ECLI:NL:RBLIM:2015:1440

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
C/03/201852 / HA RK 15-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een strafzaak wegens vermeende onheuse bejegening

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 13 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechter, mr. P.H.M. Kuster, ingediend door de advocaat mr. B.M. Beg. Het verzoek tot wraking werd gedaan tijdens een openbare terechtzitting op 28 januari 2015, waarin de politierechter de leiding had over de behandeling van een strafzaak met parketnummer 03/147346-13. De verzoeker stelde dat de rechter de raadsman onheus had bejegend door hem te onderbreken en te dreigen met verwijdering uit de zittingszaal.

De wrakingskamer heeft de procedure op 6 februari 2015 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als zijn raadsman, de rechter, de persrechter mr. Holthuis en de officier van justitie mr. Janssen aanwezig waren. De verzoeker voerde aan dat de rechter hem geen kans had gegeven om de verdediging te voeren en dat dit een blijk van vooringenomenheid was. De wrakingskamer oordeelde echter dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet tijdig waren ingediend en dat de rechter zijn bevoegdheid om de orde te handhaven op de zitting niet als een grond voor wraking kon worden aangemerkt.

De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat de rechter niet onpartijdig was en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/201852 / HA RK 15-23
Datum uitspraak: 13 februari 2015
Beslissing van de meervoudige kamer in de zaak belast met de behandeling van wrakingszaken op verzoek van
[verzoeker],
wonende te [adres], [woonplaats],
(hierna verzoeker),
advocaat mr. B.M. Beg,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. P.H.M. Kuster, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Op de openbare terechtzitting van 28 januari 2015 heeft verzoeker de wraking verzocht van de politierechter, in de bij deze rechtbank, sector strafrecht aanhangige zaak met parketnummer 03/147346-13.
De rechter heeft de wrakingskamer op 2 februari 2015 schriftelijk bericht dat zij niet in het verzoek berust. Zij heeft een schriftelijke reactie bijgevoegd waarin zij tevens heeft meegedeeld dat zij gehoord wenst te worden.
De raadsman van verzoeker heeft op 5 februari 2015 een aanvullend mailbericht verzonden inhoudend een door hem opgesteld verslag van de zitting van de rechter van 28 januari 2015.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 februari 2015, waar verzoeker met zijn raadsman, de rechter en de persrechter, mr. Holthuis en de officier van justitie,
mr. Janssen zijn verschenen.

2.Standpunt verzoeker

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechter de raadsman van verzoeker onheus heeft bejegend door te stellen dat hij op moest houden, want anders zou ze hem laten verwijderen uit de zittingszaal.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), gelezen in combinatie met artikel 513, eerste en tweede lid, Sv dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden. Het tweede lid van artikel 513 Sv bepaalt dat het verzoek tot wraking schriftelijk en gemotiveerd moet worden gedaan. Tevens is in dat lid bepaald dat na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting het verzoek tot wraking ook mondeling kan geschieden.
Indien om wraking wordt verzocht ter terechtzitting, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, worden de gronden waarop het wrakingsverzoek berust vastgelegd in een proces verbaal van wraking.
Tijdens de terechtzitting van 28 januari 2015 heeft de raadsman aangegeven dat de grondslag van de wraking is de onheuse bejegening van hem door de rechter, zo blijkt uit het proces-verbaal.
Bij de aanvang van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de raadsman een toelichting gegeven op het verzoek. Hij stelt dat hij geen enkele kans heeft gekregen om de verdediging te voeren omdat de rechter hem verhinderde om in gesprek te geraken met de deskundige. Daarmee heeft de rechter blijk gegeven van vooringenomenheid, zo stelt hij.
De wrakingskamer overweegt dat, voor zover de raadsman met deze toelichting heeft willen betogen dat de rechter zich vooringenomen heeft getoond door hem bij de ondervraging van de deskundige enkele malen te onderbreken en heeft beoogd dit als grondslag van het verzoek naar voren te brengen, hij hierin faalt omdat deze grond te laat is voorgedragen.
Uit het proces-verbaal blijkt overigens dat de rechter de raadsman slechts heeft onderbroken omdat zijn vraag niet helder was en even later opnieuw met het verzoek om zich te beperken tot de vraag die op de terechtzitting aan de orde was.
Als uit deze voorvallen moet worden begrepen dat de rechter de raadsman geen kans heeft gegeven de deskundige te ondervragen en met hem in gesprek te geraken dan vindt deze stelling geen onderbouwing in het door de griffier en de rechter opgestelde proces-verbaal van de zitting en evenmin in het door de raadsman opgestelde verslag van de terechtzitting. Uit beide stukken blijkt immers dat de raadsman juist wel in gesprek heeft kunnen geraken met de deskundige.
Ingevolge het bepaalde in artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft de voorzitter -in het onderhavige geval de politierechter- de leiding over het onderzoek ter terechtzitting en geeft daartoe de nodige bevelen. Het feit dat de rechter haar bevoegdheid uitoefent door de orde op de terechtzitting te bepalen is geen grond voor wraking want daardoor kan niet de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter niet onpartijdig jegens de veroordeelde is. Voor zover de raadsman het niet eens is met de bejegening van zijn persoon door de politierechter kan hij een klacht tegen de rechter indienen.
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking dan ook af.

4.Beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th. M. Schelfhout, voorzitter, mr. W.E. Elzinga en
mr. V.P. van Deventer, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2015.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.