ECLI:NL:RBLIM:2015:1577

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
03/866382-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval op rotonde in Landgraaf met niet verlenen van voorrang

Op 25 februari 2015 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 14 april 2014 in Landgraaf. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft de rotonde opgereden zonder voorrang te verlenen aan een bromfietser die zich al op de rotonde bevond. Het ongeval resulteerde in de dood van de bromfietser, die als gevolg van de aanrijding ernstig letsel opliep. Tijdens de zitting op 11 februari 2015 werd het bewijs besproken, waaronder verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook een verkeersongeval-analyse. De officier van justitie stelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend was, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte wel degelijk had gekeken en de bromfietser niet had gezien. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, maar dat hij wel een verkeersfout had gemaakt door geen voorrang te verlenen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiaire feit bewezen, namelijk het niet verlenen van voorrang, wat een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 opleverde. De rechtbank legde een voorwaardelijke straf op, rekening houdend met de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/866382-14
Datum uitspraak : 25 februari 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te[geboortegegevens],
wonende te[adresgegevens].
Raadsman is mr. E.H.J. van der Heijden, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 februari 2015.
De rechtbank heeft op 11 februari 2015 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat, na wijziging van de tenlastelegging, terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2014 in de gemeente Landgraaf,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende over de weg, de Mijnspoorweg, en gekomen bij de rotonde, gelegen op/gevormd door de kruising van genoemde Mijnspoorweg, de Schaesbergerweg, de Heerlenseweg en de Euregioweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl het uitzicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd, genoemde rotonde op te rijden en/of daarbij geen gevolg te geven aan een voor hem, verdachte, geldend bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - en/althans op het wegdek aangebrachte haaientanden - eveneens aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg -, op het moment dat een voor hem, verdachte, van links over genoemde rotonde komende bestuurder van een bromfiets reeds dicht genaderd was, waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing althans aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die bromfiets,
door welk verkeersongeval [slachtoffer] (zijnde de bestuurder van die bromfiets) werd gedood;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 april 2014, in de gemeente Landgraaf,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende over de weg, de Mijnspoorweg, en gekomen bij de rotonde,
gelegen op/gevormd door de kruising van genoemde Mijnspoorweg, de Schaesbergerweg, de Heerlenseweg en de Euregioweg,
terwijl het uitzicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd, genoemde rotonde op is gereden en/of daarbij geen gevolg heeft gegeven aan een voor hem, verdachte, geldend bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - en/althans op het wegdek aangebrachte haaientanden - eveneens aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg -, op het moment dat een voor hem, verdachte, van links over genoemde rotonde komende bestuurder van een bromfiets reeds
dicht genaderd was,
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing althans aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die bromfiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de bevindingen zoals vastgelegd in de verkeersongeval-analyse, waaruit onder meer volgt dat beide bij het ongeval betrokken voertuigen in voldoende technische staat verkeerden en dat het waarschijnlijk is dat de Puch ten tijde van het ongeval verlichting voerde. De officier van justitie volgt de conclusie zoals die is geformuleerd in de verkeersongeval-analyse, inhoudende dat het ongeval niet had hoeven plaatsvinden indien verdachte, alvorens de rotonde op te rijden, voorrang zou hebben verleend aan de reeds over deze rotonde rijdende bestuurder van de Puch. Nu het zicht op de rotonde goed was, had verdachte de naderende Puch kunnen en moeten waarnemen. Verdachte heeft in dit verband een bijzondere zorgplicht.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op een arrest van het gerechtshof te Arnhem (ECLI:NL:GHARN:2011BQ4034). Er is sprake van méér dan de enkele verkeersfout bestaande uit het niet verlenen van voorrang; verdachte is immers niet gestopt of heeft althans niet voldoende afgeremd alvorens de rotonde op te rijden en heeft zichzelf daarmee de mogelijkheid ontnomen om goed te kijken of er verkeer aankwam. Het verschil met de zaak van de Geervlietse motorrijder, welke strafzaak leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2008, NJ 2008, 440, is dat de automobilist daar wel geheel was gestopt alvorens de voorrangsweg op te rijden. De officier van justitie concludeert op basis van het voorgaande dat er geen sprake is van het enkele ‘niet zien’ dat volgens vaste jurisprudentie geen culpa oplevert en beoordeelt het handelen van verdachte aldus als aanmerkelijk onoplettend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich blijkens de ter terechtzitting overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Door de verdediging is een aantal mogelijke verklaringen gegeven waardoor verdachte de bromfiets niet heeft waargenomen. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte wel degelijk heeft gekeken, maar de bestuurder van de bromfietser desondanks – helaas – niet heeft gezien. Het enige verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is dat hij de bromfiets geen voorrang heeft verleend. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad heeft de raadsman aangevoerd dat deze enkele gedraging onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van (aanmerkelijke) schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het subsidiaire feit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van een concrete gedraging van de zijde van verdachte en dat er derhalve ook geen sprake is van hinder in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.3
De bewijsmiddelen [1]
Verdachte [2] heeft op de terechtzitting van 11 februari 2015 onder meer verklaard:
“Op 14 april 2014 reed ik in mijn voertuig, een [automerk] met het kenteken [kenteken] op de Euregioweg in de richting van de rotonde die gevormd wordt door de Euregioweg, Heerlenseweg en de Schaesbergerweg. Toen ik de rotonde naderde heb ik mijn snelheid aangepast en ben ik langzamer gaan rijden. Ik heb ik in alle richtingen over de rotonde gekeken. Toen ik zag dat de rotonde vrij was, ben ik rustig achter mijn voorganger aan de ronde opgereden. Ik heb toen ook gekeken of er verkeer op de rotonde was. Ik heb toen geen verkeer gezien. Ik reed zo’n 20 kilometer per uur toen ik de rotonde op reed. Ik stuurde naar rechts om naar Heerlenseweg te rijden. Toen ik op de rotonde reed, voelde ik de auto bewegen en hoorde ik een knal. In heb mijn auto laten uitrollen en een eindje verderop langs de weg gezet. Toen ik uitstapte, zag ik op de rotonde een persoon op het wegdek liggen.”
Getuige [getuige] [3] verklaarde onder meer:
“Op 14 april hebben [slachtoffer] en ik een rit gemaakt (
de rechtbank begrijpt: op de brommer). We kwamen uit de richting van de Schaesbergerweg en naderden de rotonde op de Euregioweg. We wilden rechtdoor de Heerlenseweg oprijden. Ik reed ongeveer 50 meter achter[slachtoffer] en ik zag dat[slachtoffer] de rotonde op reed. Ik hoorde een klap. Ik zag dat[slachtoffer] tegen de scheidingsverhoging lag.”
De afdeling Forensische Opsporing [4] van de politie Limburg heeft een analyse van het ongeval gemaakt. Hieruit komt onder meer het volgende naar voren:
“Het onderzoek is ingesteld naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 14 april 2014, omstreeks 22:10 uur, had plaatsgevonden op de rotonde gevormd door de Euregioweg / Heerlenseweg / Schaesbergerweg te Landgraaf.
Het verkeer dat over de toeleidende wegen de rotonde nadert moet voorrang verlenen aan bestuurders welke zich reeds op de rotonde bevinden, hetgeen is aangeduid door middel van borden conform model B6 en in de uitmonding van de toeleidende wegen aangebrachte haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van het RVV 1990.
Op de plaats van het ongeval is openbare straatverlichting geplaatst welke ten tijde van het ongeval en het onderzoek ter plaatse ontstoken was.
Het zicht van de beide betrokken bestuurders op het wegverloop, de weginrichting en de nadering van de rotonde werd niet belemmerd.
De betrokken Puch werd op de rotonde aangetroffen, liggende op de linkerflank.
Zowel de Puch als de [automerk] vertoonden (recent) schade-en sporenbeeld.
Aan de hand van de schade en de aangetroffen sporen aan beide voertuigen, werden de beide voertuigen tegen elkaar geplaatst waardoor duidelijk werd hoe de voertuigen zich ten opzichte van elkaar bevonden op enig moment van de botsing.
Aan de hand van de bepaling van de botspositie en botsplaats worden de conclusies getrokken dat:
- de Puch in contact kwam met de voorzijde links van de [automerk];
- de Puch van links naar rechts voor de [automerk] langs wilde rijden;
- de Puch zich reeds enige tijd op de rotonde bevonden moet hebben, alvorens de [automerk] de rotonde opreed.”
Op een tweetal foto’s (VOA-05 en VOA-06 ) [5] welke deel uitmaken van de voormelde analyse van het ongeval is te zien dat de rotonde goed verlicht en goed zichtbaar is. Blijkens de toelichting op pagina 23 betreffen deze foto’s de aangetroffen situatie op de plaats ongeval.
De beslissing dat het subsidiair ten laste gelegde door verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
4.4
Overwegingen en het oordeel van de rechtbankDe rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor het slachtoffer [slachtoffer] werd gedood.
Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Bij de beantwoording van die vraag komt het blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In de onderhavige zaak heeft de aanrijding desastreuze gevolgen gehad voor veel betrokkenen.[slachtoffer] is overleden en laat een jonge dochter achter en andere naasten. De onmiskenbare ernst van deze gevolgen kunnen, zoals hiervoor is benadrukt, echter niet bepalend worden geacht voor de vraag welk strafrechtelijk verwijt verdachte gemaakt kan worden.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is volgens de rechtbank komen vast te staan dat verdachte op 14 april 2014 met zijn personenauto in aanrijding is gekomen met een bromfiets, waarbij de bestuurder van die bromfiets ten val is gekomen en uiteindelijk als gevolg van het daarbij opgelopen hersenletsel is overleden. Verdachte reed, komende vanuit de Euregioweg, de rotonde op. Daarbij diende hij voorrang te verlenen aan het verkeer dat zich op de rotonde bevond. Op het moment dat verdachte de rotonde opreed, bevond het slachtoffer[slachtoffer] zich als bestuurder van de bromfiets al op die rotonde en derhalve had verdachte aan die bromfiets voorrang moeten verlenen.
Voor de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat verdachte bij het naderen en oprijden van de rotonde heeft gekeken om te zien of er verkeer naderde en of er zich verkeer op die rotonde bevond. Tevens is voor de rechtbank voldoende aannemelijk geworden, mede gelet op de hierboven genoemde foto, dat het slachtoffer voor verdachte waarneembaar moet zijn geweest. Echter, de enkele omstandigheid dat verdachte de bromfiets niet heeft gezien, hoewel die voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en het feit dat verdachte zijn rijgedrag hierop had kunnen en moeten aanpassen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte diens voertuig niet geheel tot stilstand heeft gebracht niet van invloed is geweest op verdachtes falende waarneming en daarmee op het ongeval. Het feit dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer en dus niet is gestopt, is immers terug te voeren op het feit dat hij het slachtoffer niet heeft gezien. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook in de strafzaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad, waar de officier van justitie zich op beroept, de automobilist die de voorrangsweg opreed en de motorrijder over het hoofd zag, haar voertuig niet geheel tot stilstand had gebracht.
Nu niet is gebleken dat verdachte werd afgeleid door zaken als telefoneren of andere handelingen dan het besturen van zijn auto en voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte goed heeft gekeken en met gepaste snelheid de rotonde is genaderd en opgereden, kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat van zeer, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag sprake is geweest. Verdachte moet aldus worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde. Om tot een bewezenverklaring te komen, volstaat de vaststelling dat een verkeersfout daadwerkelijk door een verkeersdeelnemer is gemaakt terwijl niet is gebleken van omstandigheden die leiden tot de conclusie dat alle schuld van de verkeersdeelnemer ontbreekt. Van belang is of verdachte door zijn gedrag gevaar en/of hinder voor het verkeer heeft veroorzaakt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en -overweging maakt de rechtbank op dat verdachte bij het naderen van de rotonde onvoldoende oplettend is geweest door de bestuurder van de bromfiets, welke hij had
kunnenwaarnemen, geen voorrang te verlenen waardoor een aanrijding is ontstaan waarbij de bestuurder van die bromfiets ten val is gekomen. Dit handelen is aan verdachte toe te rekenen. Hoewel er geen sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid is naar het oordeel wel sprake van onvoldoende oplettendheid aan de kant van verdachte en is door zijn handelen concreet gevaar ontstaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van subsidiair:
op 14 april 2014 in de gemeente Landgraaf, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende en gekomen bij de rotonde, gevormd door de kruising van de Schaesbergerweg, de Heerlenseweg en de Euregioweg, terwijl het uitzicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd, genoemde rotonde op is gereden en daarbij geen gevolg heeft gegeven aan een voor hem, verdachte, geldend bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - en/althans op het wegdek aangebrachte haaientanden - eveneens aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg -, op het moment dat een voor hem, verdachte, van links over genoemde rotonde komende bestuurder van een bromfiets reeds dicht genaderd was, waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met die bromfiets, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde subsidiair ten laste gelegde feit levert op de navolgende strafbare overtreding:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en een ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte eigenaar is van een opticiensbedrijf waarin de werkdruk hoog is en waarvoor verdachte zijn rijbewijs niet kan missen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bij het oprijden van een rotonde een aldaar rijdende bromfiets over het hoofd gezien waardoor een botsing is ontstaan en de bestuurder van die bromfiets is overleden.
De gevolgen van dit handelen zijn ingrijpend. De nabestaanden moeten verder leven met het verdriet en de enorme impact van dit verlies. Het is goed te begrijpen dat het overlijden van[slachtoffer] een niet op te vullen emotionele leegte heeft achtergelaten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenwel ook gebleken dat het ongeval een enorme impact heeft gehad op verdachte. Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring en ter terechtzitting overtuigend en oprecht aangegeven hoe moeilijk hij het heeft met hetgeen er is gebeurd en dat hij als gevolg van het voorval nog altijd psychische en lichamelijke klachten ondervindt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de toenadering die verdachte na het ongeval heeft gezocht tot de nabestaanden en spreekt haar respect uit voor het contact dat tussen hen tot stand gekomen is.
De rechtbank ziet zich voor de moeilijke taak een passende straf op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van verdachte en zonder afbreuk te doen aan de gevoelens van de nabestaanden.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde en komt slechts toe aan een bewezenverklaring voor het subsidiaire feit. Dit betreft een overtreding.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke straf geen bijdrage levert aan de verwerking van het rouwproces bij de nabestaanden en evenmin aan het rijgedrag van verdachte. Voorts zal verdachte voor zijn baan de beschikking moeten hebben over zijn rijbewijs. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van dit geval en in het bijzonder gelet op de gevolgen voor verdachte, slechts een voorwaardelijke straf op zijn plaats is. De rechtbank is van oordeel dat, nu het hier een overtreding van de Wegenverkeerswet betreft, een voorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid het meest zinvol is om nieuwe soortgelijke feiten te voorkomen. De rechtbank acht de duur van 6 maanden passend en zal die opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.5 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
zes maanden;
- bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.S. Dijks, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en mr. D.L.F. de Vocht, rechters, in tegenwoordigheid van P. Susijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2015.
Buiten staat
mr. D.L.F. de Vocht is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/866382-14
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 25 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te[geboortegegevens],
wonende te[adresgegevens],
thans gedetineerd in de / het *** Detentieinstantie *** te
*** Vest.plaats detentieinstantie ***.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 11 februari 2015 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
(tolk: bouwsteen 503)
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman/vrouwe Mr. E.H.J. van der Heijden, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL24252014041949-1, gedateerd 19 augustus 2014, en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering. Het proces verbaal is genummerd pagina 1 tot en met 127.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 11 februari 2015.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 14 april 2014, pagina’s 117 en 118.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse d.d. 14 juli 2014, pagina’s 13, 14, 16, 17 en 18.
5.Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse d.d. 14 juli 2014, pagina 31.