Overwegingen
1. Vergunninghouder heeft op 13 maart 2012 een aanvraag ingediend bij verweerder voor het veranderen van de inrichting aan de [straatnaam] te [plaats 2]. De verandering ten opzichte van de vergunde situatie ziet erop dat de bij besluit van 19 augustus 2009 vergunde vleesvarkensstal voor 2.712 vleesvarkens niet wordt gebouwd, de veebezetting in de bestaande vleesvarkensstal 2 en 3 (die niet zijn voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem) wordt verminderd tot respectievelijk 456 en 609 vleesvarkens en dat een nieuwe stal voor 50.000 opfokkippen op volièrehuisvesting (BWL2005.03.V1) wordt gerealiseerd.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in verbinding met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een ontwerpbesluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Eiseres heeft tegen het ontwerpbesluit zienswijzen ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat er, nadat zij op 12 december 2012 een zienswijze had ingediend tegen de ontwerpvergunning, op 18 januari 2013 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de verantwoordelijke wethouder, vergunninghouder, een milieuambtenaar van verweerders gemeente en vertegenwoordigers van eiseres. Eiseres heeft tijdens dat gesprek de schriftelijk ingediende zienswijze mondeling toegelicht en gewezen op (strijdigheid) van de vestiging van de kippenstal met een speerpunt uit het in september 2010 door de gemeenteraad vastgestelde Dorpsontwikkelingsplan (Dop), inhoudende (onder meer) het streven naar vermindering van (geur)overlast van intensieve veehouderijen rondom de dorpskern. Eiseres heeft daarbij verweerder verzocht om in het belang van burgers en vergunninghouder, laatstgenoemde op enigerlei wijze te faciliteren naar een passende andere locatie, bij voorkeur in een Landbouwontwikkelingsgebied (Log). Volgens eiseres is het gesprek afgesloten met de mondelinge afspraak dat zij op de hoogte zou worden gehouden van de voortgang van een drietal door vergunninghouder geformuleerde opties, te weten het realiseren van een vergunde varkensstal voor 3.000 vleesvarkens, het doorgaan met de plannen voor het realiseren van een stal voor 50.000 opfokhennen met het risico op een langdurige procedure of het verplaatsen naar een andere, meer wenselijke locatie die de dorpskern minder belast. Eiseres geeft aan dat de grond voor het thans ingestelde beroep is gelegen in de omstandigheid dat zij in strijd met de hiervoor vermelde afspraak niet is geïnformeerd over en betrokken bij de voortgang van het onderzoek naar de genoemde opties.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake was van een informeel gesprek, waarbij standpunten zijn uitgewisseld en is gekeken naar mogelijke, alternatieve bedrijfsopties. Het betrof in de visie van verweerder niet het eenzijdig mondeling kenbaar maken van zienswijzen door eiseres als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb. Verweerder verklaart het verder te betreuren dat bij eiseres kennelijk de verwachting is gewekt dat dit overleg gevolgen zou hebben voor het formele besluitvormingsproces. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een en ander los van elkaar moet worden gezien en dat hij heeft te beslissen op de aanvraag zoals die door vergunninghouder is ingediend. Omdat de aanvraag voldoet aan wet- en regelgeving dient daarop positief te worden beslist en komt het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking, aldus verweerder.
5. Zoals bij de behandeling van het beroep van eiseres ter zitting van 22 januari 2015 is besproken ziet de rechtbank zich allereerst ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiseres als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb kan (alleen) een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
6. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid van genoemd artikel is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen mede als hun belangen worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
7. Gelet op artikel 2 van de statuten heeft de Stichting Dorpsraad Ysselsteyn ten doel: het adviseren van het gemeentebestuur van de gemeente Venray, meer in het bijzonder met betrekking tot de leefbaarheid van het dorp Ysselsteyn en het welzijn van de dorpsbewoners van genoemd dorp, en voorts al hetgeen met één en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
8. De rechtbank stelt vast dat de hiervoor weergegeven statutaire doelstelling van eiseres ziet op het adviseren van het gemeentebestuur van Venray en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Daaronder kan naar het oordeel van de rechtbank niet – ook niet in de ruimste zin des woords – het voeren van gerechtelijke procedures tegen besluiten van bestuursorganen van de gemeente worden begrepen. De omstandigheid dat die besluiten van invloed (kunnen) zijn op de leefbaarheid van het dorp Ysselsteyn en het welzijn van de dorpsbewoners of de omstandigheid dat het instellen van beroep een gevolg is van het niet adequaat omgaan door het gemeentebestuur met het advies(recht) van eiseres kan aan het vorenstaande niet afdoen. Om die reden kan eiseres niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb bij het thans bestreden besluit worden aangemerkt.
9. Op grond van voorgaande overwegingen dient het beroep van eiseres niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hieruit volgt dat aan een inhoudelijke beoordeling van de door eiseres naar voren gebrachte beroepsgronden niet kan worden toegekomen. Daarom wordt als volgt beslist.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzitter, mr. R.M.M. Kleijkers en
mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, leden, in aanwezigheid van
mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.
w.g. F. Timmers,
griffier
w.g. Seerden,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 februari 2015