4.3Het oordeel van de rechtbankMet betrekking tot feit 1:
De rechtbank heeft op grond van het dossier in de onderhavige zaak en het onderzoek ter terechtzitting vastgesteld dat op 28 of 29 juni 2014 een inbraak heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer] gelegen aan [adres 2]. [slachtoffer] heeft verklaard dat bij deze inbraak een groot aantal goederen is ontvreemd.
Aan de verdachte is onder 1. ten laste gelegd dat hij zich als dader heeft schuldig gemaakt aan deze inbraak.
Naar aanleiding van de verklaring die is afgelegd door [naam ], de moeder van de verdachte, inhoudende dat haar zoon samen met anderen voornemens was een overval in Heerlen te gaan plegen, wordt door de politie nader onderzoek ingesteld naar de handelingen van de verdachte en de medeverdachten.
In de tapgesprekken die in het kader van dat onderzoek worden beluisterd, is te horen dat [medeverdachte] en [medeverdachte 2]diverse keren telefonisch contact hebben met elkaar. Tijdens deze contacten worden gegevens uitgewisseld die kennelijk betrekking hebben op [slachtoffer], op hetgeen zich op bepaalde plaatsen in zijn woning zou bevinden en op de plekken waar deze [slachtoffer] zich in de nacht van 28 op 29 juni 2014 ophoudt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte] met hem naar Hoensbroek is gefietst en dat zij daar op een bankje zijn gaan zitten, wachtend op een jongen met wie [medeverdachte] beweerdelijk zou hebben afgesproken. Na een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [medeverdachte 2] is [medeverdachte] even weggeweest. Hij heeft aan de verdachte gevraagd om hem te roepen als hij een personenauto van het merk [merknaam] zou zien rijden. Namens de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte zou hebben gedacht dan [medeverdachte] te moeten roepen omdat de jongen, met wie [medeverdachte] de afspraak had, daarmee zou komen aanrijden. Ook de volle tas, die [medeverdachte] bij terugkomst bij zich had, had volgens de verklaringen van de verdachte te maken met deze afspraak. De verdachte ontkent aldus elke betrokkenheid bij de inbraak.
[medeverdachte] heeft tijdens het verhoor door ambtenaren van de politie geen verklaring afgelegd; [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij sms-contact heeft gehad met [medeverdachte].
Er is geen bewijs voor het feit dat de verdachte in de woning van [slachtoffer] is geweest. Uit meergenoemde verklaring van [naam ] blijkt weliswaar van criminele intenties van de verdachte, maar zij verklaart over een voornemen dat betrekking zou hebben op een overval op een persoon, welke steeds veel contant geld op zak heeft. Verder is uit het dossier niet gebleken dat de verdachte een deel van de volgens de aangifte van [slachtoffer] omvangrijke en waardevolle buit heeft ontvangen. Weliswaar heeft de verdachte een horloge van [medeverdachte] ontvangen, maar volgens zijn zeggen wist hij niet waar dat horloge vandaan kwam. Ook de munten die hij van [medeverdachte] ontving om in te leveren bij muntenhandel [naam 6] zijn niet zonder meer te duiden als verdeling van de buit. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld dat hij hiervoor heeft ontvangen aan [medeverdachte] heeft afgegeven. Bewijs voor het feit dat, in tegendeel tot de verklaring van de verdachte, hij dat geld zelf heeft kunnen behouden is er niet. Nergens blijkt verder dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte] niet naar Hoensbroek ging om daar een persoon te treffen, maar om daar een woninginbraak te plegen. Ook blijkt niet van betrokkenheid van de verdachte bij enige voorbereiding of uitvoering van deze woninginbraak.
De verdachte heeft niet deelgenomen aan de telefoongesprekken, die in de periode dat deze inbraak werd gepleegd met zijn telefoon zijn gevoerd. Volgens zijn verklaring heeft de verdachte de sms-jes, die door [medeverdachte 2] werden verzonden naar het telefoontoestel van de verdachte pas de volgende dag gelezen. Deze sms-jes waren volgens de verklaring van de verdachte bestemd voor [medeverdachte], die op dat moment van zijn telefoontoestel gebruik maakte.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op het tijdstip dat het tenlastegelegde feit werd gepleegd samen met [medeverdachte] in Hoensbroek was.
De rechtbank acht de feitelijke aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van de plaats delict ten tijde van het plegen daarvan echter niet voldoende om te concluderen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen of medeplegen van deze woninginbraak.
De rechtbank moet de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1. tenlastegelegde.
Met betrekking tot feit 2.:
Op 6 juni 2014 heeft [naam aangever] aangifte gedaan van diefstal van haar fiets van het merk Batavus, type Weekend XN8, kleur dim grey 53. Deze fiets is gestolen op 25 mei 2014, vermoedelijk tussen 22.00 uur en 22.30 uur. De fiets heeft volgens de aangifte een waarde van € 799,- en was afgesloten met een ringslot.
De verdachte heeft tegenover ambtenaren van de politie verklaard dat hij de fiets, waarvan hem een foto werd getoondwaarop zichtbaar is dat de fiets van het merk Batavus, type Weekend, is en dat een fietsstoeltje daarop is bevestigd, vlak na 12 juni 2014 van [medeverdachte](de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]) heeft gekocht voor € 150,-. Volgens deze verklaring wist [medeverdachte] dat de verdachte een fiets moest hebben en toonde hem de afgesloten Batavus, die in een fietsenstalling tegenover het politiebureau stond. De verdachte vond de fiets mooi, maar zei tegen [medeverdachte] dat hij eigenlijk een fiets met een kinderzitje nodig had. De dag erna stond deze fiets mét kinderzitje in de buurt van de woning van [medeverdachte] en toen heeft de verdachte deze tegen meergenoemde prijs van [medeverdachte] gekocht, aldus de verdachte in zijn verklaring.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit feit het volgende.
Nadat [medeverdachte] de betreffende fiets in de fietsenstalling, gelegen tegenover het politiebureau in Heerlen aan de verdachte heeft getoond, heeft de verdachte tegen [medeverdachte] gezegd dat hij een fiets met fietsstoeltje nodig had. De dag erna bevond de fiets zich in de buurt van de woning van [medeverdachte] en was voorzien van een dergelijk stoeltje. Deze levering “op bestelling” had bij de verdachte het vermoeden moeten doen rijzen dat de fiets niet op eerlijke wijze was verkregen. Bovendien was de verdachte ervan op de hoogte dat [medeverdachte] herhaaldelijk was veroordeeld voor het plegen van diefstallen, hetgeen dit vermoeden had moeten versterken.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de verdachte, toen hij de fiets van [medeverdachte] kocht, redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de door hem gekochte fiets van diefstal afkomstig was.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van deze fiets.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden, zoals deze zijn vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.