In deze zaak heeft de kantonrechter op 28 december 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.W. Janssen, en gedaagden, vertegenwoordigd door mr. G.J.J.A. van Zeijl. Eiser vorderde hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van huurachterstand, boeterente en kosten. Gedaagden huren sinds 1 mei 2015 een bedrijfsruimte van eiser voor een maandelijkse huurprijs van € 1.180,00. Eiser stelde dat gedaagden in gebreke zijn gebleven met hun huurbetalingen, met een achterstand van € 5.900,00, en vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte binnen vijf dagen na betekening van het vonnis.
De kantonrechter oordeelde dat gedaagden niet hebben betwist dat zij een huurachterstand hadden laten ontstaan en dat zij toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen. De rechter concludeerde dat eiser voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening, en dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was gezien de hoogte van de huurachterstand. De rechter wees de vorderingen van eiser toe, inclusief de huurachterstand, boeterente en kosten voor de latexvloer, en veroordeelde gedaagden in de proceskosten.
Het vonnis bepaalt dat gedaagden de bedrijfsruimte binnen vijf dagen na betekening van het vonnis moeten ontruimen en dat zij hoofdelijk moeten betalen aan eiser. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.J. Henzen.