In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over een ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid. Eiser, die sinds 1 november 2002 werkzaam was als projectleider/programmamanager, kreeg op 25 juni 2012 ontslag aangezegd, met ingang van 1 juli 2012, op basis van artikel B.9 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP). Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 26 februari 2013. Hierop volgde een beroepsprocedure.
Tijdens de zitting op 13 februari 2014 en de voortzetting op 18 december 2014, werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.J. Schuurman en de leidinggevende van eiser. De rechtbank oordeelde dat de grondslag voor het ontslag drie in rechte vaststaande beoordelingen waren, die niet meer ter discussie konden worden gesteld. Eiser had aangevoerd dat de beoordelingen niet conform de voorschriften waren tot stand gekomen en dat hij onvoldoende handvatten had gekregen in het verbetertraject. De rechtbank oordeelde echter dat het verbetertraject onderdeel uitmaakte van de vastgestelde beoordeling en dat eiser niet tijdig had gereageerd op de eerdere beoordelingen.
De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om het ontslag te verlenen op basis van de vastgestelde beoordelingen en dat eiser niet geschikt was voor een functie binnen de gereorganiseerde Provincie. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 februari 2015, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.