ECLI:NL:RBLIM:2015:1699

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 3230u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor pluimveestal met akoestisch onderzoek en geluidnormering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een pluimveestal. De eisers, bewoners van Ysselsteyn, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, dat op 2 september 2013 een omgevingsvergunning heeft verleend aan de vergunninghouder. De eisers betogen dat het akoestisch onderzoek dat aan de vergunning ten grondslag ligt, niet deugdelijk is en dat de geluidnormen niet worden nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een akoestisch onderzoek heeft laten uitvoeren door HMB B.V., waarin de geluidbelastingen zijn berekend en getoetst aan de geldende richtwaarden. De rechtbank oordeelt dat de geluidnormen, zoals opgenomen in de vergunning, zijn nageleefd en dat de beroepsgronden van eisers met betrekking tot geluidhinder niet slagen. Daarnaast zijn de beroepsgronden over luchtkwaliteit en het ontbreken van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet verworpen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 13/3230

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2015 in de zaak tussen

[naam eiser 1], [naam eiser 2] en de [naam eiser 3], te Ysselsteyn, eisers,

(gemachtigde: mr. C.M.H. Cohen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder,

(gemachtigden: J. Schepen en F. Deenen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te Helenaveen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het realiseren van een pluimveestal aan de [naam locatie pluimveestal] te Ysselsteyn.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 januari 2015 hebben eisers gereageerd op het verweerschrift en hebben zij nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken met procedurenummer AWB 13/3202 en AWB 13/3226, plaatsgevonden op 22 januari 2015. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Eisers hebben T. van den Broek als deskundige meegebracht. Vergunninghouder is eveneens verschenen. Vergunninghouder heeft H.G.M. Meelkop en ing. L.H. Heesen als deskundige meegebracht. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en heeft de rechtbank in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 13 maart 2012 een aanvraag ingediend bij verweerder voor het veranderen van de inrichting aan de [naam locatie pluimveestal] te Ysselsteyn. De veranderingen ten opzichte van de vergunde situatie zien erop dat de bij besluit van 19 augustus 2009 vergunde vleesvarkensstal voor 2.712 vleesvarkens niet wordt gebouwd, de veebezetting in de bestaande vleesvarkensstal 2 en 3 (die niet zijn voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem) wordt verminderd tot respectievelijk 456 en 609 vleesvarkens en dat een nieuwe stal voor 50.000 opfokkippen op volièrehuisvesting (BWL2005.03.V1) wordt gerealiseerd.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in verbinding met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een ontwerpbesluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Eisers hebben tegen het ontwerpbesluit zienswijzen ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en e, van de Wabo verleend.
3. Eisers hebben bij de behandeling ter zitting op 22 januari 2015 de beroepsgronden die betrekking hebben op ammoniak- en geuremissie door de vergunde inrichting ingetrokken. Bij de behandeling ter zitting is verduidelijkt dat de gronden in het bijzonder zien op de akoestische gevolgen van de inrichting, waaronder de indirecte hinder ter plaatse van de (bedrijfs)woningen van eisers aan de [adres bedrijfswoning eiser 1] ([naam eiser 1]) en [adres bedrijfswoning eiser 2] ([naam eiser 2]). Ten aanzien van het beroep op de luchtkwaliteit hebben eisers naar voren gebracht dat zij geen eigen landbouwgrond, grenzend aan de inrichting, hebben, maar wel eens in de vijf jaar gronden gebruiken, grenzend aan de inrichting. Op deze gronden wordt onder meer sla geteeld. De sla wordt bij de oogst direct verpakt en ter plekke winkelklaar gemaakt. Eisers vrezen voor de neerslag van stof en zwevende deeltjes op de sla, waardoor deze gronden niet meer dienst kunnen doen voor slateelt. Verder is er op gewezen dat vooralsnog de ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 vereiste vergunning ontbreekt en dat het initiatief niet bevorderlijk is voor het woon- en leefklimaat in de dorpskern van Ysselsteyn.
4. Naar aanleiding van de beroepsgronden die zien op het uitgevoerde akoestisch onderzoek overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Ten behoeve van de aanvraag om een omgevingsvergunning is door HMB B.V. een akoestisch industrielawaai onderzoek uitgevoerd en een rapport van 20 juni 2013 opgesteld, waarin de geluidbelastingen zijn berekend rondom de inrichting ten gevolge van de voorgenomen wijzigingen in de bedrijfsvoering en deze berekende waarden zijn getoetst aan de geldende grenswaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (de Handreiking). Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het tonaalgeluid, veroorzaakt door de laadlift, de gehanteerde tijdsduur voor laden en lossen en de indirecte geluidhinder ter plaatse van de woning [adres bedrijfswoning eiser 1], is het rapport op 16 december 2013 aangepast.
4.2.
Bij de beoordeling van het door de inrichting veroorzaakte langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is hoofdstuk 4 van de Handreiking tot uitgangspunt genomen. In dit hoofdstuk zijn voor een landelijke omgeving als hier aan de orde, richtwaarden voor het geluidniveau opgenomen van 40, 35 en 30 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Overschrijding van deze richtwaarden is, volgens de Handreiking, mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. In het onderhavige geval kan blijkens de resultaten van het geluidonderzoek aan de richtwaarden worden voldaan. Verweerder heeft in vergunningvoorschrift 5.1.2 bepaald dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, zoals beschreven in het akoestisch rapport van HMB B.V, ter plaatse van de maatgevende gevels, waaronder [adres bedrijfswoning eiser 2], niet meer mag bedragen dan de hiervóór vermelde richtwaarden uit de Handreiking.
4.3.
Voor het maximale geluidniveau moet volgens de Handreiking worden gestreefd naar het voorkomen van geluidniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente geluidniveau uitkomen. In die gevallen waarin niet aan deze streefwaarden kan worden voldaan, kan worden uitgeweken naar een grenswaarde van maximaal 70 dB(A) etmaalwaarde. In het onderhavige geval bedraagt de streefwaarde voor het maximale geluidniveau 50 dB(A). In het akoestisch rapport is geconcludeerd dat, gezien de ligging, aard en geschiedenis van de inrichting, weliswaar niet ter plaatse van (alle) maatgevende beoordelingpunten aan de streefwaarde kan worden voldaan, maar dat de algemeen toegepaste grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde niet onnodig bezwarend wordt geacht voor omwonenden en dat daaraan wel wordt voldaan. In vergunningvoorschrift 5.1.3 is bepaald dat het maximale geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, zoals beschreven in het akoestisch rapport van HMB B.V. ter plaatse van de woning [adres bedrijfswoning eiser 2], niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 46 dB(A) in de nachtperiode.
4.4.
Met betrekking tot de indirecte hinder is in het akoestisch rapport vermeld dat uit de aanvraag blijkt dat het aantal bewegingen van personenauto’s en vrachtwagens van en naar de inrichting gering is. Bij het akoestisch onderzoek is de zogenaamde ‘schrikkelcirculaire’ van het Ministerie van VROM toegepast en uit het onderzoek is gebleken dat aan de in de circulaire gestelde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde kan worden voldaan. Om deze reden is laatstgenoemde waarde in voorschrift 5.2.2 voor de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur) aan de omgevingsvergunning verbonden. Voor de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur) en nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur) mag het equivalent geluidniveau veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting ter plaatse van de dichtstbijgelegen woningen niet meer bedragen dan respectievelijk 45 en 40 dB(A).
4.5.
Verweerder heeft in vergunningvoorschrift 5.3.1 bepaald dat de drijver van de inrichting binnen 3 maanden nadat de inrichting is voltooid en in werking is gebracht, een controlerapport aan het bevoegd gezag dient te overleggen waaruit blijkt dat aan de uitgangspunten van de vergunningaanvraag wordt voldaan, zijnde soort, duur, locatie en frequentie van bedrijfsactiviteiten. Tevens dient in deze rapportage door middel van metingen en/of berekeningen te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de geldende geluidnormen, opgenomen in de voorschriften 5.1.2, 5.1.3 en 5.2.2.
4.6.
Eisers hebben aangevoerd dat het akoestisch onderzoek niet aan de besluitvorming ten grondslag mag worden gelegd, omdat het niet is gebaseerd op juiste uitgangspunten. Zij hebben betoogd dat de representatieve bedrijfssituatie niet compleet is, omdat het aantal transportbewegingen en de duur van de laad- en losactiviteiten zijn onderschat. Verder is het geluid van het schoonmaken van de stallen onderschat en is onduidelijk hoe het geluid van het verladen van pluimvee is gemeten. Tevens is betwijfeld of de juiste bronvermogens van de vrachtauto’s die de inrichting bezoeken, zijn gehanteerd en of het geluid van de ventilatoren juist is ingeschat.
4.7.
Naar aanleiding van dat betoog stelt de rechtbank voorop dat bij de beoordeling van de vergunningaanvraag bepalend is hetgeen is aangevraagd. Het hiervoor vermelde toetsingskader voor de diverse geluidniveaus is van toepassing op de geluidemissie van de inrichting tijdens de zogenaamde representatieve bedrijfssituatie. Dit is de voor de geluiduitstraling kenmerkende bedrijfsvoering bij benutting van de volledige capaciteit van de inrichting. In het akoestisch rapport van 16 december 2013 zijn de in aanmerking genomen activiteiten en geluidbronnen beschreven. Door de opsteller van het rapport is bij de behandeling ter zitting verduidelijkt dat bij het onderzoek een worst case scenario is gehanteerd en dat de beoordeelde 20 transportbewegingen per dag zich in de praktijk niet zullen voordoen. Uit het rapport blijkt dat bij het akoestisch onderzoek de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai” (de Handleiding) is gehanteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat niet conform deze Handleiding is gerekend. In het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat de bij het bestreden besluit gestelde grenswaarden niet worden overschreden. Verweerder heeft ten slotte op alle overige door eisers bij het akoestisch onderzoek geplaatste vraagtekens, waaronder de gehanteerde bronvermogens, in het verweerschrift gereageerd en die van een toelichting voorzien. Gezien de door verweerder gegeven toelichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de in het akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn dan wel dat de bij het bestreden besluit gestelde grenswaarden zullen worden overschreden. Daarbij is nog van belang dat verweerder controlevoorschriften aan de vergunning heeft verbonden om ook achteraf te kunnen toetsen of daadwerkelijk aan de geldende geluidnormen wordt voldaan. Hetgeen eisers hebben aangevoerd geeft de rechtbank niet op voorhand aanleiding daaraan te twijfelen.
4.8.
Naar aanleiding van het betoog van eisers dat tonaal geluid van de laadklep ten onrechte niet in de geluidemissie is verdisconteerd door een straffactor te hanteren, stelt de rechtbank vast dat dit aspect in het aangepaste rapport van 16 december 2013 alsnog expliciet is beoordeeld. Dit geluid kan zich voordoen bij het verladen van varkens. Ingevolge de Handleiding hoeft hiermee alleen rekening te worden gehouden indien het tonale aspect herkenbaar is bij de ontvanger. In het rapport wordt geconcludeerd dat, uitgaande van een geluidvermogen van de lift van 80 dB(A), het geluid bij de omliggende woningen nog ten hoogste 15 dB(A) zal bedragen en dus (ruim) beneden het heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid blijft. Om die reden is van een herkenbaar tonaal geluid ter plaatse van de geluidgevoelige objecten geen sprake. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van die conclusie te twijfelen.
4.9.
Naar aanleiding van het betoog dat de indirecte hinder is onderschat, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervóór ten aanzien van de representatieve bedrijfssituatie heeft overwogen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting in de representatieve bedrijfssituatie is onderschat. Verder stelt de rechtbank vast dat de indirecte hinder ter plaatse van de woning [adres bedrijfswoning eiser 1] in het akoestisch rapport van 16 december 2013 alsnog is beoordeeld. In eerste instantie is vanwege de afstand (310 meter) tot de inrichting en het verkeer van andere bedrijven aangenomen dat verkeer van de onderhavige inrichting ter plaatse van die woning in heersend verkeersbeeld zou zijn opgenomen. Uit het nader onderzoek, waarbij ervan is uitgegaan dat ter plaatse van de woning [adres bedrijfswoning eiser 1] nog steeds sprake is van indirecte geluidhinder veroorzaakt door de inrichting van vergunninghouder, blijkt dat ook bij die woning, evenals bij de woning [adres bedrijfswoning eiser 2], aan de voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder wordt voldaan.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden die zien op geluidhinder, niet slagen.
5. Met betrekking tot de beroepsgronden die betrekking hebben op de luchtkwaliteit, stelt de rechtbank vast dat eisers in beroep (alleen) hebben aangevoerd dat de bij het onderzoek gehanteerde parameters gewijzigd dienden te worden. Verweerder heeft er op gewezen dat de vergunningaanvraag naar aanleiding van de ingediende zienswijzen in die zin is gewijzigd dat de emissiepunten van de pluimveestal zijn verplaatst. Ventilatie vindt na aanpassing van de aanvraag uitsluitend plaats via 5 dakventilatoren en 2 ventilatoren van de warmtewisselaar. De berekening van de fijnstofbelasting is daarop aangepast en in overeenstemming met de geurberekening gebracht. In het bestreden besluit is aangegeven dat de ISL3a-berekening van 22 juli 2013, waarin de nieuwe berekening is weergegeven, bij de besluitvorming is betrokken. Eisers hebben verder niet aangevoerd dat de wijze waarop het luchtkwaliteitsonderzoek overigens is uitgevoerd, niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Bij het verweerschrift heeft verweerder nog een aanvullende ISL3a-berekening gevoegd, waarin is gerekend met een diameter van de ventilator van 118 centimeter. Uit de nieuwe berekening blijkt dat de gewijzigde invoer leidt tot een marginale vermindering van de fijnstofbelasting. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Met betrekking tot de beroepsgrond dat een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet ontbreekt, overweegt de rechtbank dat, nu van een zogenaamde aanhakende toestemming geen sprake is, hierin geen grond is gelegen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Dat vergunninghouder het bedrijf zonder de daarvoor vereiste vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet niet mag exploiteren, doet daar niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Met betrekking tot de beroepsgrond dat een goed woon- en leefklimaat in de kern van Ysselsteyn niet gebaat is bij het onderhavige initiatief, overweegt de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat de omgevingsvergunning geen betrekking heeft en hoeft te hebben op het in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo neergelegde verbod om gronden of bouwwerken in strijd met het geldend planologisch regime te gebruiken. Het behoud van een goed woon- en leefklimaat maakt als zodanig geen onderdeel uit van de hier aan de orde zijnde toets, vervat in artikel 2.14 van de Wabo. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzitter, mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van
mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2015.
w.g. Timmers,
griffier
w.g. Seerden,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 maart 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.