapporten vermelden als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van de haar ten laste gelegde feiten onder andere lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met daarnaast narcistische en borderline kenmerken. Daarnaast is het mogelijk dat er sprake is van enige mate van psychopathie en van een partnerrelatie probleem. De ziekelijke stoornis bestaat uit een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve kenmerken.
De tenlastegelegde feiten kunnen haar - indien bewezen -
in verminderde mateworden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is evenmin een andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte het voordeel van de twijfel te gunnen en aan haar de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes in het gezicht en het oog van [slachtoffer] te steken. Dit geweld heeft plaatsgehad op de openbare weg. Het slachtoffer was de nieuwe vriendin van de ex-man van verdachte. Verdachte heeft aangegeven tot haar daad te zijn gekomen omdat zij wilde dat deze nieuwe vriendin haar met rust liet.
De ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer vond plaats nadat verdachte een ontmoeting met haar ex-man had geregeld en waar het slachtoffer ook bij was. Verdachte is naar deze ontmoeting gegaan met een groot mes in haar tas. Volgens eigen zeggen om zich zelf te beschermen. Of dit daadwerkelijk zo was, of dat zij met dat mes vooraf al andere bedoelingen had, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Feit is in ieder geval dat zij met dit mes vervolgens het slachtoffer, die op dat moment in een auto zat, in het oog heeft gestoken.
Door het handelen van verdachte heeft het slachtoffer zeer ernstig en blijvend letsel opgelopen. Zij is blind aan een oog en de dokters hebben dit oog naderhand ook daadwerkelijk moeten verwijderen. De fysieke- en psychische gevolgen van het handelen van verdachte, die onder meer blijken uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen, zijn groot. Dit soort misdrijven roepen niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, in strafrechtelijke zin slechts worden gereageerd met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Daarnaast zal de rechtbank gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Bij deze beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van voornoemde rapportages Pro Justitia d.d. 8 mei 2014 van drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, en J.L.M. Dinjens, psychiater. Uit deze rapportages blijkt dat bij verdachte een stoornis is vastgesteld die langdurige behandeling behoefd. De deskundigen adviseren tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Uit de verklaringen van beide deskundigen ter zitting komt naar voren dat zij het advies tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege vooral hebben gegeven, omdat de behandeling langdurig zal moeten zijn. Zij vrezen dat verdachte in staat zal zijn tot schijnaanpassing, dat verdachte een kliniek die haar zal behandelen in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden makkelijker om de tuin kan leiden dan een Tbs-kliniek en dat er vermoedelijk te snel vrijheden zullen worden gegeven. Hierdoor wordt het risico dat verdachte vormt voor de maatschappij uiteindelijk onvoldoende verkleind.
Omdat verdachte heeft aangegeven dat zij de noodzaak van behandeling onderkent maar veel meer vertrouwen heeft in een behandeling buiten een TBS-kliniek, heeft de rechtbank opdracht gegeven tot het opstellen van een reclasseringsadvies waarin de mogelijkheid tot oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden wordt onderzocht. In dat reclasseringsadvies van 2 december 2014 is onder meer overwogen dat het mogelijk is om aan een maatregel van TBS met voorwaarden invulling te geven. Forensische Psychiatrische Kliniek De Woenselse Poort heeft zich bereid verklaard een langdurige klinische behandeling aan te bieden, met de kanttekening dat het een traject zal worden met veel haken en ogen. Er bestaat een aanzienlijke kans dat het behandeltraject op enig moment stagneert en dat verdachte zich niet aan gestelde voorwaarden kan en zal houden, waardoor de totale duur van de maatregel negatief beïnvloed kan worden. De reclassering heeft tevens een aantal voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde bestond er immers een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bovendien betreft het bewezenverklaarde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl het opleggen van de maatregel wordt geëist door de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. Het betreft verder, gelet op de bewezenverklaring, een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster.
De keuze van de juiste modaliteit van de TBS, verpleging van overheidswege of met voorwaarden, is voor de rechtbank geen gemakkelijke opgave geweest. Zowel de deskundigen als de reclassering hebben hun bedenkingen bij oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden. Toch ziet de rechtbank in deze modaliteit het grote voordeel dat verdachte daarbij ten opzichte van de verpleging van overheidswege nog iets te verliezen heeft. Daardoor voelt zij zich wellicht meer gemotiveerd om aan de behandeling, die ongetwijfeld zwaar en langdurig zal zijn, mee te werken.
Bovendien schat de rechtbank het risico van een mislukte behandeling in het kader van een voorwaardelijke TBS voor de maatschappij als zeer beperkt in. Mocht verdachte onvoldoende meewerken, dan verwacht de rechtbank dat daar zodanig tijdig signalen vanuit zullen gaan dat de TBS met voorwaarden zal worden omgezet in TBS met dwangverpleging voordat verdachte ernstig in de fout kan gaan.
Voor verdachte zullen de consequenties dan groot zijn, omdat ze dan helemaal opnieuw zal moeten beginnen, wat een grote vertraging van het behandeltraject tot gevolg zal hebben. Deze consequenties zijn ter zitting uitvoerig met haar besproken. Haar advocaat heeft ter zitting aangegeven dit op voorhand ook al met haar te hebben besproken. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat zij zich bewust is van dit risico en dat zij zich toch volledig wil inzetten om het traject TBS met voorwaarden te laten slagen.
Onder die omstandigheden wil de rechtbank haar de kans bieden om een behandeltraject aan te gaan in het kader van TBS met voorwaarden.
De rechtbank zal ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte stellen, en wel de voorwaarden waartoe de reclassering heeft geadviseerd. Ter terechtzitting d.d. 3 februari 2015 heeft de verdachte zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, passend.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het bedrag van € 6.000,- dat reeds aan [slachtoffer] is uitgekeerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven dient niet op de vordering in mindering te worden gebracht, nu de dader volgens de officier van justitie degene is die primair verantwoordelijk is voor vergoeding van de schade en deze schade dus ook op haar verhaald moet worden.
De raadsman heeft verzocht het reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitgekeerde bedrag in mindering te brengen op de vordering. Tevens heeft hij verzocht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten, nu verdachte voor langere tijd in detentie zal verblijven, waardoor het onwaarschijnlijk is dat zij de schadevergoeding zal kunnen betalen. Voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de door verdachte gepleegde poging tot doodslag. Immers, [slachtoffer] is door verdachte in het oog gestoken, waardoor zij – ondanks vele operaties – dat oog is kwijtgeraakt en daardoor nooit meer haar volledige gezichtsvermogen terug zal krijgen. Gelet op het feit dat [slachtoffer] reeds een vergoeding van € 6.000,- heeft ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en de rechtbank een dubbele betaling van dezelfde schade niet redelijk en billijk acht, zal zij het toe te wijzen bedrag verminderen met € 6.000,-. Nu de raadsman de vordering voor het overige niet heeft betwist, zal de rechtbank deze tot een bedrag van € 24.000,- toewijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen en overweegt daartoe dat zij het onredelijk zou vinden als het slachtoffer zelf de aan haar toegewezen schadevergoeding zou moeten incasseren bij verdachte, met alle kosten van dien. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de Staat dat namens het slachtoffer zal doen. Dat verdachte gedurende langere tijd in detentie zal verblijven maakt dat niet anders.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 38, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
-
gelast dat de verdachte voor de tijd van twee jaar ter beschikking zal worden gesteld, onder de volgende voorwaarden:
1. Ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit verleent de verdachte medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt zij een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
2. Verdachte zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten;
3. De verdachte wordt verplicht om zich klinisch te laten behandelen in FPK “De Woenselse Poort”, of een soortgelijke instelling, op indicatie van IFZ (Indicatiestelling Forensische Zorg), zolang als dit door de behandelaren en/of de reclassering geïndiceerd wordt geacht. Indien er duidelijkheid is omtrent het vervolgtraject (deeltijd en/of poliklinisch) werkt zij mee aan verdere behandeling in deze;
4. Indien de behandelinstelling dit noodzakelijk acht, volgt verdachte aanwijzingen op met betrekking tot voorgeschreven medicatie;
5. Verdachte werkt mee aan programma’s gericht op daginvulling en/of integratie op de arbeidsmarkt. Aanvaarding van een werkkring en/of functie geschiedt enkel na instemming van de reclassering;
6. Verdachte bespreekt haar dagelijks functioneren en stelt zich begeleidbaar op. Tevens geeft verdachte inzicht in haar belevingswereld, in het bijzonder haar angsten, woede en irritaties;
7. Verdachte geeft openheid in de relatie die zij heeft met haar partner, [partner] Verder geeft zij openheid over nieuwe contacten in haar netwerk en/of nieuwe relatie;
8. Verdachte verblijft op het afgesproken adres c.q. de afgesproken locatie en verandert niet van adres zonder toestemming van de reclassering;
9. Verdachte stelt zich begeleidbaar op ten aanzien van financiën; ook als dat inhoudt dat zij onder bewindvoering dan wel financieel beheer wordt gesteld;
10. Indien er sprake is van een crisissituatie werkt verdachte mee aan een “time-out” c.q. crisis (FPT)plaatsing in een FPC of een soortgelijke instelling. Het Openbaar Ministerie zal hierbij een opdracht verstrekken teneinde het vervoer (DV&O) te realiseren.
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [slachtoffer], [adres], te betalen een bedrag van
€ 24.000,-(vierentwintigduizend euro);
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 februari 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 6 oktober 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van het hart, in elk geval het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal in het gezicht en/of (linker)oog, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 6 oktober 2013 in de gemeente Heerlen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en/of (linker)oog, te steken.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700606-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 17 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd [detentiegegevens].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat zij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het proces-verbaal Zaakdossier ter zake van poging moord/doodslag van de politie Eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 135 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer], pagina 64.
3.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina 44.
4.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], pagina 54-55.
5.Het geschrift, inhoudende een letselbeschrijving van [naam], forensisch geneeskundige bij GGZ Zuid Limburg, pagina 83-84.