ECLI:NL:RBLIM:2015:1472

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
03/091425-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in een mensenhandelzaak wegens gebrek aan rechtsmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging, omdat er geen rechtsmacht voor Nederland bestond. De verdachte, die niet de Nederlandse nationaliteit bezit en niet in Nederland woonachtig was ten tijde van de feiten, had de verweten gedragingen gepleegd in Duitsland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de slachtoffers ook geen Nederlandse nationaliteit bezaten en niet in Nederland woonden. Hierdoor was er geen grond voor de toepassing van de Nederlandse strafwet, zoals bepaald in de artikelen 2 tot en met 8c van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft het preliminaire verweer van de verdediging gehonoreerd, wat leidde tot de gedeeltelijke nietigheid van de dagvaarding. De rechtbank concludeerde dat Nederland geen rechtsmacht had over de zaak, en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. Deze uitspraak is gedaan na een zitting op 9 februari 2015, waar de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig waren. Het vonnis is ondertekend door de rechters en griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/091425-14
Datum uitspraak : 23 februari 2015
Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Raadsman is mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat te Heerlen.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 februari 2015.
De rechtbank heeft op 9 februari 2015 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat, nadat de rechtbank het door de verdediging gevoerde preliminaire verweer heeft gehonoreerd en de dagvaarding partieel nietig heeft verklaard en na wijziging van de tenlastelegging, terecht ter zake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2013 tot en met 13 april 2014 te Aken, in elk geval in Duitsland meermalen althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (telkens) heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in een ander land, te weten vanuit Duitsland naar Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De rechtbank heeft, naar aanleiding van het daartoe gevoerde preliminaire verweer de dagvaarding partieel nietig verklaard. Een en ander betekent dat de tenlastelegging nu nog slechts inhoudt dat verdachte de verweten gedragingen niet in Nederland, maar alleen in Duitsland zou hebben gepleegd.
De artikelen 2 tot en met 8c van het Wetboek van Strafrecht bepalen op welke personen en/of welke feiten de Nederlandse strafwet van toepassing is.
Verdachte bezit niet de Nederlandse nationaliteit. Uit het dossier is gebleken dat hij ten tijde van het ten laste gelegde niet woonachtig was in Nederland en ook thans niet hier woonachtig is. De personen tegen wie het tenlastegelegde misdrijf zou zijn gepleegd, bezitten niet de Nederlandse nationaliteit en zijn evenmin woonachtig in Nederland. Ook ten tijde van het plegen van het feit woonden zij niet in Nederland.
Op basis van de artikelen 2 tot en met 5 van het Wetboek van Strafrecht komt aan Nederland derhalve geen rechtsmacht toe. Evenmin komt Nederland rechtsmacht toe op grond van de artikelen 7 tot en met 8c van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt in lid 1 dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een strafbaar feit voor zover een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht. Lid 2 van artikel 6 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat in deze algemene maatregel van bestuur de feiten worden omschreven tot welke de bij de maatregel aangewezen verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot de vestiging van rechtsmacht verplichten.
De onderliggende algemene maatregel van bestuur is het besluit van 28 januari 2014 tot aanwijzing van de gevallen waarin verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot het vestigen van rechtsmacht verplichten (Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht, Stb. 2014,484; iw.tr. 1 juli 2014).
Voor zover betrekking hebbend op het tenlastegelegde misdrijf, artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, staat in Paragraaf 2, 3 en 4 van dit besluit beschreven wanneer aan Nederland ten aanzien van dit feit –gepleegd in het buitenland- rechtsmacht toekomt. Kort gezegd is dat wanneer verdachte Nederlander is of wanneer verdachte in Nederland verblijft of ten tijde van het plegen van het feit verbleef
óf
wanneer het feit gepleegd is tegen een Nederlander of tegen iemand die een vaste woon-of verblijfplaats in Nederland heeft of heeft gehad.
Ook hiervan is in de onderhavige zaak geen sprake.
Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat Nederland geen rechtsmacht heeft en dat de officier van justitie dus niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de strafvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2015.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/091425-14
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 23 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat te Heerlen.