ECLI:NL:RBLIM:2015:1168

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
C-03-201156 - KG ZA 15-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van mandelige entree na ongeoorloofde wijzigingen door mede-eigenaar

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft eiser, eigenaar van een pand, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die mede-eigenaar is van een mandelige entree. Eiser vordert dat gedaagde de mandelige entree terugbrengt in de oorspronkelijke staat, nadat gedaagde wijzigingen heeft aangebracht zonder overleg met eiser. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de wijzigingen niet noodzakelijk waren en dat gedaagde in strijd heeft gehandeld met artikel 3:170 BW, dat bepaalt dat het beheer van mandelige zaken gezamenlijk door de deelgenoten moet plaatsvinden. Eiser heeft aangetoond dat hij overlast ondervindt van de wijzigingen, die onder meer het overschilderen van muren en het vervangen van de toegangsdeur tot de frituur omvatten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat er overleg heeft plaatsgevonden over de wijzigingen en dat de aangebrachte veranderingen niet met toestemming van beide deelgenoten zijn gedaan. De vorderingen van eiser zijn toegewezen, en gedaagde is veroordeeld om de mandelige entree binnen twee weken in de oorspronkelijke staat te herstellen, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldoet. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/201156 / KG ZA 15-14
Vonnis in kort geding van 11 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.J. van der Heijden te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende [adres 1], [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling en de daarbij door [gedaagde] overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] is eigenaar en bewoner van het pand aan de [adres 2] te [woonplaats], alsmede rechthebbende tot de onverdeelde helft in een overdekte entree, gelegen tussen de panden [adres 3] en [adres 2] (verder: de mandelige entree). Een situatietekening van die entree is door [eiser] bij dagvaarding overgelegd.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van het voornoemde pand aan de [adres 3] en evenals [eiser] gerechtigd tot de onverdeelde helft in de mandelige entree. [gedaagde] verhuurt zijn pand aan [naam 1], die in het gehuurde een (afhaal)frituur exploiteert.
2.3.
[naam 1] heeft in of omstreeks augustus 2014 in de mandelige entree wijzigingen aangebracht. De wijzigingen zijn te zien op de door [eiser] bij dagvaarding overgelegde foto’s en betreffen onder meer het overschilderen van de oorspronkelijke witte muren en meterkast, het leggen van een laminaatvloer en het vervangen van de toegangsdeur tot de frituur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat het gebruik en beheer door de deelgenoten van de mandelige entree is geregeld bij reglement (productie 1 dagvaarding) en overigens wordt bepaald door artikel 3:170 BW. Gelet hierop geldt dat het beheer en gebruik door partijen (als deelgenoten) van de mandelige entree (in beginsel) tezamen dient te geschieden. [eiser] stelt dat hij niet akkoord is gegaan met de in de mandelige entree aangebrachte wijzigingen en dat hij de [naam 1] en haar partner [naam 2], die wijzigingen heeft aangebracht, daarover ter plaatse heeft geïnformeerd. Voorts stelt hij dat hij bij aangetekende brieven van 18 september 2014 en 18 december 2014 [gedaagde] heeft verzocht de mandelige entree in de oorspronkelijke staat terug te (doen) brengen, aan welke verzoeken [gedaagde] geen gehoor heeft gegeven. Volgens [eiser] handelt [gedaagde] daarmee onrechtmatig jegens hem. [eiser] stelt dat hij overlast en hinder ondervindt ten gevolge van de aangebrachte wijzigingen.
3.2.
[eiser] vordert samengevat - de veroordeling van [gedaagde] om de mandelige entree in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
3.3.
[gedaagde] betwist niet dat de wijzigingen door of namens [naam 1] zijn aangebracht en dat dit is gebeurd zonder dat [gedaagde] daarover in overleg is getreden met [eiser]. [gedaagde] voert - samengevat en voorzover thans relevant - aan dat de aangebrachte wijzigingen grotendeels een verbetering van de mandelige entree inhouden, zodat [eiser] geen belang heeft bij de vorderingen tot hertstel. [naam 1] en [naam 2] hebben bovendien met [eiser] gesproken over de wijzigingen, hetgeen ook blijkt uit de brief van 18 september 2014, aldus [gedaagde].

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij de gevraagde voorzieningen is genoegzaam gebleken.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de in de mandelige entree aangebrachte wijzigingen (zie 2.3) niet voortkomen uit een noodzakelijk en urgent ingrijpen van één van de deelgenoten als bedoeld in artikel 3:170 lid 1 BW, op grond waarvan die deelgenoot zelfstandig bevoegd zou zijn geweest. In de onderhavige zaak geldt het uitgangspunt van artikel 3:170 BW, op grond waarvan die wijzigingen gemeenschappelijk door de deelgenoten (partijen), dan wel met de toestemming van beide partijen, hadden dienen te gebeuren.
4.3.
Gelet hierop had [gedaagde] alvorens zijn huurster de gemelde wijzigingen aanbracht daarover in overleg moeten treden met [eiser]. [gedaagde] heeft ter zitting gesteld dat [naam 1], dan wel iemand namens haar, met [eiser] heeft gesproken over de geplande en vervolgens in de mandelige entree aangebrachte wijzigingen. Dit verweer - dat door [eiser] met klem is weersproken en geen steun vindt in de overgelegde stukken en correspondentie - acht de voorzieningenrechter echter onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan zal worden voorbijgegaan. Nu tussen partijen bovendien vaststaat dat er geen overleg over de wijzigingen tussen de deelgenoten heeft plaatsgevonden, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de aangebrachte wijzigingen zijn geschied met toestemming van beide deelgenoten. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen tevoren heldere voorstellen te doen en te pogen tot afspraken te komen met diens mede-eigenaar van de mandelige entree, zeker nu, zoals [gedaagde] ter zitting heeft gesteld, er met [eiser] vaker discussie is ontstaan over het gebruik door huurders van [gedaagde] van de mandelige entree.
4.4.
Volgens [gedaagde] zijn de aangebrachte wijzigingen te beschouwen als een verbetering van de entree. [eiser] heeft echter gemotiveerd uiteengezet dat hij die wijzigingen als een verslechtering ervaart en dat de mandelige entree naar zijn beleving nu een onderdeel is geworden van de frituur. Zo prefereerde [eiser] het wit van de muren en meterkast boven het huidige zalmroze en zwart, de witte tegelvloer boven het huidige daaroverheen gelegde laminaat en de ondoorzichtige, van een dranger voorziene toegangsdeur tot de frituur boven het huidige tijdens openingstijden van de frituur openstaande rolluik. Van deze bezwaren van [eiser] kan niet geoordeeld worden dat zij onredelijk zijn. [eiser] maakt dan ook geen misbruik van zijn rechten als deelgenoot door herstel in de oude toestand te verlangen.
4.5.
De voorzieningenrechter voegt hier nog aan toe dat partijen ter zitting geen debat hebben gevoerd over de mandeligheid van de oorspronkelijke toegangsdeur tot de frituur, die door [naam 1] is vervangen door een rolluik. Ook ten aanzien van die wijziging geldt echter dat deze een substantiële wijziging van het gebruik van de mandelige entree meebrengt. Aannemelijk is immers geworden dat de entree hierdoor - zowel qua geur, geluid als zicht - meer dan voorheen gedomineerd wordt door de frituur.
4.6.
Gelet op al het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter de vorderingen tot herstel van de mandelige entree in de oorspronkelijke staat toewijsbaar als hierna vermeld. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt.
4.5.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,82
- griffierecht € 78,00
- salaris advocaat €
816,00
totaal € 989,82.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de mandelige entree terug te brengen in de oorspronkelijke staat door:
1. het verwijderen van de laminaat/houten vloer uit de mandelige entree;
2. het schilderen van de hal in wit;
3. het schilderen van de meterkast in wit;
4. het vervangen van het rolluik door een ondoorzichtige deur met dranger;
5. het verwijderen van de stickers op de voordeur,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat hij niet aan de hiervoor uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 989,82, waarvan € 95,82 aan explootkosten na ontvangst van een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer NL22 RBOS 0569 9906 45 ten name van MvJ Arr. Limburg locatie Maastricht (542) onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: CM