ECLI:NL:RBLIM:2015:11372

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
C/03/213650 / HA RK 15-256
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens onvoldoende objectieve vrees voor onpartijdigheid van de rechter

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 15 december 2015 een verzoek tot wraking van rechter mr. A.J. Henzen afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door advocaten mr. R.H.M. Wagemans en mr. F. Fernhout, voerden aan dat de rechter op 16 november 2015 tijdens een kort geding had verklaard de stukken van de gedaagde partij niet te hebben gelezen. Dit leidde bij hen tot de vrees dat de rechter partijdig was, omdat zij het gevoel hadden dat hun ingediende stukken niet serieus werden genomen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de enkele vrees voor partijdigheid niet voldoende is om tot wraking over te gaan. De wrakingskamer benadrukte dat de vrees objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat de verzoekers niet met concrete feiten of omstandigheden zijn gekomen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat het enkele feit dat de rechter de stukken niet had gelezen, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De beslissing om het verzoek tot wraking af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: C/03/213650 / HA RK 15-256
Datum uitspraak: 15 december 2015
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van

1.[verzoekster sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[verzoekster sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[verzoekster sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[verzoeker sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R.H.M. Wagemans en mr. F. Fernhout,
hierna: verzoekers,
dat strekt tot wraking van mr. A.J. Henzen, rechter in deze rechtbank, hierna de rechter.

1.Het verloop van de procedure

Op 16 november 2015 is het kort geding behandeld in de zaak met nummer
C/03/212733 / KG ZA 15/555 tussen verzoekers als gedaagde partijen in conventie, eisers in reconventie en ‘ [naam] Beleggingen II B.V.’ als eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie.
Namens verzoekers heeft mr. Wagemans op 18 november 2015 een gemotiveerd verzoek tot wraking tegen de behandelde rechter ingediend.
De rechter heeft de wrakingskamer op 20 november 2015 schriftelijk bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. Hij heeft een schriftelijke reactie bijgevoegd waarin hij tevens heeft meegedeeld ter zitting te willen verschijnen.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Verzoekers en de rechter zijn verschenen. Tevens is als toehoorder verschenen
mr. H.A.J. Stollenwerck, advocaat van de eisende partij.
De rechtbank heeft, na het horen van verzoekers en de rechters, bepaald dat zij haar beslissing op 15 december 2015 aan alle partijen zal toesturen.

2.De wrakingsgrond

Namens verzoekers wordt aangevoerd dat de rechter op 16 november 2015 bij de aanvang van de zitting in kort geding heeft meegedeeld dat hij alle stukken van de gedaagde partij niet had gelezen. De rechter is, ondanks het door de advocaat van verzoekers uitgesproken ongenoegen hierover, aangevangen met de behandeling van de zaak. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat een zitting niet kan plaatsvinden als een rechter de stukken niet heeft gelezen. De weg die de rechter in de ogen van verzoekers had behoren te volgen was de behandeling van het kort geding aanhouden en verplaatsen naar een nieuw te bepalen datum, opdat de rechter alsnog alle stukken van verzoekers had kunnen lezen. Nu de rechter dat niet heeft gedaan is bij verzoekers de vrees ontstaan dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koesterde omdat bij hen de indruk was ontstaan alsof de namens hen ingediende stukken voor de rechter niet van belang waren.

3.De beoordeling

Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in relatie met artikel 37 lid 1 Rv dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, aan verzoeker bekend zijn geworden.
De wrakingskamer stelt vast dat de behandeling van het kort geding op 16 november 2015 om 14:00 uur heeft plaatsgevonden. Het verzoek tot wraking is vervolgens op 18 november 2015 om 9:55 uur ter griffie ingediend. Uit de namens verzoekers gegeven toelichting tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek maakt de wrakingskamer op dat in het overleg tussen de verzoekers en hun advocaat, daags na de zitting, twijfels zijn gerezen over de vraag of sprake was van een ‘fair trial’ en dat in dat kader de mogelijkheid van wraking aan de orde is gekomen. De wrakingskamer is van oordeel dat onder die omstandigheden niet kan worden volgehouden dat het verzoek tot wraking niet tijdig is gedaan. Derhalve zijn verzoekers in hun verzoek ontvankelijk.
Artikel 37 lid 2 Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking schriftelijk en gemotiveerd gedaan moet worden. Ingevolge artikel 37 lid 3 Rv is de verzoeker verplicht alle feiten of omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen.
Ter zitting is namens verzoeker mondeling een aanvulling gegeven op het schriftelijke wrakingsverzoek. Deze aanvulling betreft niet alleen een toelichting op de schriftelijk aangevoerde grond. De wrakingskamer zal dienen te beoordelen voor welke feiten en omstandigheden sprake is van een eerst ter zitting aangedragen feit of omstandigheid.
Het namens verzoekers ter zitting van de wrakingskamer voorgedragen feit betreffende de appointering van de zaak kan gelet op voornoemd artikel 37 lid 3 Rv niet worden meegenomen.
Evenmin kunnen om die reden de feiten die namens verzoekers ter zitting worden voorgedragen, inhoudende dat de rechter bij het begin van de zitting ’smoest’ met de advocaat van de andere partij en dat hij tijdens de zitting een persoon van de publieke tribune het woord geeft, terwijl de door verzoekers meegenomen getuigen niet worden gehoord, niet worden meegenomen in de beoordeling van het verzoek.
Voor het overige zal hetgeen ter zitting van de wrakingskamer door de advocaten is aangevoerd enkel worden beoordeeld voor zover dit kan worden aangemerkt als toelichting op de aangevoerde grond.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoeker gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Voor zover het verzoek tot wraking is ingegeven door de vrees dat het de rechter - in subjectieve zin - aan onpartijdigheid ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat deze rechter inderdaad jegens verzoekers enige vooringenomenheid koestert, de wrakingskamer niet zijn gebleken.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekers bestaande vrees dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd was.
De namens verzoekers schriftelijk ingediende grond van het verzoek beperkt zich tot het feit dat de rechter de stukken van verzoekers voor de zitting niet had gelezen.
Verzoekers voeren ter zitting aan dat zij, door de mededeling van de rechter dat hun stukken niet waren gelezen verbijsterd waren, zich beledigd voelden en het gevoel kregen dat hen geen recht werd gedaan. Tijdens de zitting ontstond bij verzoekers de indruk dat de rechter de feiten en de situatie ter plaatse onvoldoende kende en daags na de zitting hebben zij in de bespreking met hun advocaat openlijk in twijfel getrokken of sprake was van het door artikel 6 EVRM gewaarborgde ‘fair trial’. De wrakingskamer stelt vast dat hierdoor bij verzoekers de vrees bestaat dat deze rechter partijdig is.
Voor concrete invulling van het aspect partijdigheid dient aansluiting te worden gezocht bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens. Daaruit valt af te leiden dat het enkel bestaan van de vrees voor partijdigheid bij verzoekers onvoldoende is voor het toewijzen van een verzoek tot wraking. De aangevoerde feiten en omstandigheden dienen een zwaarwegende aanwijzing op te leveren, dat deze vrees ook objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer is van oordeel dat het enkele feit dat de rechter de door verzoekers op voorhand - en tijdig - overgelegde stukken niet heeft gelezen op zichzelf, mede in verband met aard en karakter van de kortgedingprocedure, onvoldoende grond is om hem met succes te kunnen wraken. Dit zou slechts anders zijn indien verzoekers feiten en omstandigheden naar voren zouden hebben gebracht op grond waarvan geoordeeld moet worden dat vooringenomenheid en/of partijdigheid van de rechter ertoe hebben geleid dat hij van de op voorhand overgelegde stukken van verzoekers geen kennis heeft willen nemen. Namens verzoekers zijn in het wrakingsverzoek dergelijke concrete feiten of omstandigheden niet aangevoerd.
Omdat de wrakingsgrond geen doel treft en verzoekers gelijk met het verzoek niet nader hebben geconcretiseerd dan wel op andere wijze in het verzoek tot wraking hebben toegelicht hoe de wrakingsgrond wel opgevat had moeten worden, verwerpt de wrakingskamer deze grond.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Oelmeijer, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. E.V.L. Heuts, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: