ECLI:NL:RBLIM:2015:1607

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
3517585 CV EXPL 14-11137
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van pensioenpremieverdeling en de toepassing van artikel 7:613 BW in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap Janshen-Hahnraths Exploitatie B.V. en een werknemer over de wijziging van de pensioenpremieverdeling. De werknemer, die sinds 1996 in dienst is, heeft een arbeidsovereenkomst waarin een incorporatiebeding is opgenomen dat de bepalingen van het Janshen-Hahnraths Arbeidsreglement (JAR) van toepassing verklaart. Janshen-Hahnraths heeft per 1 januari 2014 de pensioenpremieverdeling gewijzigd van 100% voor de werkgever naar 70% voor de werkgever en 30% voor de werknemer. De werknemer heeft hiertegen verzet aangetekend na een verstekvonnis dat de wijziging onrechtmatig verklaarde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de wijziging van de pensioenregeling een arbeidsvoorwaarde betreft en dat er geen overeenstemming was tussen partijen over deze wijziging. De rechter heeft vervolgens beoordeeld of Janshen-Hahnraths een zwaarwichtig belang had om de wijziging door te voeren, zoals vereist door artikel 7:613 BW. De kantonrechter oordeelde dat Janshen-Hahnraths voldoende heeft aangetoond dat de financiële situatie van het bedrijf een zwaarwichtig belang rechtvaardigde voor de wijziging van de pensioenpremieverdeling. De rechter heeft geoordeeld dat de belangen van de werknemer, die door de wijziging worden geschaad, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moesten wijken voor het belang van de werkgever.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verstekvonnis vernietigd en de oorspronkelijke vordering van de werknemer afgewezen, waarbij de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de toepassing van eenzijdige wijzigingsbedingen in arbeidsovereenkomsten en de voorwaarden waaronder deze rechtsgeldig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 3517585 CV EXPL 14-11137
Vonnis van de kantonrechter van 25 februari 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JANSHEN-HAHNRATHS EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd Winckelen 1, 6467 JD Kerkrade,
opposante,
gemachtigde mr. S.G.J. Habets,
tegen
[geopposeerde],
wonend [adres], [woonplaats],
geopposeerde,
gemachtigde mr. H.M. de Waard.
Partijen zullen hierna Janshen-Hahnraths en [geopposeerde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van [geopposeerde] van 6 augustus 2014
  • het verstekvonnis in de zaak 3331586 CV EXPL 14-8916 van 3 september 2014
  • het exploot van verzetdagvaarding van 7 september 2014
  • de conclusie van antwoord in oppositie
  • de conclusie van repliek in oppositie
  • de akte uitlating producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[geopposeerde], geboren op [geboortedatum], is op 10 december 1996 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Janshen-Hahnraths, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en thans op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, laatstelijk in de functie van rayonmanager regio Zuid-Oost Brabant / Limburg.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is een zogenoemd incorporatiebeding opgenomen waarin staat (artikel 5):
“Op deze arbeidsovereenkomst is geen CAO van toepassing maar wel het “Reglement arbeidsvoorwaarden Janshen-Hahnraths Group”. De werknemer verklaart door ondertekening van deze overeenkomst een exemplaar van dat reglement te hebben ontvangen en bekend te zijn met de inhoud van dat reglement. Indien bepalingen van deze overeenkomst op enigerlei wijze strijdig mochten zijn met de betreffende bepalingen van het reglement, dan gelden slechts de bepalingen van deze arbeidsovereenkomst.”
2.3.
In het Janshen-Hahnraths Arbeidsreglement (hierna: JAR) is - voor zover
relevant - bepaald:
“(…)
Artikel 1.2 Werkingssfeer en wijzigingen
(…)
4 De werkgever kan, indien daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat de bepalingen, als genoemd in het JAR, met inachtneming van de wettelijke bepalingen wijzigen. (…)
5 Wijzigingen in het JAR werken rechtstreeks door in de individuele arbeidsovereenkomst tussen medewerker en werkgever, nadat werkgever de medewerker schriftelijk in kennis heeft gesteld van de wijzigingen.
(…)
Artikel 6.1 Pensioen
1 De werkgever is aangesloten bij het pensioenfonds voor de Metaal en Technische Bedrijfstakken.
(…)
5 De pensioenpremie is geheel voor rekening van de werkgever.”
2.4.
Bij brief van 20 december 2013 heeft Janshen-Hahnraths aan haar medewerkers meegedeeld dat met ingang van 1 januari 2014 de premieverdeling van de pensioenregeling zal wijzigen. Waar Janshen-Hahnraths tot die tijd de pensioenpremie geheel voor haar rekening heeft genomen, heeft zij besloten om met ingang van 1 januari 2014 een premieverdeling van 70% voor werkgever en 30% voor werknemer te gaan hanteren.

3.Het geschil

3.1.
Janshen-Hahnraths is bij dagvaarding van 7 september 2014 in verzet gekomen van het tegen haar als gedaagde gewezen verstekvonnis van 3 september 2014 onder zaak/rolnummer 3331586 CV EXPL 14-8916, waarbij voor recht is verklaard dat de wijziging van de pensioenregeling zoals weergegeven in de brief van 20 december 2013 onrechtmatig is, zodat de pensioenregeling van Janshen-Hahnraths zoals deze tot
1 januari 2014 bij PMT gold ook na deze datum ongewijzigd voortgezet wordt, zonder inhouding van pensioenpremies op het salaris van [geopposeerde]. Tevens is Janshen-Hahnraths als gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 933,80 bruto ter zake de ingehouden (10%) pensioenpremie op het loon van [geopposeerde] over de maanden januari 2014 tot en met
juli 2014 en € 140,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Janshen-Hahnraths vordert thans te worden ontheven van de tegen haar bij verstekvonnis uitgesproken veroordelingen en opnieuw rechtdoende [geopposeerde] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen althans deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [geopposeerde] in de kosten van deze verzetprocedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het onderhavige verzet is tijdig ingesteld zodat Janshen-Hahnraths in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de pensioenregeling als een arbeidsvoorwaarde is te kwalificeren. Voorts betreft het een wijziging van een collectieve regeling. Evenmin is in geschil dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de door Janshen-Hahnraths doorgevoerde wijziging ter zake de pensioenpremieverdeling. Het betreft dan ook een eenzijdige wijziging. De vraag die thans beantwoord dient te worden is of Janshen-Hahnraths tot deze eenzijdige wijziging mocht overgaan.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat in het JAR, artikel 1.2 sub 4, een eenzijdig wijzigingsbeding is opgenomen, inhoudende dat de werkgever de mogelijkheid heeft de bepalingen die in deze regeling staan beschreven te wijzigen. De hier aan de orde zijnde arbeidsvoorwaarde (pensioenpremie) is eveneens in het JAR vastgelegd (artikel 6.1 sub 5). Verder bevat de individuele arbeidsovereenkomst een incorporatiebeding met betrekking tot het JAR (artikel 5 van de arbeidsovereenkomst).
4.4.
Nu het wijzigingsbeding en de te wijzigen arbeidsvoorwaarde (pensioenpremie) in één en dezelfde regeling is vastgelegd (JAR) en deze regeling geïncorporeerd is in de arbeidsovereenkomst is er sprake van een tussen partijen rechtsgeldig overeengekomen wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW. Dit brengt met zich dat de voorliggende vraag (r.o. 4.2.) beoordeeld dient te worden in het kader van artikel 7:613 BW.
4.5.
Volgens artikel 7:613 BW is de eenzijdige wijziging van een arbeidsvoorwaarde op grond van een daartoe strekkend schriftelijk overeengekomen beding slechts toelaatbaar indien de werkgever daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door die wijziging wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4.6.
Janshen-Hahnraths heeft gesteld dat zij een zwaarwegend belang heeft bij de wijziging. In dit verband heeft Janshen-Hahnraths gesteld dat:
  • door gewijzigd overheidsbeleid (verminderde btw-aftrek en afdragen kansspelbelasting) en de huidige economische en financiële situatie de bedrijfsresultaten sterk onder druk zijn komen te staan,
  • zij als gevolg van de verslechterde bedrijfsresultaten genoodzaakt was tot kostenbeheersing,
  • de pensioenpremieverdeling niet meer van deze tijd en niet marktconform is en de pensioenregeling zeer kostbaar is door de stijging van de pensioenpremies als percentage van de salarissom,
  • het doorvoeren van de nieuwe premieverdeling noodzakelijk is om de continuïteit van de onderneming te kunnen waarborgen.
4.7.
Alhoewel [geopposeerde] de door Janshen-Hahnraths geschetste bedrijfseconomische situatie betwist, is de kantonrechter uit de door Janshen-Hahnraths overgelegde stukken en de daarop gegeven toelichting gebleken dat de financiële situatie van Janshen-Hahnraths wel degelijk zodanig is dat haar bedrijfsresultaten nopen tot een (verdere) kostenreductie. In de conclusie van antwoord in oppositie, meer in het bijzonder punt 13, onderschrijft [geopposeerde] dat de gokbranche de laatste jaren onder druk is komen te staan en dat de financiële crisis en het nieuwe ingevoerde kansspeltarief van 29% daarbij een rol hebben gespeeld. Uit de als productie 11 bij verzetdagvaarding overgelegde geconsolideerde winst- en verliesrekening over 2013 - die als zodanig niet door [geopposeerde] is weersproken - blijkt dat in 2012 het bedrijfsresultaat € 4.045.591,00 bedroeg en in 2013 € 558.425,00. Gelet hierop kan [geopposeerde] naar het oordeel van de kantonrechter moeilijk volhouden dat er geen sprake is van een zorgwekkende bedrijfseconomische situatie. Dit verweer zal dan ook worden verworpen. Voorts wordt met de gewijzigde premieverdeling een kostenbesparing van € 760.000,-- op een totaalbedrag aan premies van € 2.520.181,-- gerealiseerd. Verder blijkt uit de stukken dat reeds eerder - in 2011 - een reorganisatie met daarmee gepaard gaande kostenbesparingen heeft plaatsgevonden. Janshen-Hahnraths heeft aldus voldoende gemotiveerd gesteld en middels voormelde bescheiden onderbouwd dat haar financiële situatie dusdanig is dat kostenbesparende maatregelen als de onderhavige noodzakelijk zijn voor het voortbestaan van Janshen-Hahnraths. Hetgeen [geopposeerde] verder in dit kader heeft aangevoerd, te weten de mogelijke komst van een online gokmarkt in 2015, kan mede in het licht bezien van het verweer van Janshen-Hahnraths niet tot een ander oordeel leiden.
4.8.
Voorts is het juist, zoals [geopposeerde] stelt, dat de instemming van de ondernemingsraad niet in de plaats kan worden gesteld van de instemming van de individuele werknemer. Dat de gemeenschappelijke ondernemingsraad (GOR) met de wijziging van de pensioenpremieverdeling heeft ingestemd is wel een aanwijzing dat Janshen-Hahnraths niet lichtvaardig tot het wijzigen van de oorspronkelijke regeling is gekomen. Uit de door Janshen-Hahnraths als productie 7 bij verzetdagvaarding overgelegde brief van de ondernemingsraad, waarbij zijdens de ondernemingsraad wordt medegedeeld dat is ingestemd met het besluit tot gefaseerde invoering van de eigen bijdrage, blijkt dat de financiële situatie van Janshen-Hahnraths en de tegenvallende resultaten hebben meegewogen in de besluitvorming van de ondernemingsraad. Verder blijkt daaruit dat de pensioenkwestie twee jaar op de agenda van de ondernemingsraad heeft gestaan, zeer uitvoerig is besproken, externe deskundigheid is ingeroepen, meerdere malen lang en intensief overleg is gevoerd en de bedrijfscommissie heeft bemiddeld. Een en ander duidt er niet op dat de ondernemingsraad lichtvaardig en onder druk heeft ingestemd met de wijziging van de pensioenpremieverdeling.
4.9.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de kantonrechter de conclusie gerechtvaardigd dat Janshen-Hahnraths een zwaarwichtig belang heeft om de wijziging door te voeren. Een en ander neemt niet weg dat de belangen van [geopposeerde] door de invoering van deze wijziging zijn geschaad. Als gevolg van de wijziging van de premieverdeling worden de werknemers, waaronder [geopposeerde], geconfronteerd met een teruggang in hun nettoloon.
De belangen van Janshen-Hahnraths en [geopposeerde] wegend is de kantonrechter van oordeel dat het belang van [geopposeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient te wijken voor het belang van Janshen-Hahnraths. De kantonrechter acht hierbij van belang dat Janshen-Hahnraths heeft voorzien in een overgangsregeling, erop neerkomende dat in 2014 een premieverdeling gehanteerd wordt van 90%-10% voor de werkgever respectievelijk werknemer, in 2015 80%-20% en vanaf 2016 de beoogde premieverdeling van 70%-30%. Door deze gefaseerde invoering van de gewijzigde pensioenpremieverdeling worden de werknemers, waaronder [geopposeerde], niet direct geconfronteerd met een eigen bijdrage in de pensioenpremie van 30%.
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat Janshen-Hahnraths met vrucht een beroep kan doen op het in artikel 1.2 van het JAR opgenomen eenzijdig wijzigingsbeding, nu zij daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemers dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Janshen-Hahnraths heeft dus kunnen en mogen besluiten tot de onderhavige wijziging van de pensioenpremieverdeling per
1 januari 2014, met inachtneming van de daarbij voorziene overgangsregeling en eenmalige compensatieregeling voor de werknemers die op 31 december 2014 nog in dienst zijn.
4.11.
Dit betekent dat de door [geopposeerde] gevraagde verklaring voor recht, die betrekking heeft op ongewijzigde voortzetting van de pensioenregeling zoals deze gold tot
1 januari 2014, zal worden afgewezen.
4.12.
Nu uit het vorenstaande volgt dat Janshen-Hahnraths gerechtigd was de pensioenpremieverdeling te wijzigen, mocht zij conform de overgangsregeling per
1 januari 2014 10% pensioenpremie, neerkomend op een bedrag van € 133,40 per maand, inhouden op het loon van [geopposeerde]. De gevorderde restitutie van pensioenpremies ten bedrage van € 933,80 bruto, zal eveneens worden afgewezen.
4.13.
Nu de hoofdvorderingen van [geopposeerde] worden afgewezen, zal de daarmee verband houdende nevenvordering, de buitengerechtelijke kosten van € 140,00, eveneens worden afgewezen.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Janshen-Hahnraths op goede gronden in verzet is gekomen van het tegen haar gewezen verstekvonnis van 3 september 2014. Dit brengt met zich dat het door de kantonrechter tussen partijen gewezen verstekvonnis zal worden vernietigd en dat, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke vordering alsnog zal worden afgewezen.
4.15.
[geopposeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, behoudens de kosten van de verzetdagvaarding die voor rekening van Janshen-Hahnraths blijven, nu zij in de verstekprocedure niet is verschenen (artikel 141 Rv). De kosten aan de zijde van Janshen-Hahnraths worden tot op heden begroot op € 200,00
(2 x € 100,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, Burgerlijk recht, zittingsplaats Maastricht, op 3 september 2014 gewezen verstekvonnis onder zaak/rolnummer 3331586 CV EXPL 14-8916,
opnieuw rechtdoende:
5.2.
wijst het bij oorspronkelijke dagvaarding door [geopposeerde] gevorderde af,
5.3.
veroordeelt [geopposeerde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Janshen-Hahnraths tot op heden begroot op € 200,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, en in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ