ECLI:NL:RBLIM:2015:1115
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de toepassing van de Van Hooff Elektra-doctrine in een UWV-procedure
In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de verzoeker, een werknemer, en de verweerster, GF Machining Solutions International SA. De werknemer verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, omdat hij de ontslagprocedure bij het UWV niet wilde afwachten. Hij stelde dat de organisatiewijzigingen en de mededeling van GF over de sluiting van de productieafdeling een verstoorde arbeidsrelatie hadden veroorzaakt, wat zijn gezondheid negatief beïnvloedde. GF verzocht op zijn beurt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder de voorwaarde dat deze niet zou eindigen door opzegging na toestemming van het UWV.
De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van de werknemer moest worden afgewezen, omdat er geen gegronde reden was voor ontbinding. De rechter concludeerde dat de verstoring in de arbeidsrelatie pas was ontstaan nadat de werknemer op de hoogte was gesteld van de voorgenomen beëindiging van zijn dienstverband. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer vooral geïnteresseerd leek in het verkrijgen van een hogere beëindigingsvergoeding. Het tegenverzoek van GF werd eveneens afgewezen, omdat de voorwaarde waaronder het was gedaan in strijd was met het ontslagrecht.
De kantonrechter benadrukte dat de ontbindingsprocedure gericht is op een spoedige beslissing en dat er geen onmiddellijke noodzaak tot ontbinding was. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een gegronde reden voor ontbinding en de beperkingen van de Van Hooff Elektra-doctrine in het kader van UWV-procedures.