3.3Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank zal, in verband met de leesbaarheid en begrijpelijkheid van het vonnis, de feiten in chronologische volgorde bespreken.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 november 2014 de auto van zijn vrouw in Brunssum heeft bestuurd, terwijl hij niet over een rijbewijs beschikt.Bij controle van het rijbewijsregister bleek dat aan verdachte nooit een rijbewijs was afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door de verdachte bestuurde voertuig behoorde.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij die dag op de rotonde Kennedylaan / Europalaan in Brunssum reed. Daar zag hij dat een andere auto hard achter hem aanreed. Dit bleek later, zo begrijpt de rechtbank, de auto van [getuige 1] te zijn. Verdachte is vervolgens afgeslagen en heeft daarna eerst een remsignaal gegeven om zijn achterligger te waarschuwen dat hij te dichtbij zat. Toen verdachte zag dat zijn achterligger een vuist en een middelvinger naar hem opstak, heeft hij flink geremd. Verdachte was geïrriteerd en had daar - naar eigen zeggen - een botsing voor over. Er was op dat moment geen andere reden om te remmen, zoals een auto voor hem die remde of iemand die de voetgangersoversteekplaats overstak.
[getuige 1] verklaarde dat hij met zijn auto de rotonde Kennedylaan / Europalaan in Brunssum op wilde rijden. Een auto die van de Europalaan kwam, reed nog voor hem de rotonde op, waardoor [getuige 1] moest afremmen om een aanrijding te voorkomen. Deze auto sloeg vervolgens rechtsaf de Kennedylaan op. [getuige 1] reed achter deze auto aan en zag, nadat hij de voetgangersoversteekplaats voorbij was, dat de auto voor hem flink remde. Volgens [getuige 1] stak er op dat moment niemand over. [getuige 1] moest vervolgens ook flink remmen en is tegen zijn voorligger aan gereden.
Uit deze bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 2 november 2014 in Brunssum een auto heeft bestuurd, zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven (feit 3). Ook heeft verdachte die dag gevaar op de weg veroorzaakt door te remmen zonder dat daartoe een verkeersnoodzaak bestond, waardoor de door verdachte bestuurde auto in aanrijding is gekomen met de achteropkomende auto van [getuige 1] (feit 2).
Ten aanzien van feit 1:
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan. Zij verklaarde dat zij op 2 november 2014 in Brunssum als bijrijder bij [getuige 1] in de auto zat. Nadat zij op de auto van verdachte botste, wilde verdachte geen schadeformulier invullen. Verdachte stapte volgens [slachtoffer] zijn auto weer in en startte de motor van de auto. Omdat [slachtoffer] en [getuige 1] niet wilden dat de man wegreed, liepen zij beiden naar de voorzijde van zijn auto. Toen [slachtoffer] midden voor de auto stond, hoorde ze dat verdachte vol gas gaf en dat de motor hoge toeren draaide. [slachtoffer] kon geen kant uit en sprong op de motorkap van de auto, omdat de auto van verdachte haar anders had geraakt. Vervolgens voelde [slachtoffer] dat de auto wegreed en zij pakte zich aan de rand van de motorkap vast. Na ongeveer 20 meter voelde [slachtoffer] dat verdachte abrupt remde en tot stilstand kwam. Hierdoor kon [slachtoffer] zich niet meer vasthouden aan de rand van de motorkap en viel zij met haar linkerknie en -pols op het wegdek.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat twee auto’s op de Kennedylaan in Brunssum, enkele meters verder dan de daar gelegen voetgangersoversteekplaats, op elkaar waren gebotst. Nadat er ruzie was ontstaan tussen beide bestuurders, zag [getuige 2] dat de bestuurder van de voorste auto terug zijn auto instapte en weg wilde rijden. De vrouw die in de achterste auto zat, ging vervolgens recht voor de voorste auto staan. Zij stond op ongeveer een halve meter voor deze auto. [getuige 2] zag daarna dat de bestuurder van de voorste auto vol gas gaf en in de richting van de vrouw reed, waarbij hij haar niet probeerde te ontwijken. De vrouw stak daarop beide armen in de lucht en riep dat de bestuurder moest stoppen, waarna deze vrouw niets anders meer kon doen dan op de motorkap van de auto te springen. [getuige 2] zag dat de vrouw zich op dat moment aan de auto probeerde vast te pakken. Daarna zag hij dat de bestuurder van deze auto met dezelfde snelheid een bocht naar rechts maakte, een doodlopend stuk weg inreed en - met de vrouw op de motorkap - met dezelfde snelheid 20 à 30 meter doorreed. Daarna kwam de auto volgens [getuige 2] in een keer tot stilstand. Het leek alsof de bestuurder in een keer heel hard remde. De vrouw viel daarop van het voertuig af en kwam op de grond terecht, waarna de bestuurder van de auto uitstapte en zei: “Dan had ze maar niet voor mijn auto moeten gaan staan.”
[getuige 3] heeft gelijkluidend verklaard. Hij zag dat er een aanrijding had plaatsgevonden op de Kennedylaan in Brunssum. De achterste auto die bij deze aanrijding was betrokken stond nog net met de achterzijde op het zebrapad. [getuige 3] hoorde dat beide partijen ruzie hadden, daarna hoorde hij dat iemand riep “Je kunt niet zomaar wegrijden!” Toen [getuige 3] zich omdraaide, zag hij dat de bestuurder van de voorste auto in zijn auto stapte en dat een vrouw die eerst in de achterste auto zat, voor de voorste auto stond. De bestuurder van de voorste auto startte de motor van de auto vervolgens, gaf gas en trok op. De vrouw viel op de motorkap. Deze vrouw hield zich, terwijl de bestuurder bleef rijden, aan de bovenkant van de motorkap en aan de ruitenwisser vast. De bestuurder bleef met behoorlijke snelheid rijden, reed daarna de bocht om en hard over een drempel heen, een doodlopende straat in. [getuige 3] zag de vrouw, op het moment dat de bestuurder over de drempel reed, op de motorkap omhoog vliegen. Daarna zag hij dat de bestuurde een paar meter na de drempel fors remde en een noodstop maakte, waardoor de auto abrupt tot stilstand kwam en de vrouw hard van de motorkap viel en voor de auto op de grond terecht kwam.
Poging tot zware mishandeling of mishandeling?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 2 november 2014 in Brunssum met zijn auto op [slachtoffer], die op dat moment voor de auto van verdachte stond, is ingereden. [slachtoffer] is vervolgens op de motorkap van de auto van verdachte beland, waarna verdachte - terwijl [slachtoffer] op de motorkap van zijn auto lag - is blijven doorrijden, zonder snelheid te minderen. Hij heeft met onverminderde snelheid een bocht gemaakt, is vervolgens over een drempel heen gereden en heeft daarna abrupt geremd, waardoor [slachtoffer] van de motorkap is gevallen.
Dat [slachtoffer], zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, ter hoogte van de drempel vanaf de zijkant op zijn motorkap is gesprongen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte wordt op dat punt namelijk weersproken door [slachtoffer] en de onafhankelijke getuigen [getuige 2] en [getuige 3] die allen hebben verklaard dat [slachtoffer] recht voor de auto van verdachte stond en op de motorkap moest springen, omdat verdachte op haar inreed.
Vervolgens is de vraag of dit als een poging tot zware mishandeling of als een mishandeling moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de bedoeling had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Resteert de vraag of het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen. Uit het hiervoor genoemde samenstel van gebeurtenissen - het op [slachtoffer] inrijden terwijl deze zich op zeer korte afstand van zijn voertuig bevond en niet anders kon dan op de motorkap van het voertuig springen, het vervolgens doorrijden met de auto, waarbij verdachte bovendien een bocht nam en over een drempel heen reed, terwijl [slachtoffer] op de motorkap lag en het daarna abrupt remmen, waardoor [slachtoffer] van de motorkap af viel - leidt de rechtbank af dat de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] op zijn minst aanmerkelijk is te noemen. [slachtoffer] had immers van de rijdende auto af kunnen vallen en gelet op de positie van [slachtoffer] op de motorkap, had zij onder de rijdende auto van verdachte terecht kunnen komen. Ook had zij - ten gevolge van het abrupt remmen van verdachte - zodanig van de motorkap op de grond kunnen vallen dat zij zwaar lichamelijk letsel op had kunnen lopen. Verdachte heeft blijk gegeven die kans ook te hebben aanvaard door niet alleen op [slachtoffer] in te rijden op het moment dat zij voor zijn auto stond, maar ook door te blijven rijden (en niet te remmen) op het moment dat [slachtoffer] op de motorkap lag. Dat verdachte slechts de intentie had zijn auto op de doodlopende weg te parkeren en daar het schadeformulier in te vullen, zoals door de raadsman is aangevoerd, acht de rechtbank onaannemelijk. [slachtoffer] heeft namelijk verklaard dat verdachte het schadeformulier
nietwilde invullen, terwijl ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij hoorde dat iemand riep “Je kunt niet zomaar wegrijden!” Bovendien heeft verdachte zelf bij de politie verklaard dat hij weg wilde om naar zijn zwager te gaan om te regelen dat deze zijn pleegkind ging ophalen.
De rechtbank zal de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, gelet op het hiervoor overwogene, bewezen verklaren.