ECLI:NL:RBLIM:2015:1433

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
C-03-202304 - BZ RK 15-243
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitstel van betaling door gefailleerde vennootschap in kort geding

In deze zaak vordert een gefailleerde vennootschap, vertegenwoordigd door haar vennoten, uitstel van betaling van een openstaande belastingschuld. De vordering is ingesteld in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter op 20 februari 2015 uitspraak doet. De gefailleerde vennootschap, die een café exploiteert, is op 13 januari 2015 failliet verklaard. Na de faillietverklaring heeft de vennootschap verzet aangetekend, dat op 24 februari 2015 behandeld zal worden. De ontvanger van de Belastingdienst heeft een aanzienlijke vordering op de vennootschap, maar de vennootschap heeft met al haar andere schuldeisers een betalingsregeling getroffen. De vennootschap heeft de ontvanger een betalingsvoorstel gedaan, maar deze is door de ontvanger afgewezen.

De voorzieningenrechter overweegt dat de vennootschap een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat het verzet tegen de faillietverklaring op korte termijn behandeld zal worden. De rechter weegt de belangen van de partijen en concludeert dat het belang van de vennootschap bij uitstel van betaling zwaarder weegt dan het belang van de ontvanger bij het afwijzen van het voorstel. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vennootschap toe, maar onder de voorwaarde dat het faillissement niet wordt vernietigd en dat het financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst rechtsgeldig wordt ingeroepen. Tevens wordt de ontvanger veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/202304 / BZ RK 15-243
Vonnis in kort geding van 20 februari 2015
in de zaak van

1.[eiseres sub 1],

in haar hoedanigheid van vennoot van Café [X]
wonende te [woonplaats],
2.
[eiser sub 2],
in zijn hoedanigheid van vennoot van Café [X]
wonende te [woonplaats],
3. de vennootschap onder firma
CAFÉ [X],
gevestigd te [verstigingsplaats],
eisers,
gemachtigde mr. T.E.J. Devens,
en
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST VENLO,
gevestigd te Venlo,
gedaagde,
gemachtigde A.M. Koppen.
Partijen zullen hierna [eisers] en De Ontvanger worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling gehouden op 19 februari 2015
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van De Ontvanger.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] exploiteert een café onder de naam ‘Café [X]’.
2.2.
Op 13 januari 2015 is [eisers] bij vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, in staat van faillissement verklaard.
2.3.
Naar aanleiding van de faillietverklaring heeft [eisers] verzet aangetekend. Het verzet zal ter terechtzitting d.d. 24 februari 2015 worden behandeld.
2.4.
De Ontvanger heeft een vordering van behoorlijke omvang (waarschijnlijk om en nabij € 35.000,00) op [eisers].
2.5.
[eisers] is erin geslaagd om met al haar schuldeisers, met uitzondering van De Ontvanger, een betalingsregeling te treffen.
2.6.
Ook aan De Ontvanger heeft [eisers] een betalingsvoorstel gedaan bestaande uit betaling van 20% van de openstaande vordering direct na vernietiging van het faillissement en betaling van de resterende 80% uiterlijk op 1 mei 2015. De Ontvanger is niet akkoord gegaan met voornoemd voorstel.
2.7.
[eiseres sub 1] is erfgename in de nalatenschap van haar moeder. Hierdoor maakt zij aanspraak op een derde van de opbrengst van de verkoop van het tot de nalatenschap behorende appartement. Dit appartement is onder voorbehoud van financiering verkocht aan een derde voor een bedrag ad € 185.000,00 bij een restschuld ter hoogte van
€ 40.000,00. Het financieringsvoorbehoud liep op 20 februari 2015 af. Tijdens de mondelinge behandeling gehouden op 19 februari 2015 was door de koper nog geen beroep gedaan op dit financieringsvoorbehoud.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert:
  • primair De Ontvanger te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis [eisers] schriftelijk uitstel van betaling te verlenen ter zake de openstaande belastingschuld(en) tot uiterlijk 1 mei 2015,
  • subsidiair De Ontvanger te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis schriftelijk uitstel van betaling te verlenen ter zake de openstaande belastingschuld(en), zulks onder de ontbindende voorwaarde dat: (a) het faillissement van [eisers] wordt vernietigd en (b) het financieringsvoorbehoud opgenomen in de koopovereenkomst niet rechtsgeldig wordt ingeroepen,
  • primair en subsidiair het hiervoor gevorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat De Ontvanger nalaat aan de vernoemde verplichting te voldoen, vermeerderd met een dwangsom van
€ 5.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat De Ontvanger nalaat alsnog om binnen twee dagen na betekening van het vonnis schriftelijk uitstel van betaling te verlenen,
 veroordeling van De Ontvanger in de proceskosten.
3.2.
De Ontvanger voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] stelt een spoedeisend belang te hebben bij het gevorderde. Dit spoedeisend belang is er volgens haar in gelegen dat het verzet op 24 februari 2015 wordt behandeld. Wil dit verzet slagen dan dient er met alle schuldeisers (dus ook met De Ontvanger) een regeling te zijn getroffen, aldus [eisers]. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voormelde stelling van [eisers] voldoende is om een spoedeisend belang aan haar kant aan te nemen.
4.2.
De vordering van [eisers] is gebaseerd op de stelling dat De Ontvanger onrechtmatig handelt dan wel misbruik van haar bevoegdheid maakt door te weigeren akkoord te gaan met een betalingsvoorstel, terwijl het belang van De Ontvanger bij weigering niet opweegt tegen het belang van [eisers] en de overige schuldeisers bij een uitstel van betaling.
4.3.
Het belang dat De Ontvanger stelt te hebben bij het niet akkoord gaan met het betalingsvoorstel is dat haar onvoldoende zekerheid is geboden, terwijl zij in de situatie van een faillissement als preferente schuldeiser meer zekerheid heeft op de voldoening van haar vordering. Immers, niet zeker is dat - in de situatie dat het faillissement wordt vernietigd – [eisers] ook daadwerkelijk op 1 mei 2015 het resterende gedeelte van de openstaande vordering voldoet, aldus De Ontvanger.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij beoordeling van de vraag of de gevraagde voorlopige voorziening kan worden toegewezen hij in casu zal overgaan tot afweging van de belangen van partijen. De voorzieningenrechter kan ook belangen van derden in zijn oordeel betrekken.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt en oordeelt als volgt. Het belang dat [eisers] bij het gevorderde heeft is dat zij - indien De Ontvanger haar uitstel van betaling verleend - een grotere kans heeft dat het verzet gegrond wordt verklaard en het faillissement wordt vernietigd. Bovendien zijn ook de overige (concurrente) schuldeisers bij vernietiging van het faillissement gebaat, daar in geval van faillissement onzeker is wat er na voldoening van de preferente schuldeisers nog voor hen resteert. In de meeste gevallen is de boedel niet toereikend om de concurrente vorderingen (geheel) te voldoen. Indien het faillissement wordt vernietigd en [eisers] haar betalingsregelingen nakomt hebben de concurrente schuldeisers meer zekerheid op voldoening van hun vordering. De belangen van De Ontvanger worden, zowel in het geval dat het verzet ongegrond wordt verklaard als in het geval dat het faillissement wordt vernietigd en het financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst niet rechtsgeldig wordt ingeroepen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gewaarborgd. Immers, in het eerste geval heeft De Ontvanger voldoende zekerheid gelet op haar hoedanigheid van preferente schuldeiser in het faillissement en in het tweede geval heeft zij voldoende zekerheid omdat aan de koper in dat geval geen beroep meer toekomt op een ontbindende voorwaarde zodat in beginsel niets meer in de weg staat aan de verkoop van het appartement. Gelet op het vorenstaande weegt het belang van [eisers] en de overige concurrente schuldeisers bij uitstel van betaling zwaarder dan het belang van De Ontvanger bij afwijzing van het gevorderde. De voorzieningenrechter zal om deze reden – het primair gevorderde komt hem te ruim voor - het subsidiair gevorderde toewijzen met dien verstande dat de Ontvanger zal worden veroordeeld tot het verlenen van schriftelijk uitstel onder de ontbindende voorwaarde dat (a) het faillissement van [eisers]
nietwordt vernietigd en (b) het financieringsvoorbehoud opgenomen in de koopovereenkomst rechtsgeldig wordt ingeroepen. Deze formulering wijkt iets af van hetgeen gevorderd wordt omdat met de wijze waarop het gevorderde is geformuleerd door [eisers] in de dagvaarding wordt bereikt dat het uitstel niet langer gehandhaafd hoeft te worden indien het verzet gegrond wordt verklaard en het faillissement dus niet in stand blijft of het financieringsvoorbehoud niet wordt ingeroepen, hetgeen evident niet de bedoeling is van [eisers].
De gevorderde dwangsom zal tenslotte worden beperkt zoals in het dictum is bepaald.
4.6.
De Ontvanger zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.523,19

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt De Ontvanger om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis [eisers] schriftelijk uitstel van betaling te verlenen ter zake de openstaande belastingschuld(en) tot uiterlijk 1 mei 2015, zulks onder de ontbindende voorwaarde dat (a) het faillissement van [eisers] niet wordt vernietigd en (b) het financieringsvoorbehoud opgenomen in de koopovereenkomst zoals genoemd in de dagvaarding rechtsgeldig wordt ingeroepen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat De Ontvanger nalaat aan voornoemde verplichting te voldoen, met een maximum van € 150.000,00,
5.2.
veroordeelt De Ontvanger in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.523,19,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2015.