ECLI:NL:RBLIM:2015:1131

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 1269u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie, met toetsing van beoordelingen en verbetertraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over een ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid. Eiser, die sinds 1 november 2002 werkzaam was als projectleider/programmamanager, kreeg op 25 juni 2012 ontslag aangezegd, met ingang van 1 juli 2012, op basis van artikel B.9 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP). Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 26 februari 2013. Hierop volgde een beroepsprocedure.

Tijdens de zitting op 13 februari 2014 en de voortzetting op 18 december 2014, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.J. Schuurman en de leidinggevende van eiser. De rechtbank oordeelde dat de grondslag voor het ontslag drie in rechte vaststaande beoordelingen waren, die niet meer ter discussie konden worden gesteld. Eiser had aangevoerd dat de beoordelingen niet conform de voorschriften waren tot stand gekomen en dat hij onvoldoende handvatten had gekregen in het verbetertraject. De rechtbank oordeelde echter dat het verbetertraject onderdeel uitmaakte van de vastgestelde beoordeling en dat eiser niet tijdig had gereageerd op de eerdere beoordelingen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om het ontslag te verlenen op basis van de vastgestelde beoordelingen en dat eiser niet geschikt was voor een functie binnen de gereorganiseerde Provincie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 februari 2015, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 1269

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
1 juli 2012 ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie anders dan wegens ziekte, zoals omschreven in artikel B.9, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) aangezegd.
Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. C.J. Schuurman en [leidinggevende van eiser].
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen te overleggen in verband met de totstandkoming van een minnelijke regeling.
Nadat partijen hebben aangegeven dat dit overleg niet is gelukt, is het onderzoek ter zitting voortgezet op 18 december 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. C.J. Schuurman en [leidinggevende van eiser].

Overwegingen

1. Eiser was sedert 1 november 2002 bij verweerder werkzaam, laatstelijk in de functie van projectleider/programmamanager bij de afdeling MDO.
Eisers functioneren met betrekking tot de competenties ‘integraal werken’, ‘initiatief”, ‘plannen en organiseren’, ‘coöperatief gedrag’, ‘doelgericht handelen’ en vernieuwingskracht’ is in 2008 en 2009 als matig/slecht, respectievelijk slecht beoordeeld. In het planningsgesprek op 12 maart 2010 zijn met eiser afspraken gemaakt over zijn ontwikkelpunten, waaronder ‘coöperatief gedrag’ (opzetten en onderhouden van een projectteam en het informeren van het cluster via het Bodem en/of PI-overleg over de in 2010 geplande vorderingen en ontwikkelingen en vorderingen van het meerjarenprogramma) en ‘plannen en organiseren’ (de aanpak van de projecten ‘Navos-2’ en ‘In beeld brengen van humane spoedlocaties’ neerleggen in een projectplan) en de te behalen resultaten. Verder is eiser hulp van ondersteunende buro’s bij externe projecten, alsmede de steun van leden van eisers projectteam toegezegd. Er zijn hierna met eiser een voortgangsgesprek (op 29 juni 2010) en begeleidingsgesprekken (op 25 augustus 2010,
8 september 2010 en 27 september 2010) gevoerd waaruit steeds bleek dat eiser ten aanzien van een aantal ontwikkelpunten, maar ook op resultaatgebied volgens verweerder niet de vereiste ontwikkeling doormaakte/had doorgemaakt. Hierop is in overleg met eiser op
18 oktober 2010 een verbetertraject (met een looptijd tot 18 maart 2011) opgesteld dat hem bij besluit van 27 oktober 2010 (officieel) is aangezegd. In verband met verbetertraject heeft het beoordelingsgesprek over eisers functioneren over 2010 en een deel van 2011 (tot 18 maart 2011) eerst op 11 april 2011 plaatsgehad. Tijdens dit (laatste) beoordelingsgesprek is door de leidinggevende van eiser ([leidinggevende]) geconstateerd/aangegeven dat eiser niet voldeed/had voldaan aan de opgedragen aanvullende competentie-, ontwikkelings- en resultaatsafspraak (resultaatsafspraken en ontwikkelfase 1 Plannen en organiseren niet behaald), hetgeen heeft geleid tot een negatieve beoordeling over 2010.
Bij besluit van 8 december 2011 heeft verweerder het door eiser tegen deze beoordeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingesteld, zodat ook de beoordeling over 2010 in rechte vaststaat.
2. Bij besluit van 10 februari 2012 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen over te zullen gaan tot ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie, anders dan wegens ziekte. Eiser heeft op 13 april 2012 zijn zienswijze gegeven.
3. Bij besluit van 25 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 juli 2012 ontslag aangezegd op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van de functie anders dan wegens ziekte, zoals omschreven in artikel B.9, aanhef en onder h, van de CAP.
4. Het tegen dit besluit door eiser gemaakte bezwaar is bij het besluit van
26 februari 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat voldoende aangetoond en onderbouwd is dat de omstandigheid, zoals omschreven in artikel B.9, aanhef en onder h, van de CAP en de toelichting op dit artikel, zich in eisers geval voordeed. Zo heeft verweerder tijdig en duidelijk aan eiser kenbaar gemaakt wat van hem verwacht werd en welke bezwaren er waren ten aanzien van diens functioneren. Er is volgens verweerder ook voldoende gelegenheid geboden om aan de eisen te voldoen. Daartoe is eiser in voldoende mate begeleid/begeleiding geboden.
5. Eiser heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft daartoe in beroep
-kort samengevat- aangevoerd dat (1) het ontslag te eenzijdig is gebaseerd op de beoordelingen over 2008, 2009 en 2010, omdat deze beoordelingen niet tot stand zijn gekomen conform de voorschriften zoals opgenomen in de rechtspositiebundel van de Provincie Limburg en deze daarom ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet ten grondslag hadden mogen worden gelegd aan het ongeschiktheidsontslag; (2) er geen beoordeling over het jaar 2011 heeft plaatsgevonden, zodat 9 maanden van eisers functioneren niet beoordeeld zijn, hetgeen in strijd is met de rechtspositiebundel; (3) eiser had volgens vaste jurisprudentie van de CRvB inzake ongeschiktheidsontslag ook moeten worden gewezen op zijn tekortkomingen, maar daarvan is in het verbetertraject niet gebleken: er zijn eiser onvoldoende handvatten geboden. Het verbetertraject is ook niet conform de voorschriften zoals opgenomen in het Stappenplan verlopen, want het heeft in eisers geval slechts vijf maanden (met daarin vijf gesprekken met de leidinggevende) geduurd, terwijl de looptijd van een verbetertraject volgens de voorschriften in beginsel een termijn van zes tot twaalf maanden bedraagt, met de mogelijkheid tot verlenging na twaalf maanden. (4) Verweerder heeft het conflict tussen eiser en diens leidinggevende en het gevolg hiervan voor het functioneren van eiser ontkend. (5) Eisers competenties voldoen wel aan de kernwaarden zoals de Provincie deze voor de toekomst heeft vastgesteld.
6. Toepasselijke regelgeving
Op grond van artikel B.9, aanhef en onder h, van de CAP kan de ambtenaar ontslag worden verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder g (wegens ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte).
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank stelt vast dat aan het ongeschiktheidsontslag van eiser door verweerder drie in rechte vaststaande beoordelingen (over de jaren 2008, 2009 en 2010) ten grondslag zijn gelegd. Toetsing van de totstandkoming van genoemde beoordelingen is, in tegenstelling tot hetgeen eiser daaromtrent stelt, daarom niet meer aan de orde. Verweerder was daarom bevoegd deze beoordelingen, waaruit blijkt dat eiser onvoldoende heeft gefunctioneerd en niet beschikt over de voor de functie (van projectleider) vereiste vaardigheden en eigenschappen, aan het ongeschiktheidsontslag ten grondslag te leggen.
9. Verweerder heeft eiser na de negatieve beoordelingen over 2008 en 2009 conform vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de CRvB van 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926) in de gelegenheid gesteld een verbetertraject te volgen. Met betrekking tot het betoog van eiser dat dit verbetertraject ondeugdelijk zou zijn geweest –zo zouden eiser onvoldoende handvatten zijn aangereikt en zou het traject te kort zijn geweest- overweegt de rechtbank dat dit verbetertraject onderdeel uitmaakt van de aan de in rechte vaststaande beoordeling over 2010 beoordeelde periode over 2010 tot en met maart 2011 en als zodanig ook in dit kader door eiser bestreden had moeten worden. Nu dit niet is gebeurd kan de rechtbank hierover in deze procedure geen inhoudelijk oordeel meer geven. Ditzelfde geldt voor eisers betoog dat het functioneren van eiser negatief zou zijn beïnvloed door een vermeend conflict met leidinggevende [leidinggevende]. Ook dit had eiser eerder moeten aanvoeren in een procedure inzake de eerdere -nu in rechte vaststaande- beoordelingen. Nu hij dit heeft nagelaten, kan de rechtbank hier niet meer inhoudelijk op ingaan.
10. Met betrekking tot het betoog van eiser dat verweerder een groot deel van eisers functioneren over 2011 niet heeft beoordeeld, overweegt de rechtbank dat de beoordeling over 2010 eerst op 14 juli 2011 is vastgesteld en eiser daarna een lichter takenpakket met minder (politiek) risicovolle projecten in verband met een groot afbreukrisico is toebedeeld, waaraan eiser tot aan zijn uitval wegens ziekte op 11 februari 2012 met steunconstructies, zo is ter zitting van 18 december 2014 gebleken, heeft gewerkt. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht besloten niet meer over te gaan tot een beoordeling over 2011 en was hij bevoegd om, gezien de drie in rechte vaststaande beoordelingen, over te gaan tot het verlenen van ongeschiktheidsontslag zoals bedoeld in artikel B.9, aanhef en onder h, van de CAP.
11. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser, gezien het vorenstaande, ook niet geschikt zal zijn voor een functie binnen de gereorganiseerde Provincie (visie Toekomstvast Limburg), omdat ook dan van hem, nog meer dan voorheen, verlangd zal worden dat hij beschikt over competenties (waaronder ‘plannen en organiseren’ en ‘initiatief’) waarvan gebleken is dat hij deze niet beheerst.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.P. Letschert (voorzitter), en mr. P.J.M. Bruijnzeels en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.
w.g. mr. I.M.T. Wijnands,
griffier
w.g. mr. A.W.P. Letschert,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 februari 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.