3.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 3
Op 23 februari 2012 is namens [slachtoffer 1] aangifte gedaan tegen verdachte wegens verduistering en valsheid in geschrift. In de aangifte is (onder andere) verklaard dat verdachte in de periode van 1 september 2009 tot en met 1 oktober 2011 werkzaam was bij [slachtoffer 1] te Sittard. Als uitzendkracht werkte zij aan diverse subsidieregelingen, waaronder de Tijdelijke Subsidieregeling maatwerkadviezen voor woningen (MWA) en de Tijdelijke stimuleringsregeling energiebesparende voorzieningen aan woningen (MMM). Zij beschikte als medewerker in openbare dienst over geldmiddelen die de overheid toebehoren en had toegang tot de systemen. [verdachte] heeft onterecht subsidies toegekend aan familieleden en vrienden waardoor [slachtoffer 1] voor een bedrag van € 176.250,- is benadeeld. Na controle van de systemen is (namelijk) het volgende gebleken:
- Op 2 juli 2010 is door [slachtoffer 1] onterecht € 200,- subsidie verstrekt aan [naam 1] (de vader van verdachte) op basis van een valse aanvraag en een vervalste factuur. De aanvraag is behandeld door verdachte.
- Op 2 juli 2010 is door [slachtoffer 1] onterecht € 200,- subsidie verstrekt aan [naam 2] (de broer van verdachte) op basis van een valse aanvraag en een vervalste factuur. De GBA-uitdraai is door verdachte aangevraagd.
- Op 31 mei 2010 is door [slachtoffer 1] onterecht € 200,- subsidie verstrekt aan [naam 3] (de moeder van verdachte) op basis van een valse aanvraag en een vervalste factuur. De aanvraag is ondertekend door [naam 3] .
- Aan [naam 3] is eveneens een bedrag van € 750,- onterecht uitbetaald op basis van de MMM-regeling.
- Aan [naam 4] (de schoonzus van verdachte) is onterecht een bedrag van
€ 750,- uitbetaald.
- Op 2 juli 2010 is door [slachtoffer 1] onterecht € 200,- subsidie verstrekt aan [medeverdachte 2] (een vriendin van verdachte) op basis van een valse aanvraag en een vervalste factuur.
- Aan [medeverdachte 2] is ook op 31 mei 2010 onterecht een bedrag van € 200,- uitbetaald op basis van een vervalste factuur.
- Op 2 juli 2010 is door [slachtoffer 1] onterecht € 200,- subsidie verstrekt aan [naam 5] (vermoedelijk een vriend van verdachte) op basis van een vervalste factuur. De GBA-uitdraai is vooraf door verdachte aangevraagd.
- Op 2 juli 2010 is door [slachtoffer 1] onterecht € 200,- subsidie verstrekt aan [naam 6] (vermoedelijk een vriendin van verdachte) op basis van een vervalste factuur. De GBA-uitdraai is vooraf door verdachte aangevraagd.
- Op 31 mei 2010 en 2 juli 2010 is onterecht steeds een bedrag van € 200,- uitbetaald aan [naam 7] (vermoedelijk een vriend van verdachte) op basis van een vervalste factuur.
- Op 31 mei 2010 is onterecht een bedrag van € 200,- uitbetaald aan [naam 8] (vermoedelijk een vriend van verdachte) op basis van een vervalste factuur.
- Er is tevens een onterechte uitbetaling van € 750,- aan [naam 9] , wiens gegevens niet blijken te kloppen.
- Het bankrekeningnummer van [naam 3] blijkt ook te zijn gebruikt voor een onterechte uitbetaling van € 1.000, op 17 december 2010. Het dossier is in het systeem gezet door verdachte, maar niet in het archief terug te vinden.
- Het bankrekeningnummer van [medeverdachte 2] blijkt ook te zijn gebruikt voor een onterechte uitbetaling van € 16.000,- op 14 december 2010. Het dossier is in het systeem gezet door verdachte, maar niet in het archief terug te vinden.
- Het bankrekeningnummer dat bij de aanvraag van [naam 9] is gebruikt, blijkt ook te zijn gebruikt voor onterechte uitbetalingen tot een totaalbedrag van € 31.800,-. De dossiers zijn in het systeem gezet door verdachte, maar niet in het archief terug te vinden.
- Op basis van een vervalste factuur is onterecht een bedrag van € 6.000,- uitgekeerd.
- Op hetzelfde bankrekeningnummer zijn met betrekking tot vier dossiers, die door verdachte in het systeem zijn gezet, betalingen verricht tot een totaalbedrag van
€ 55.000,-. In het archief zijn de dossiers niet terug te vinden.
- Op een bankrekening ten name van [medeverdachte 1] zijn onterecht betalingen verricht tot een bedrag van € 12.000,-. De dossiers zijn in het systeem gezet door verdachte, maar niet in het archief terug te vinden.
- Op een bankrekening ten name van [naam 10] (de partner van verdachte) zijn onterecht betalingen verricht tot een bedrag van € 35.200,-. De dossiers zijn in het systeem gezet door verdachte, maar niet in het archief terug te vinden.
- Op een bankrekening ten name van [naam 11] is onterecht een betaling verricht van € 14.800,-. Het dossier is in het systeem gezet door verdachte, maar niet in het archief terug te vinden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 september 2015 de aangifte namens [slachtoffer 1] bevestigd en verklaard dat zij verantwoordelijk is voor alle onterechte uitbetalingen van de subsidies met uitzondering van de bedragen € 6.000,-, € 55.000,- en € 12.000,- die op bankrekeningen van medeverdachte [medeverdachte 1] terecht zijn gekomen. Van de door haar aan vrienden en bekenden ten onterechte uitbetaalde bedragen heeft zij van [medeverdachte 2] € 8.000,- gekregen, van [naam 10] € 15.000,- en van [naam 11] € 3.000,-.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat haar vader het aan hem uitbetaalde bedrag van
€ 200,- heeft gepind en aan haar heeft gegeven.Van [naam 5] en van [naam 6] heeft zij de helft van het geld gekregen (€ 200,-). Verder heeft zij verklaard dat ze bedragen van € 3.000,-, € 2.800,-, € 3.000,-, € 2.000,-, € 3.000,-, 3.000,-, € 3.000,-, 6.000,- en € 6.000,- onterecht op haar eigen rekeningen heeft laten storten. Dat geld behoorde toe aan [slachtoffer 1] .Met betrekking tot haar werkwijze heeft zij verklaard dat zij aanvragen valselijk in naam van personen en Verenigingen van Eigenaren opgemaakte en dat deze aanvragen door haar werden voorzien van een handtekening. Tevens vervalste zij facturen van (bouw)bedrijven ter onderbouwing van de subsidieaanvragen.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
In tegenstelling tot wat de raadsman heeft bepleit is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medewerker van [slachtoffer 1] is aan te merken als een persoon die met een openbare dienst is belast, in de zin van artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens vaste jurisprudentie moet de term ‘ambtenaar’ in dit artikel aldus worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. Verdachte was als uitzendkracht in dienst bij [slachtoffer 1] . Zij beschikte als medewerker in openbare dienst over geldmiddelen die de overheid toebehoren en had toegang tot de systemen van die dienst en besliste op subsidieaanvragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij werkzaam was in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd en dat zij onder toezicht en verantwoording van de overheid werkte. Ondanks dat verdachte formeel in dienst was van een uitzendbureau was zij dus wel een “ander met enige openbare dienst belast persoon”, zoals in de tenlastelegging is gesteld.
Verduistering in de zin van genoemde artikel wordt door een ambtenaar/ander persoon in openbare dienst gepleegd als hij het geld onttrekt aan de ambtelijke bestemming. Ook daarvan is hier sprake. Verdachte maakte de aanvragen voor de subsidies en vervalste facturen en zette alles klaar in het systeem. Vervolgens tekende een andere medewerker de aanvragen af en werd er tot uitbetaling overgegaan. Het uitbetaalde geld was bedoeld als subsidiegeld. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft verdachte ervoor gezorgd dat het subsidiegeld onterecht werd uitgekeerd aan haarzelf en familieleden en vrienden en daarmee heeft ze dat geld onttrokken aan de ambtelijke bestemming.
De rechtbank is van oordeel dat de medeverdachten, door hun rekeningnummer beschikbaar te stellen, de ontvangen geldbedragen te pinnen en cash aan verdachte te geven, een substantiële bijdrage hebben geleverd aan het plegen van dit feit, zodat medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte zich als medewerker in openbare dienst, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
Bij optelling van alle in de aangifte genoemde onttrokken geldbedragen komt de rechtbank uit op een totaalbedrag van € 176.050,-. Verdachte heeft de onttrekking van het merendeel van die geldbedragen bekend. Ten aanzien van het totaalbedrag van € 73.000,- dat op rekeningen van medeverdachte [medeverdachte 1] is gestort, ontkent zij echter de betrokkenheid. Zij schetst een alternatief scenario, inhoudende dat die betreffende aanvragen buiten haar om door een ander zijn ingediend die de werkwijze kende, bijvoorbeeld medeverdachte [medeverdachte 2] . Deze aanvragen zijn behandeld door een andere medewerker van [slachtoffer 1] die, denkende dat het een correcte aanvraag betrof, de subsidie heeft toegekend. Dat de initialen van verdachte op de digitale bescheiden staan zegt niets nu de medewerkers van de afdeling immers over elkaars inlogcodes beschikten.
De rechtbank acht deze verklaring evenwel onaannemelijk. In theorie zou deze gang van zaken wellicht mogelijk zijn geweest, hoewel dan van bijzonder veel toeval sprake zou zijn geweest. Echter, onverklaarbaar is dan waarom ook van deze aanvragen geen onderliggende stukken in het archief zijn teruggevonden. De betreffende werknemers zouden dan immers over stukken hebben moeten beschikken waarvan zij dachten dat deze echt waren en zouden deze hebben opgeborgen. Dat is echter niet gebeurd. Net zo min als verdachte stukken heeft opgeborgen van haar vervalste aanvragen. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat de gehele uitbetalingen ad € 73.000 het werk zijn van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Verdachte heeft hetgeen haar onder 2 ten laste is gelegd bekend.
De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat dit feit voortvloeit uit hetgeen onder 1 primair bewezen is verklaard, in die zin dat er sprake is van een voortgezette handeling.
Overwegingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan witwassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Zoals reeds onder 1 primair bewezen is verklaard, heeft verdachte meerdere geldbedragen verduisterd. Een deel van die geldbedragen, in de tenlastelegging weergegeven onder de eerste vijf gedachtestreepjes, heeft zij op bankrekeningen van anderen laten storten. Die anderen hebben vervolgens (een gedeelte van) die geldbedragen contant afgehaald en aan verdachte overhandigd. Door zo te handelen zijn er ten aanzien van die geldbedragen verhullingshandeling verricht.
De geldbedragen die in de tenlastelegging onder de laatste 10 gedachtestreepjes zijn weergegeven heeft verdachte op haar eigen bankrekening laten storten. Uit onderzoek aan haar financiële gegevens is gebleken dat de geldbedragen inmiddels niet meer op haar rekening staan. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij het geld gebruikt heeft om wat luxer te kunnen leven. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het geld heeft uitgegeven en dus heeft omgezet.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich in een periode van meer dan twee jaar meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zowel alleen, als samen met anderen. Gelet op de lange periode en het gegeven dat het om meerdere witwasgedragingen gaat acht de rechtbank dit voldoende om van gewoontewitwassen te kunnen spreken.
Feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 september 2015;
- de aangifte namens [slachtoffer 1]
Feiten 1 en 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen valsheid in geschrift heeft gepleegd en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft opgelicht gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 september 2015;
- de aangifte namens [slachtoffer 2]
- de overeenkomst van kredietverlening van [slachtoffer 3];
- het feit dat de bankrekening van verdachte hiervoor is gebruikt.